Rijksoverheid
14 juni 2011
Aanbieding Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte met bijbehorende stukken
Geachte voorzitter, Hierbij stuur ik u de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) toe: een integrale aanpak van infrastructuur en ruimte van dit kabinet. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Met deze ontwerp Structuurvisie stuur ik u tevens: - Een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte en bijbehorende nota van toelichting; - Het plan Milieueffectrapport (plan-MER); - De Nota van Antwoord voor zienswijzen op het voornemen tot het opstellen van SVIR; - Een wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt op korte termijn ingediend. In deze brief ga ik kort in op de Amvb Ruimte, de inhoud van het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wro, het vervolgproces en de moties en toezeggingen die ik met de toezending van deze brief en de achterliggende stukken afdoe. Daarnaast kondig ik met deze brief de
structuurvisie wind op land aan. Amvb Ruimte De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, borg ik in de Amvb Ruimte. Deze amvb wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. De inwerkingtreding van de amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met uw Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het nu voorliggende ontwerp. Deze onderdelen worden nu definitief vastgesteld. Enkele sectoren hebben behoefte aan een snelle inwerkingtreding van deze onderdelen, te weten grote rivieren, kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam
. Door deze gefaseerde inwerkingtreding
kom ik hieraan tegemoet. Met de nahangprocedure wordt het betreffende formele besluit zo spoedig mogelijk ter kennisname aan uw Kamer en de Eerste Kamer verzonden. Ook worden deze onderdelen gelijktijdig in het Staatsblad gepubliceerd en treden ze in werking. De nieuwe artikelen in de Amvb Ruimte zullen, met de voorhangprocedure zo spoedig mogelijk aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden. Deze artikelen worden met de SVIR en plan-MER in augustus ter inzage gelegd. Momenteel vindt met de provincies overleg plaats over de Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In dit kader wordt ook gewerkt aan vereenvoudiging van het EHS-regime, dat in bijgevoegde ontwerp amvb is opgenomen. Het streven is het vereenvoudigde regime op te nemen in de Amvb Ruimte die de voorhangprocedure in zal gaan. Wetsvoorstel houdende wijziging van de Wro Uit het advies van de Raad van State van 22 april 20101 op de eerdere ontwerp Amvb Ruimte uit 2009, blijkt dat de wettelijke verankering van
het provinciaal medebewind en de ontheffing2 in de Wro onvoldoende is. Onder het vorige kabinet is hiervoor een wetsvoorstel in procedure gebracht. Dit betekent dat de nationale belangen in de ontwerp Amvb Ruimte van 2011 die voorzien in provinciaal medebewind pas in werking kunnen treden nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden. Het gaat om de bepalingen van de Ecologische Hoofdstructuur en de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Vervolgproces Op 3 augustus 2011 leg ik de concept structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het planmilieueffectrapport en de nieuwe artikelen van de Amvb Ruimte ter inzage. In verband met de zomerperiode stel ik met ingang van 30 juni 2011 deze stukken digitaal ter beschikking. Zo bied ik iedereen de gelegenheid een zienswijze voor te bereiden. Na afloop van de wettelijke termijn, op 14 september, zal ik op de ingediende zienswijzen reageren. Ik informeer u voor de behandeling van mijn begroting, over de ontvangen inspraakreacties en t
ot welke eventuele wijzigingen deze leiden. De Amvb Ruimte wordt vervolgens voor advies naar de Raad van State gestuurd. Ook wordt gedurende de zomerperiode een watertoets uitgevoerd. De uitkomsten hiervan neem ik mee bij de verwerking van de inspraakreacties in de SVIR. Na verwerking van de inspraakreacties en de uitkomsten van de watertoets stel ik de SVIR vast en stuur u deze toe. In dit verband merk ik op dat op dit moment, in het kader van het bedrijfslevenbeleid, agenda's worden ontwikkeld voor de negen economische topsectoren. Met deze agenda's worden kansen en uitdagingen per topsector benoemd en sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen aangepakt. Deze knelpunten en belemmeringen leiden mogelijk ook tot ruimtelijke en infrastructurele opgaven.
