Rijksoverheid
14 juni 2011
Commissievragen over de 17e voortgangsrapportage
Ruimte voor de Rivier
-
Geachte voorzitter,
Hiermee beantwoord ik, mede namens de staatssecretaris van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie, de vragen die uw vaste commissie van
Infrastructuur en Milieu heeft gesteld over de 17e voortgangsrapportage Ruimte
voor de Rivier.
1.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie Lucas c.s, (32500, nr. 46),
waarin u is gevraagd u in te zetten op herprioritering van beschikbare middelen
voor de projecten op het gebied van Ruimte voor de Rivier (RvdR),
Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) en Nadere Uitwerking Rivieren
Gebied?
1.
Naar aanleiding van het verzoek van uw vaste commissie voor Infrastructuur en
Milieu van 26 april 2011, zal ik u separaat en voor het AO van 16 juni a.s. per
brief informeren over de stand van zaken van de uitvoering van deze motie.
2.
Op welke wijze worden de meerkosten gedekt die volgens de 16e
voortgangsrapportage verbonden zijn aan de dijkteruglegging bij Lent?
2.
De meerkosten worden gedekt uit het niet uitvoeren van de maatregelen
kribverlaging Waalbochten en obstakelverwijdering Suikerdam en polderkade naar
de Zandberg (¤ 13 mln), aangevuld met een aanspraak op de op
programmaniveau gereserveerde post onvoorzien (¤ 26 mln).
3.
Kunt u de financiering van de extra uiterwaardvergraving Millingerwaard nader
verduidelijken? Kennelijk wordt een flink deel uit de opbrengst van zand- en
kleiwinning gehaald, echter in de vorige verslagperiode bleek de markt voor zand
te zijn ingezakt; in welke mate worden risico's gelopen qua financiën, maar ook
qua planning? Hoe verhoudt de genoemde 7,8 mln. zich tot de genoemde
financiering (opbrengsten van zand- en kleiwinning, een NURG-bijdrage, een
bijdrage van de provincie Gelderland en het PKB-budget)?
3.
Ongeveer de helft van de kosten voor de uitvoering van het plan Millingerwaard
wordt gedekt door opbrengsten uit zand- en kleiwinning, die vrijkomt bij het
graven van de geulen en het verlagen van de uiterwaard. De andere helft wordt
gefinancierd door een bijdrage van de provincie Gelderland, uit het NURG-budget
en uit het PKB-budget (¤ 7,8 mln). Na afronding van de aanbestedingsprocedure
kan ik u de exacte bedragen noemen.
Lage zandopbrengsten zijn inderdaad een risico voor het project. Om dit risico te
beheersen is een langere periode beschikbaar gesteld om het project te realiseren.
Eindoplevering is voorzien in 2020, waarbij het veiligheidsniveau (Ruimte voor de
Rivieropgave) in 2015 zal zijn behaald. De toekomstige aannemer heeft hiermee
een langere periode om het zand te vermarkten en kan zo over een langere
periode inspelen op prijsontwikkelingen.
4a. en 4b.
Kunt u, naar aanleiding van uw verwachting dat de dijkteruglegging bij Lent pas
na 2015 gereed zal zijn en het verzoek aan de gemeente Nijmegen om vast te
houden aan de ambitie om de benodigde waterstanddaling zo spoedig mogelijk na
2015 te realiseren, nadere informatie geven over de planning voor de dijkteruglegging
en het halen van de doelstellingen bij Lent, mede omdat twee maatregelen
(de kribverlaging langs de Waal en de zomerbedverlaging Beneden -IJssel)
komen te vervallen?
Kunt u concreter aangeven wat u verstaat onder 'zo spoedig mogelijk na 2015' en
hoe gaat u dit na 2015 monitoren?
4a. en 4b.
Door de extra waterstanddaling die bij de dijkteruglegging bij Lent gehaald wordt,
worden de kribverlaging Waalbochten en de obstakelverwijdering Suikerdam en
Polderkade naar de Zandberg niet uitgevoerd. De dijkteruglegging is een complexe
maatregel. Volgens de uitvoeringsplanning van de gemeente Nijmegen kan de
maatregel in de zomer van 2016 worden afgerond.
