Ernst & Young

Grotere verschillen tussen zorginstellingen: financiering belangrijkste uitdaging

13 jun 2011 - Uit de gepubliceerde jaarrekeningen van de Nederlandse zorginstellingen blijkt dat de performance ten opzichte van voorgaande jaren in 2010 is verbeterd. Dit blijkt uit een belangrijke verbetering van het resultaat van de gehele sector in 2010 met een stijging van circa 23% ten opzichte van 2009. Vooral de resultaten van de algemene ziekenhuizen zijn in 2010 verbeterd. De variatie tussen best presterende en minder presterende instellingen, bijvoorbeeld als het gaat om de gerealiseerde resultaten, is wel groter geworden. Het aantal zorginstellingen met een negatief resultaat is in 2010 gedaald tot circa 7%. In 2008 lag het aandeel nog op 19% en in 2009 daalde dit percentage naar 9%. Opmerkelijk is verder dat de gemiddelde resultaten in de gehandicaptenzorg ten opzichte van 2009 zijn teruggelopen, mede als gevolg van incidenteel hoge resultaten voor enkele instellingen in 2009. Dit blijkt uit de Financiële Barometer Gezondheidszorg 2011 van Ernst & Young.

Bert Hilverda, sectorvoorzitter Health Care van Ernst & Young: ''De ingezette lijn van productiviteits- en efficiencyverbetering is mede in het licht van aangekondigde overheidsmaatregelen juist de komende periode noodzakelijk. Vooral omdat een belangrijk deel van de groei in opbrengsten en resultaten voor ziekenhuizen in 2010 wordt veroorzaakt door de eenmalige vergoeding voor immateriële vaste. De sector doet het gemiddeld genomen steeds beter, maar de verschillen tussen instellingen worden groter. Mede in het licht van de invoering van prestatiebekostiging, afnemende financiering door financieringsoverschotten/zorgverzekeraars en het blijven voldoen aan eisen van financiers, zijn ingrijpende strategische keuzes noodzakelijk voor verdere verbetering."

Groei opbrengsten curatieve zorg
In de curatieve zorg zijn de verbeterde resultaten voor een deel het gevolg van groeiende opbrengsten bij een relatief beperkte stijging van de personele inzet. Dit blijkt vooral uit de gestegen opbrengsten per FTE bij zowel de academische, topklinische als algemene ziekenhuizen. Kanttekening hierbij is dat de eenmalige regeling ter vergoeding van de immateriële vaste activa incidenteel een positief effect heeft op de toegenomen baten en voor een kleiner deel ook op de resultaten.

Resultaatverbetering in verzorgende sector
In de care is de resultaatverbetering daarentegen voor een deel gerealiseerd door een afname van het aantal FTE's en de bedrijfskosten bij een relatief beperkte stijging van de opbrengsten. Dit duidt op effecten van ingezette bezuinigingsmaatregelen en verder verbeterde arbeidsproductiviteit. Voor de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg is verder opmerkelijk dat de personele kosten als percentage van de totale opbrengsten zijn toegenomen. Dit effect is deel ste verklaren door de effecten van het persoonlijk levensfasebudget zoals dat sinds 2010 voor deze sectoren geldt.

Resultaat versus bezuinigingen
Ondanks het verbeterde, gemiddelde resultaat van bijna alle zorgsectoren, blijft het resultaat als percentage van de opbrengsten laag. Zo is voor 2010 een bandbreedte tussen circa 0,5% en 3% (resultaat als percentage van de opbrengsten) nog relatief laag. Gezien de aankomende bezuinigingen zullen de zorginstellingen ook komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om doelmatigheid en efficiency verder te verbeteren. Alleen op deze manier kan het huidige resultaatniveau worden behouden. Illustratief is de aangekondigde budgetkorting voor de ziekenhuissector voor 2011 van ¤ 314 miljoen. In de Financiële Barometer Gezondheidszorg 2011 zijn 88 ziekenhuizen, inclusief universitair medische centra en topklinische ziekenhuizen, opgenomen. Zij hebben over 2010 een gezamenlijk resultaat gerealiseerd van circa ¤ 325 miljoen.

Vermogen, solvabiliteit en liquiditeit
De gerealiseerde resultaten leiden tot een gemiddelde vermogensgroei voor de zorginstellingen ten opzichte van 2009. Hierdoor zijn het vermogensniveau en de solvabiliteit voor nagenoeg alle sectoren hoger dan 15%. Uitzondering vormen de algemene ziekenhuizen waar het vermogensniveau achterblijft bij norm van 15%, die in het algemeen verkeer als minimaal geldt. Met name de (topklinische) ziekenhuizen hebben nog lage solvabiliteitsratio's, waardoor het relatief lastiger is om financiering aan te trekken en waardoor deze instellingen meer financierings- en renterisico lopen. De liquiditeit uitgedrukt in current ratio (kortlopende vorderingen gedeeld door kortlopende schulden) is voor nagenoeg alle sectoren verbeterd. Alleen voor de geestelijke gezondheidszorg is sprake van een verslechtering van dit ratio.

Investeringen noodzakelijk
In de gehele breedte van de zorg zijn de komende periode aanzienlijke investeringen noodzakelijk in het kader van onderhoud en vernieuwing van huisvesting en infrastructuur, en ook om de noodzakelijke zorgvernieuwing te realiseren. Financiers zijn echter nog voorzichtig in het verschaffen van financiering. Dit komt ook doordat de geconstateerde verbeteringen van resultaat en vermogen nog flets afsteken bij de verwachte bezuinigingen in komende jaren en de effecten van het toenemende risicoprofiel van de zorg.

Relatief veel vreemd vermogen
Momenteel zijn veel investeringen in vaste activa gedekt via eigen vermogen of kortlopend vreemd vermogen. Dit blijkt onder andere uit de leverage ratio, waarbij langlopende financiering als percentage van de vaste activa wordt beoordeeld. De gemiddelde bandbreedte van deze ratio ligt tussen 47% en 59%. Dit betekent dat gemiddeld genomen bij zorginstellingen iets meer dan de helft van de vaste activa is gefinancierd met lang vreemd vermogen. Hiermee blijft de sector achter op de ''gouden balansregel''.