De agenda's van de topteams zijn eind juni 2011 beschikbaar. De kabinetsreactie hierop zal voor Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In de definitieve structuurvisie houd ik rekening met de eventuele ruimtelijke en infrastructurele opgaven uit de agenda's van de topteams, voor zover deze opgaven door het Kabinet worden herkend en bekrachtigd. Moties en toezeggingen Tijdens het overleg met uw Kamer van 19 april heeft u aangegeven welke wensen u heeft ten aanzien van de inhoud van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hiertoe zijn een aantal moties ingediend en aangenomen. Met deze brief en de overige stukken die ik u per gelijk datum doe toekomen (brief aangaande Programma Beter Benutten, brief Prioritering Investeringen Mobiliteit en Water, brief Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse) informeer ik u over de gevolgtrekkingen die ik aan het debat van 19 april heb verbonden en doe ik de volgende moties en toezeggingen af: - 30523, nr. 55 van Dijkgraaf/de Rouwe o
ver streefnormen voor containervervoer via de binnenvaart; - 31305, nr. 120 van Roemer over de kansen die het samengaan van metrovervoer met light-rail kan bieden; - 31305, nr. 117 van Vendrik cs. over mogelijke rijkssteun voor plannen om een tram te laten rijden in Maastricht en Nijmegen en tussen Zwolle en Kampen; - 31700 A-100 van Koopmans/Cramer om te bezien op welke wijze voorfinancieringen kunnen plaatsvinden; - 31700 XII, nr. 35 van Cramer c.s. om samen met decentrale overheden een visie te ontwikkelen op de verdere doorontwikkeling van het regionale OV in de stedelijke netwerken tot Olympisch niveau; - 32123 A-26, van Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. om in de NMCA een analyse van de inpassingskosten van rijksinfra op regionaal en lokaal niveau op te nemen; - 32123 A-43 van Aptroot over een lightrailvisie en toekomstplan 2020; - 32123 A-64 van Cramer/Koopmans over het zo efficiënt mogelijk inzetten van middelen voor de meest kansrijke regionale projecten; - 32123 A-67 va
n Van der Ham om een doorkijk te schetsen van de rol van fijnmazige infrastructuur in Nederland vanaf 2020; - 32500 XII, nr. 14 van Monasch/Slob om de krimpregio's en het oosten en noorden van het land mee te laten doen bij de prioriteitsstelling voor het MIRT en het infrafonds; - 32500 XII, nr. 22 van Jansen c.s. om bij de actualisering van de Nota Ruimte de aandacht voor andere regio's uit te werken; - 32500 XII, nr. 29 van De Rouwe/Houwers om kleinschalig bouwen te entameren; - 32500 XII, nr. 57 van De Rouwe c.s. om in overleg te treden met decentrale overheden over een aantal projecten; - 32660, nr. 2 van Grashoff over het vastleggen van een kort en scherp geformuleerd, eenduidig en werkbaar Rijkskader voor ruimtelijke ordening en infrastructuur; - 32660, nr. 4 van Grashoff, Bashir en Slob om in de SVIR de doelstelling op te nemen dat het aantal spoorreizigers jaarlijks met 5% groeit; - 32660, nr. 5 van Grashoff/De Rouwe over het geven van een volwaardige plaats aan de fiets i
n de structuurvisie; - 32660, nr. 6 van Slob over het concretiseren van het begrip robuustheid voor de modaliteiten weg, spoor en binnenvaart;
- Commissieverzoek Slob (kenmerk 2010Z19003/2010D52172) om een aantal projecten toe te voegen in de besluitvorming over prioritaire projecten in het verlengde MIRT; - Schriftelijke toezegging in brief over Verankering MobiliteitsAanpak in beleid (31-08-2009) om rond de zomer van 2010 een Visie Regionaal Openbaar Vervoer aan de Kamer aan te bieden waarin inhoud wordt gegeven aan `regionaal OV van Olympische kwaliteit'; - Mondelinge toezegging (29-09-2009) om de Kamer te informeren over de thema's die zullen worden opgenomen in de tweede tranche van de Amvb Ruimte; - Mondelinge toezegging (31-03-2010) om de Lightrail Randstad mee te nemen in de Visie Regionaal Openbaar Vervoer; - Mondelinge toezegging (22-04-2010) om transferiumstations te betrekken bij de Visie Regionaal Openbaar Vervoer; - Mondelinge toezegging (01-12-2010) om vóór de zomer van 2011 een analyse van de verkeerskundige waarde van een A3 aan de Kamer te doen toekomen; - Mondelinge toezegging (28-04-2011) om in de SV
IR in te gaan op de gevolgen van demografische ontwikkelingen op het beleid voor het OV; - Mondelinge toezegging (28-04-2011) om in de SVIR antwoord te geven op de vragen van lid Van Gent over een onderzoek naar de effecten van investeringen in weginfrastructuur; - Schriftelijke toezegging in aankondiging structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (22-02-2011) over het voornemen om de plan-mer en de SVIR, die in juli en augustus 2011 ter inzage ligt, in concept voor de zomer naar de Kamer te sturen en de Kamer in september te informeren over de ontvangen inspraakreacties. De mondelinge toezegging van mijn voorganger in 2009, om u te informeren over de thema's die in de tweede tranche van de Amvb Ruimte worden opgenomen, is door de tijd achterhaald. Er is op dit moment geen sprake van een eerste en tweede tranche van de Amvb Ruimte. De mondelinge toezegging van 1 december 2010 om vóór de zomer van 2011 een analyse van de verkeerskundige waarde van een A3 aan u te doen toekomen, vul ik
met de analyse opgenomen in de NMCA in. Ik constateer op basis van deze analyse dat het verkeerskundige effect van de varianten van de A3 beperkt is, afgezet tegen de naar alle waarschijnlijkheid hoge investeringskosten. Ik heb nu conform de toezegging een verkeerskundige analyse gemaakt. Vanuit een bredere benadering lijkt mij deze verbinding, met het oog op de inpassing in het landschap, haast onmogelijk. Verder onderzoek naar deze verbinding zal ik dan ook niet initiëren. In de Amvb is voor deze verbinding geen ruimtelijke reservering opgenomen. De motie Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. (nr. 32123 A-26) om in de NMCA een analyse van de inpassingskosten van rijksinfra op regionaal en lokaal niveau op te nemen, doe ik in algemene termen af met de SVIR. Daarin is opgenomen dat het Rijk de inpassingskosten betaalt die rechtstreeks voortvloeien uit wettelijke eisen. Bij cofinanciering door het Rijk en de regio worden de inpassingskosten naar rato verdeeld. Het is een gezamenlijk
e verantwoordelijkheid van overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing. Voor meer gerichte uitspraken stel ik voor rekening te houden met de omstandigheden per project of gebied. Ik zal de inpassing daarom, zoals gebruikelijk, op projectniveau goed analyseren.