In het gebied van de dijkteruglegging moeten veel ingrepen plaatsvinden in een
korte tijd in een relatief beperkte ruimte. Tegelijkertijd moet de overlast beperkt
blijven en het gebied bereikbaar. Tevens zorgt de afstemming met andere werkzaamheden
in het gebied voor een complicerende factor.
Om de ambitie om te kunnen versnellen vast te houden wordt onderzocht of en
hoe de markt kan worden uitgedaagd om 2015 toch te halen.
Na gunning zal ik de voortgang van het project volgens reguliere procedures blijven
volgen tot en met de oplevering, ook na 2015.
5.
Worden de meerkosten van de dijkteruglegging bij Lent volledig gedekt door het
vervallen van de andere twee maatregelen (kribverlaging langs de Waal en zomerbedverlaging
Beneden -IJssel)? Zo nee, hoeveel budget is er extra nodig en
waar en op welke termijn gaat u deze dekking vinden?
5.
Zie het antwoord bij vraag 2.
6.
Kunt u beter onderbouwen waarom het naar uw mening veilig is de twee maatregelen
(kribverlaging Waalbochten en obstakelverwijdering Suikerdam en Polderkade
naar de Zandberg) te laten vervallen, enkel vanwege het feit dat de dijkteruglegging
bij Lent meer waterstanddaling oplevert dan in het PKB is opgenomen?
6.
Het ontwerp dat bij de projectbeslissing is gemaakt levert een waterstanddaling op
van 34 cm in plaats van de 27 cm die in de PKB is opgenomen. De doorwerking
van deze extra 7 cm betekent dat voor het behalen van de taakstelling bovenstrooms
en het in orde houden van de afvoerverdeling tussen de IJssel en de Waal
de twee genoemde maatregelen niet meer nodig zijn.
7.
Wat zijn de - in de toekomst - te nemen maatregelen indien de waterstanddaling
door de dijkteruglegging bij Lent onvoldoende waterveiligheid blijkt op te leveren?
7.
Mocht later blijken dat de dijkteruglegging toch niet de volledige aantal centimeters
waterstanddaling haalt, dan kan door middel van kribverlaging de laatste
benodigde waterstanddaling gehaald worden. Het voordeel van kribverlaging is
dat dit precies in te stellen is. Zoals het er nu voor staat, is dit niet nodig.
8.
Waarom is er met de verwachte klimaatverandering geen rekening gehouden?
Wanneer wordt dit wel gedaan?
8.
Het programma Ruimte voor de Rivier zorgt ervoor, dat voldaan wordt aan de
huidige wettelijke waterveiligheidsnormen. In deze norm is geen rekening
gehouden met de verwachte klimaatverandering in de toekomst. Wel is bij de
keuze van de maatregelen voor de korte termijn in de PKB beoordeeld of deze
maatregelen passen in de lange termijn opgave. In het Deltaprogramma Rivieren
wordt gekeken of en zo ja welke maatregelen in het rivierengebied bij de
verwachte klimaatverandering op de langere termijn nodig zijn.
9.
Op bladzijde 5 wordt gesproken over een dubbeldoelstelling voor het programma
RvdR op het gebied van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Op bladzijde 4
staat echter dat de hoofddoelstelling is dat de rivieren uiterlijk in 2015 moeten
voldoen aan de wettelijk vastgelegde waterveiligheidsnormen. Hoe verhouden
deze constateringen zich tot elkaar en in hoeverre is hier sprake van een
tegenstelling?
9.
De uitvoering van de PKB richt zich op een dubbeldoelstelling, waarbij het voldoen
aan de wettelijke waterveiligheidsnormen de hoofddoelstelling is en verbetering
van de ruimtelijke kwaliteit de tweede doelstelling. Voor alle maatregelen geldt,
dat de ingreep is bedoeld om te voldoen aan de waterveiligheidsdoelstelling en dat
daarbij wordt gekeken hoe deze ingreep gelijkertijd een bijdrage kan leveren aan
verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De veiligheidsdoelstelling moet uiterlijk in
2015 zijn bereikt. Voor de helderheid: er zijn dus geen maatregelen die gericht
zijn op de ruimtelijke kwaliteit en daarnaast een bijdrage leveren aan de
waterveiligheid.
