Rijksoverheid


Onze referentie BS2011019769

17 juni 2011

Antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Defensie over het eindrapport van het Balkanonderzoek

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Defensie over het eindrapport van het Balkanonderzoek (ingezonden 1 juni 2011 met kenmerk 27580-17/2011D28805).

DE MINISTER VAN DEFENSIE

Drs. J.S.J. Hillen

Pagina 1 van

3



Antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie over het eindrapport van het Balkanonderzoek (ingezonden 1 juni 2011 met kenmerk 27580-17/2011D28805) 1 Kan de Kamer een overzicht ontvangen waarin de resultaten van het onderzoek worden uitgesplitst per plaats op de Balkan waar de militairen zijn geweest/waren gestationeerd? 2 Is uit het onderzoek gebleken dat een relatief hoog aantal militairen met gezondheidsklachten gelegerd was in Potocari of Lukavac? Zo ja, hoe verhoudt het aantal militairen dat was gelegerd in Potocari en/of Lukavec en gezondheidsklachten heeft (gehad), zich tot het totale aantal militairen met gezondheidsklachten dat op de Balkan actief is geweest? 3 Is onderzocht op welke plaatsen op de Balkan de militairen geweest zijn die als gevolg van ziekte zijn overleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welke plaatsen gaat het? Het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) had betrekking op het voorkomen van verschillende soorten kanker en de doodsoorzaken van militairen die dienst hebben gedaan op de Balkan. Het voorkomen van algemene gezondheidsklachten bij deze militairen is niet onderzocht. Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van gegevens uit geautomatiseerde bestanden bij Defensie, zoals het Veteranen Registratiesysteem (VRS). Het VRS bevat wel informatie over de missies waaraan militairen hebben deelgenomen, maar geen nadere informatie over de plaatsen waar zij werkzaam zijn geweest. Dergelijke gegevens over de werklocaties zijn ook niet in andere geautomatiseerde bestanden voorhanden. In totaal zijn de gegevens van 160.000 militairen opgenomen in dit onderzoek, van wie er 19.000 uitgezonden zijn geweest naar de Balkan. Gezien de enorme werklast en de vertraging die dat met zich mee zou brengen, is ervoor gekozen de gegevens over werklocaties niet handmatig te verzamelen of door middel van interviews vast te stellen. Het RIVM heeft de groep die naar de Balkan is uitgezonden vergeleken met militairen die niet op de Balkan zijn geweest en Nederlandse mannen van dezelfde leeftijd. Uit het onderzoek blijkt dat Balkan-militairen minder kans hebben op kanker dan de andere groepen. Het RIVM-hoofdrapport (bijlage I bij de brief van 11 mei jl.) bevat de absolute aantallen van de soorten kanker die bij Balkan-militairen zijn aangetroffen. Het gaat om lage aantallen per soort kanker. Als deze aantallen zouden worden uitgesplitst naar locatie, worden ze al gauw te laag voor statistische verwerking. Dit geldt in het bijzonder voor het totale aantal van vijf leukemiegevallen onder de 19.000 Balkan-militairen. Berichten dat leukemie relatief vaak zou voorkomen onder Balkan-militairen vormden een belangrijke aanleiding voor het RIVM-onderzoek en worden door de resultaten van de onderzoeken weersproken. Eerdere onderzoeken hebben overigens geen aanleiding gegeven om verschillen in kanker tussen uitzendlocaties op de Balkan te verwachten. Ik noem in het bijzonder het gezondheidsonderzoek naar UNPROFOR uit 1999 over militairen die

Ministerie van Defensie Datum Onze referentie BS2011019769

Pagina 2 van 3



in Lukavac, Santici en Busovaca (Bosnië-Herzegovina) zijn geweest (brief van 26 februari 1999 met kenmerk P/99001368). Verder concludeerde het TNOonderzoek uit 2005 naar het vóórkomen van verarmd uranium in Kosovo dat blootstelling zelfs in het meest ongunstige geval gering is geweest. Op grond hiervan werd niet verwacht dat dit voor uitgezonden militairen tot significante gezondheidsschade zou leiden (Kamerstuk 31 200 X, nr. 119 van 28 april 2008).

Ministerie van Defensie Datum Onze referentie BS2011019769

Pagina 3 van 3






---- --