Op verzoek van uw kamer (motie 30523, nr. 55, van Dijkgraaf/De Rouwe) heb ik onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van een door de rijksoverheid geformuleerde landelijke streefnorm van 10% extra containervervoer via de binnenvaart. Ik ben er van overtuigd dat een groter aandeel van de binnenvaart kan helpen om de congestie op de weg in en rond de economische kerngebieden te verminderen. Daarom ondersteun ik initiatieven om de binnenvaart betrouwbaarder en duurzamer te maken, zodat de binnenvaart een zo aantrekkelijk mogelijk alternatief voor het wegvervoer kan zijn. Dit doe ik door bijvoorbeeld de komende drie jaar 100 miljoen te investeren in het programma "Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen". Ik vind het echter niet zinvol om een landelijke streefnorm, specifiek voor binnenvaart, op te nemen. Het is immers aan de markt om te bepalen voor welke transportvorm men kiest. Ik zie geen reden om binnenvaart hierbij anders te behandelen dan andere modaliteiten en heb
daarom geen streefnormen in de SVIR opgenomen voor containervervoer via de binnenvaart.
Aankondiging Structuurvisie Windenergie op Land Met deze aanbiedingsbrief breng ik u tevens op de hoogte van mijn voornemen tot het maken van een Structuurvisie Windenergie op Land, conform artikel 2.3, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening. Deze zal een nadere uitwerking vormen van de kansrijke gebieden voor windenergie zoals geschetst in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het eerder opgestelde `Ruimtelijk perspectief wind op land' en de provinciale ruimtelijke reserveringen voor windenergie zullen als basis dienen. Ook betrek ik hierbij het advies van de Rijksadviseur voor het Landschap `een choreografie voor 1000 molens'. Deze structuurvisie zal zich beperken tot een ruimtelijke visie op grootschalige windenergie op land. In de energiemarkt is een substantiële vraag zichtbaar naar deze efficiënte en kosteneffectieve duurzame energiebron. Eerder al heeft het Rijk een ambitie vastgelegd van 6000 Megawatt (MW) geïnstalleerd windvermogen op land in 2020, als bijdrage a
an de Europese afspraken om per 2020 14% duurzame energie te realiseren en de CO2-uitstoot te reduceren met 20% ten opzichte van 1990. De ontwikkeling van grootschalige windenergie vraagt om substantiële ruimteclaim waarvoor keuzes gemaakt moeten worden om het landschap te beschermen en maximale efficiëntie te bereiken. De Elektriciteitswet legt een verantwoordelijkheid bij het Rijk voor grootschalige windenergie. Wie initiatief neemt tot de bouw van een windpark met een geïnstalleerd vermogen van 100 MW of meer, kan rechtstreeks bij de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie een beroep doen op de rijkscoördinatieregeling. Voor het opstellen van het rijksinpassingsplan als onderdeel van deze coördinatieregeling is een ruimtelijk referentiekader nodig. De structuurvisie wind op land zal het kaderstellend beleidsinstrument worden, als uitwerking van de SVIR. De structuurvisie wind op land zal een kaart bevatten met zo concreet mogelijk begrensde gebieden en specifieke l
ocaties waar grootschalige windenergie mogelijk is. In een begeleidende tekst zal ik de keuzes op hoofdlijnen beargumenteren, en in de realisatieparagraaf zal ik beschrijven hoe deze visie gerealiseerd kan
worden. Daarnaast zal een plan-MER worden gemaakt om de milieueffecten in kaart te brengen. Deze plan-MER-procedure verwacht ik op te starten eind 2011. De structuurvisie wind op land stel ik op in nauwe samenwerking met andere overheden. Ik streef ernaar de structuurvisie wind op land in 2012 af te ronden.
Hoogachtend, DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
mw. drs. M.H. Schultz van Haegen