10.
Wordt bij tussentijdse evaluatie ook expliciet aandacht besteed aan de gevolgen
van Natura2000-regelgeving voor de uitvoering en kosten van de projecten in het
kader van RvdR?
10.
In de tussentijdse evaluatie wordt gekeken naar de relatie tussen de voortgang
van de PKB en Natura2000 op het niveau van het programma als geheel.
Maatregelspecifieke analyses vormen geen onderdeel van de evaluatie. In de
reguliere risicoanalyses worden de gevolgen van Natura2000-regelgeving voor de
individuele Ruimte voor de Riviermaatregelen wel geanalyseerd. Indien hier
aanleiding toe is, wordt hierover in de voortgangsrapportages aan uw Kamer
gerapporteerd.
11.
Er is door de provincie Gelderland een goedkoper en meer betrouwbaar ontwerp
gevonden voor de inlaat voor de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. Worden de
middelen die hiermee bespaard worden ingezet voor andere projecten of komen
deze ten goede aan het budget voor gebiedsontwikkeling in de regio?
11.
Nee. Bij de vaststelling van het voorkeursalternatief in 2009 is geconstateerd dat
er kostenbesparingen nodig waren in het ontwerp van de hoogwatergeul van de
provincie Gelderland, aangezien de eerdere raming werd overschreden. Er is dus
geen geld over, maar de overschrijding op het beschikbare budget is verkleind. Er
is dus geen sprake van het inzetten van middelen voor andere doelen.
12.
Kunt u aangeven hoeveel hectare grond zal worden ontpolderd bij de maatregel
Noordwaard en welk percentage daarvan landbouwgerelateerde grond is?
12.
Het totale plangebied van de Noordwaard is circa 4449 hectare. Hiervan wordt
ongeveer 2050 hectare ontpolderd. Van dit te ontpolderen gebied is 1640 hectare
(80%) momenteel in gebruik als landbouwgrond. Na de ontpoldering is er nog 860
hectare met een agrarische bestemming. Van het resterend deel is ongeveer 200
ha geschikt voor agrarisch beheer. Hierover lopen momenteel nog
onderhandelingen.
Overigens wordt binnen Ruimte voor de Rivier in totaal (= in de Noordwaard en de
Overdiepsche Polder) zo'n 2620 hectares ontpolderd. Na de ontpoldering behoudt
circa 1620 hectare (62%) de agrarische bestemming.
13a, 13b en 13c.
Bent u op de hoogte van uw reactie op de Adviesnota Spelregels Natte Infrastructuur
Projecten (SNIP 3), waarin u stelt dat de kleppen bij de hoogwatergeul Veessen-
Wapenveld neergelaten kunnen worden als er een waterstand van +5,65m
NAP of hoger wordt verwacht, terwijl het de bestuurlijke afspraak is dat de hoogwatergeul
pas in werking treedt indien er een waterstand van +5,65m NAP wordt
bereikt?
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Heerde unaniem een motie
heeft aangenomen en dat het College van B&W een adviesnota heeft uitgebracht
waarin zij deze reactie verwerpen?
Bent u van mening dat men zich dient te houden aan de bestuurlijke afspraak, die
stelt dat de kleppen bij de Hoogwatergeul pas neergelaten worden bij een waterstand
van +5,65m NAP? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
13a, 13b en 13c.
