Vergoeding immateriële schade bij overschrijding redelijke termijn
belastinggeschil
Den Haag , 10-6-2011
Kern van de uitspraak
Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen
worden `spanning en frustratie' als grond voor vergoeding van
immateriële schade aanvaard. Voor deze schade kan de belastingplichtige
een vergoeding worden toegekend.
Achtergrond
Op grond van artikel 6 van het Europese verdrag voor de rechten van de
mens (EVRM) heeft iedereen recht op behandeling van een in dat artikel
nader omschreven zaak door de rechter binnen een redelijke termijn.
Belastinggeschillen vallen volgens vaste rechtspraak van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) buiten het bereik van artikel 6
van het EVRM. Een recht van belanghebbende op een schadevergoeding
wegens een onredelijk lange duur van het proces kan in dergelijke
geschillen daarom niet rechtstreeks op deze verdragsbepaling worden
gebaseerd. De andere hoogste bestuursrechters (de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep
en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) kenden eerder al een
vergoeding toe voor immateriële schade bij overschrijding van de
redelijke termijn, ook in zaken die buiten het bereik van artikel 6
EVRM vallen.
In deze zaak gaat het onder meer over een naheffingsaanslag van de
belastingdienst waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Hij
klaagt er onder meer over dat de bezwaarprocedure bij de
belastingdienst onredelijk lang heeft geduurd, en vraagt daarom
schadevergoeding.
Procedure bij hof en Hoge Raad
Het hof Arnhem heeft op 10 november 2009 (LJN BK5394) het verzoek om
schadevergoeding afgewezen. De belastingplichtige heeft cassatieberoep
ingesteld bij de Hoge Raad.
Advocaat-generaal P.J. Wattel heeft op 8 november 2010 (LJN BO5087)
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie dan
wel het aanhouden van de zaak in afwachting van een aangekondigde
wettelijke regeling.
Uitspraak Hoge Raad
Het rechtszekerheidsbeginsel is een rechtsbeginsel dat aan artikel 6
van het EVRM mede ten grondslag ligt. Dit beginsel schrijft voor dat
ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht,
in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en
onpartijdig gerecht. Uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6
van het EVRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn,
afgezien van bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie worden
verondersteld, waardoor recht bestaat op vergoeding van immateriële
schade.
De in aanmerking te nemen termijn gaat in op het moment waarop de
inspecteur het bezwaarschrift ontvangt.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is
overschreden, moet ook in belastinggeschillen aangesloten worden bij de
uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van
22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337.
In de uitspraak van 22 april 2005 formuleerde de Hoge Raad als
uitgangspunt dat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden
als zij niet heeft beslist binnen twee jaar nadat de termijn is
aangevangen (tenzij sprake is van nader genoemde bijzondere
omstandigheden). Voor zowel het hof als voor de Hoge Raad geldt als
uitgangspunt dat uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat
het hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld.
Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt
voor de schadevergoeding een tarief van EUR 500 per halfjaar dat de
redelijke termijn is overschreden.
De Hoge Raad verwijst de zaak naar het hof `s-Hertogenbosch voor
beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke
termijn in deze zaak is overschreden, en voor beantwoording van de
vraag of, en zo ja tot welk bedrag, een vergoeding voor immateriële
schade moet worden toegekend.
Op 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad in dezelfde zin uitspraak gedaan in
de zaken met de zaaknummers 09/05113, LJN BO5087 en nr. 09/02639, LJN
BO5046, betreffende een belastingzaak zonder boete respectievelijk een
zaak over gemeentelijke bouwleges.
Gevolgen van deze uitspraak
Belastingplichtigen die onredelijk lang op beslechting van hun geschil
met de fiscus over een belastingaanslag (NB gaat het om een boete dan
werkt het weer anders) hebben moeten wachten, kunnen aanspraak maken op
vergoeding van (materiële en) immateriële schade.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni
2011. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak
is laatstgenoemde beslissend.
Den Haag, 10 juni 2011
Mireille Beentjes, communicatieadviseur
Tel. 070-3611237
Uitspraken:BO5080
Zie het origineel
submit
DCSIMG
Hoge Raad der Nederlanden