Vorderingen belangenverenigingen inzake BTW-verhoging podiumkunsten
afgewezen
Den Haag , 22-6-2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in de
procedure die de Vereniging vrije theaterproducenten, de Vereniging
Nederlandse poppodia en -festivals, de Vereniging van evenementen
makers en de Vereniging van schouwburg- en concertgebouwdirecties in
Nederland tegen de Staat hadden aangespannen over de verhoging van de
BTW op podiumkunsten van 6% naar 19%.
De belangenverenigingen vorderden een verklaring voor recht dat de
verhoging van de BTW op podiumkunsten van 6% naar 19% onverbindend is
en onrechtmatig jegens de belangenverenigingen, omdat deze verhoging in
strijd zou zijn met het beginsel van fiscale neutraliteit. Ook
vorderden zij dat de Staat verboden zou worden de verhoging van het
BTW-tarief als onderdeel van het Belastingplan 2011 vanaf 1 juli 2011
toe te passen.
Als reden voerden de belangenverenigingen aan dat voor andere
activiteiten, zoals toegang tot dierentuinen, circussen, bioscopen, en
sportevenementen, de BTW-verhoging niet geldt. Voor deze diensten
blijft het tarief van 6% gelden. Deze diensten zijn volgens de
belangenverenigingen soortgelijk aan en concurrerend met de
podiumkunsten. Europese regelgeving laat niet toe dat soortgelijke
diensten die met elkaar concurreren, fiscaal verschillend worden
behandeld, aldus de belangenverenigingen.
De rechtbank heeft de vorderingen van de belangenverenigingen
afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het verlenen van toegang tot
de podiumkunsten kan worden onderscheiden van het verlenen van toegang
tot de andere genoemde vormen van vrijetijdsbesteding - circussen,
dierentuinen, openbare musea of verzamelingen, bioscopen,
sportwedstrijden en attractieparken - waarop het verlaagde tarief van
6% ook na invoering van het Belastingplan 2011 van toepassing blijft.
Van soortgelijke diensten is geen sprake zodat het beginsel van de
fiscale neutraliteit niet wordt geschonden op het moment dat op het
verlenen van toegang tot de podiumkunsten een tarief van 19% wordt
geheven.
Het vonnis is gepubliceerd op deze site.
Uitspraken:BQ8751
Zie het origineel
Rechtbank Den Haag