Ik ben op de hoogte van de motie van de gemeenteraad en van de brief van de
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier met de resultaten van de voortoets bij
het SNIP3-advies van de provincie Gelderland. Ik heb van de provincie begrepen,
dat in de regionale stuurgroep, waarin de gemeente is vertegenwoordigd, overeenstemming
is over het inzetten van de hoogwatergeul bij een waterstand van
NAP +5,65m, maar dat de discussie gaat over wat een verstandig moment is om
de kleppen daadwerkelijk neer te laten, zodat water de geul in kan stromen. De
Programmadirectie wijst er in haar brief op, dat als het water bij een waterstand
van NAP +5,65m zelf over de kleppen stroomt, er extreem hoge stroomsnelheden
kunnen ontstaan. Ze constateert dat dit kan leiden tot schade aan de inlaatconstructie
en landbouwgrond achter de inlaat. Door constructieve maatregelen en/of
het zodanig bedienen dat een meer geleidelijke instroom van water wordt bewerkstelligd,
kan schade mogelijk worden beperkt. Over de wijze waarop de geul gaat
volstromen en de inlaat wordt bediend zijn nog geen afspraken gemaakt. Hiertoe
zal nog een bedieningsprotocol worden opgesteld.
14.
Heeft de evaluatie van de ontwerpprocessen in ruimtelijke kwaliteit reeds plaatsgevonden?
Zo ja wat is het resultaat?
14.
De evaluatie van de ontwerpprocessen in ruimtelijke kwaliteit is momenteel gaande.
De resultaten worden in augustus 2011 verwacht.
15.
Waardoor loopt de projectbeslissing (SNIP3) voor extra uiterwaardvergraving Millingerwaard
en dijkverbetering Lek/Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden ten
opzichte van de vorige voortgangsrapportage vertraging op?
15.
De alternatievenuitwerking om te komen tot het voorkeursontwerp (SNIP2a) van
de Millingerwaard heeft meer tijd gekost dan verwacht. Hiernaast is gekozen om
nu ook al de werkzaamheden te doen die noodzakelijk zijn voor de marktbenadering.
Dit heeft ook zijn doorwerking op de SNIP3 beslissing. Inmiddels is het voorkeursalternatief
vastgesteld en is de markt benaderd voor zowel de uitwerking van
de projectbeslissing (SNIP3) als de realisatie van het plan. Met deze aanpak blijft
er voldoende ruimte voor oplevering van het veiligheidsniveau in 2015.
Bij de dijkverbetering Lek/Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden leiden nieuwe
inzichten in de bodemligging ter plaatse tot de verwachting dat de maatgevende
hoogwaterstanden, die iedere 6 jaar worden vastgesteld door het Rijk, op dit traject
zullen dalen. Dit leidt ertoe dat een aantal dijktrajecten binnen dit traject mogelijk
niet hoeft te worden versterkt, zoals wel de verwachting was ten tijde van
de PKB. Dit wordt nader onderzocht, alvorens een projectbeslissing kan worden
genomen.
16.
De verwachte uitgaven zullen uitkomen tussen de 1,7 mld. en 3 mld. Wat verklaart
de grote bandbreedte (26%) in deze voortgangsrapportage en het geringe
verschil met de bandbreedte in de 16e voortgangsrapportage (26,2%), terwijl de
einddatum van het programma dichterbij komt?
16.
Ter bepaling van de bandbreedte op programmaniveau wordt aangesloten bij de
onzekerheidsmarges zoals vastgelegd in de MIRT/SNIP regels. Dit houdt in dat de
bandbreedte van de raming wordt bepaald door de fase waarin de maatregelen
zich bevinden. Naarmate de maatregelen concreter worden, daalt de bandbreedte
van 35% in de verkenningsfase naar 25% bij de variantkeuze en 15% bij de projectbeslissing.
Omdat het gaat om een bandbreedte op programmaniveau worden
individuele maatregelen ten opzichte van elkaar uitgemiddeld. De bandbreedte
van 26% wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de ramingen van de dijkverbeteringen
nog een bandbreedte van 35% hebben.
Het geringe verschil in bandbreedte in de 17e voortgangsrapportage ten opzichte
van de 16e wordt veroorzaakt doordat er in die tussentijd slechts voor één maatregel
(kribverlagingen Midden-Waal) een projectbeslissing is genomen. Door de
inmiddels genomen projectbeslissingen in de verslagperiode van de 18e voortgangsrapportage
zal de bandbreedte in deze rapportage verder zijn gedaald.
17.
Kunt u aangeven hoeveel hectare grond zal worden ontpolderd bij de maatregel
Overdiepsche Polder en welk percentage daarvan landbouwgerelateerde grond is?
17.
Het totale plangebied van de Overdiepsche Polder is circa 749 hectare. Hiervan
wordt 570 hectare ontpolderd. Van dit te ontpolderen gebied is 560 hectare landbouwgerelateerde
grond (=98%). Na uitvoer van de maatregel blijft deze 560
hectare geschikt voor landbouw.
18.
Welke instrumenten heeft u om overschrijdingen van het programmabudget in de
hand te houden?
18.
Instrumenten om overschrijdingen van het programmabudget in de hand te houden
zijn: het toepassing van de PRI-methode van ramen (project raming infrastructuur),
het organiseren van sessies omtrent budgetgestuurd ontwerpen, het
uitvoeren van audits op de wijze van kosten ramen en het strak sturen op het
toepassen van risicomanagement (om aan voorkant problemen te voorkomen).
19.
Is er sprake van tussentijdse pakkettoetsen waarin het resultaat van het gehele
maatregelenpakket wordt bewaakt? Worden in deze pakkettoetsen ook de extra
maatregelen van bijvoorbeeld de bypass Kampen afgezet tegen de noodzaak van
de andere projecten in het stroomgebied?
19.
Er wordt jaarlijks een onafhankelijke pakkettoets uitgevoerd door Deltares op het
totale PKB-basispakket van maatregelen met de laatste stand van zaken. U wordt
over de bevindingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage. Extra maatregelen,
die aanvullend zijn op het PKB-basispakket en anticiperen op de lange termijn
opgave van 18.000 m3/s, zoals de bypass bij Kampen, worden niet in deze pakkettoets
meegenomen.
20.
Door wie is het rapport van bevindingen waar de gemeenteraad van Kampen op
16 december 2010 mee heeft ingestemd opgesteld en welke status heeft dit rapport
in de besluitvorming?
20.
Het rapport dat de gemeenteraad heeft vastgesteld is een verslag van de
hoorzitting van 30 september 2010, opgesteld onder verantwoordelijkheid van de
gemeentesecretaris. In het rapport concludeert de gemeente dat de uitvoering van
de hoogwatergeul bij Kampen over het geheel genomen niet leidt tot verhoging
van risico's op waterveiligheid. De verwachting is dat het stuk mede bepalend zal
zijn voor het lokale en regionale draagvlak voor de maatregel.
21.
Is in het licht van het feit dat het ontwerp van de dijkverlegging bij Cortenoever is
geoptimaliseerd, dan ook sprake van verlegging van de Planologische Kern Beslissing
(PKB)-grens bij het projectplan Cortenoever? Heeft dit gevolgen voor aanwonenden
en agrariërs in het gebied?
21.
De optimalisatie van het ontwerp van de dijkverlegging Cortenoever is gericht op
het beperken van de vergravingen, mede om zoveel mogelijk landbouwgrond te
sparen. Dit is in het belang van de omwonenden en agrariërs.
De optimalisatie leidt niet tot vergroting van het plangebied en ook niet tot een
overschrijding van het in de PKB (globaal) aangeduide plangebied van de
maatregel.
22.
Kunt u aangeven bij welke, behalve de drie genoemde, maatregelen er gebruik
moet worden gemaakt van onteigeningsprocedures?
22.
Bij de andere maatregelen uit het programma is nog sprake van een minnelijk
traject van verwerven van vastgoed. Zolang het minnelijke traject loopt, is niet
aan te geven bij hoeveel maatregelen er gebruik moet worden gemaakt van de
onteigeningsprocedure.
23.
De raming bevat de kosten van versterking waterveiligheid en de reguliere inpassingskosten.
Vallen onder de reguliere inpassingskosten ook de kosten voor aanleg
van natuur in het kader van Natura2000?
De motie Lucas (32500, nr. 44) beoogde ook de kostenverdeling tussen de hoofddoelstelling
(waterveiligheid) en de nevendoelstelling (ruimtelijke kwaliteit) inzichtelijk
te maken. Waar kan dit inzicht gevonden worden?
23.
Als een PKB-maatregel in Natura2000-gebied is gelegen en door de ingreep natuur
verloren gaat waarvan het juridisch verplicht is om dit te compenseren, worden
alleen deze compensatiekosten gefinancierd uit het PKB-budget.
Het PKB-budget wordt besteed aan de maatregelen die nodig zijn voor de waterveiligheid.
Maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, die los staan van
de waterveiligheidsingreep, worden niet uit het PKB-budget gefinancierd, maar
door derden. In de 17e voortgangsrapportage (pag. 37) is aangegeven dat voor ¤
80 mln door derden wordt bijgedragen aan dit soort extra ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen.
Wel is het zo dat de PKB-maatregelen - gezien de dubbeldoelstelling uit de PKB
(unaniem door de Tweede en Eerste Kamer goedgekeurd) - veelal ook een bijdrage
leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en/of passen binnen een integrale oplossing.
Dit valt onder de reguliere inpassing van maatregelen. Ook is het noodzakelijk
voor de vergunbaarheid en levert het een bijdrage aan het draagvlak in de
regio van de maatregelen.
24.
Kunt u aangeven welke gegevens aan de basis hebben gelegen van de lange termijn
afvoer van 18.000 m3/s?
24.
De verwachte toename van de afvoer van de Rijn bij Lobith van 16.000 naar
18.000 m3/s wordt bepaald door het samenspel van gegevens als neerslag,
sneeuwsmelt, wateropname in de bodem en al dan niet optreden van bovenstroomse
overstromingen, waarbij rekening wordt gehouden met de toekomstige
klimaatscenario's volgens de vier KNMI scenario's. In het kader van het advies van
de Tweede Deltacommissie is (nogmaals) onderzocht wat de toekomstige rivierafvoer
bij Lobith in 2050 en 2100 zou kunnen zijn. Uit analyse van een aantal studies
komt naar voren dat de extreme afvoeren bij Lobith variëren van 16.500 -
19.000 m3/s in 2050 en van 17.000 - 22.000 m3/s in 2100. Wanneer tevens rekening
gehouden wordt met het optreden van overstromingen in Duitsland, waardoor
de afvoerpiek wordt afgevlakt, dan berekenen computersimulaties een lagere
extreme afvoer bij Lobith: 15.500 - 17.000 m3/s in 2050 en 16.000 - 17.500
m3/s in 2100. Deskundigen geven aan dat met noodmaatregelen in Duitsland
(zandzakken) nog een extra afvoer van 500 m3/s is te verwachten. Op grond
hiervan is gesteld dat voor de Rijnafvoer bij Lobith rekening wordt gehouden met
18.000 m3/s in 2100. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de lange
termijn uitgangspunten van de PKB Ruimte voor de Rivier.
25.
Kunt u aangeven waarop de verwachting is gebaseerd dat er maximaal 30 mln.
aan ontvangsten zal zijn bij verkoop van overtollig gesteld vastgoed?
25.
Overtollig gesteld vastgoed wordt door het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf
(RVOB) in opdracht van het programma verkocht. Deze ontvangsten kunnen in
deze fase alleen nog globaal worden geraamd. In de middelenafspraak met het
Ministerie van Financiën is vastgelegd dat deze ontvangsten tot een maximum van
¤ 30 mln worden geboekt op het ontvangstenartikel van Ruimte voor de Rivier
(meerontvangsten vloeien terug naar de algemene middelen). De huidige ontvangstenprognoses
laten zien dat ¤ 30 mln kan worden gerealiseerd.
26.
Kunt u voorbeelden geven van overtollig gesteld vastgoed?
26.
Voorbeelden zijn:
* gronden die na realisatie van de maatregel buitendijks liggen, maar nog
steeds agrarisch geschikt zijn. In de Overdiepsche Polder blijven bijvoorbeeld
acht agrariërs over, die de vrijkomende gronden van de wijkende agrariërs
binnen het gebied direct kunnen aankopen;
* woningen die zijn aangekocht en na realisatie van de maatregel geschikt zijn
voor bewoning. In de nieuwe buitendijkse gebieden - zoals in de Noordwaard
- hebben alle eigenaren de mogelijkheid hun woning voor binnendijkse
waarde te verkopen. Deze woningen worden na realisatie weer verkocht.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
Joop Atsma