Rijksoverheid
9 juni 2011
Moties OV-chipkaart
Geachte voorzitter, Bij brief van 19 april 2011 heeft u mij verzocht om uw Kamer te informeren over de wijze waarop aan twee aangenomen moties uitvoering wordt gegeven (kenmerk 2011Z07998/2011Z08000). Dit naar aanleiding van de stemmingen over moties, ingediend bij het Verslag Algemeen Overleg OVchipkaart op 14 april 2011. Met deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet. Motie nr. 429 van het lid Van Gent Met deze motie verzoekt de Kamer de Commissie Meijdam te vragen om na te gaan welke gevolgen het heeft het instaptarief in het stads- en streekvervoer te verlagen van 4 naar 3 en om hierover te adviseren in haar eindrapport (Kamerstukken II, 23 645 nr. 429). Ik zal conform de wens van de Kamer de opdracht van de Commissie Meijdam uitbreiden met de vraag zoals verwoord in de motie, en daarmee de motie uitvoeren. Motie nr. 434 van de leden Van Gent en Haverkamp Bij deze motie wordt verzocht om één jaar nadat de OV-chipkaart in een regio verplicht is gesteld en desgevraagd door consu
mentenorganisaties in maximaal drie regio's de Commissie Kist na te laten gaan of het uitgangspunt van kostenneutraliteit daadwerkelijk gehaald is en de Kamer te informeren over zowel de aanvragen door consumentenorganisaties alsmede de uitkomsten (Kamerstukken II, 23 645 nr. 434). De tarieven in het openbaar vervoer zijn, op basis van de Wet personenvervoer 2000, een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden. De inspraak van de consumentenorganisaties is in deze wet geborgd via het adviesrecht. Het is dus primair aan de decentrale overheden om maatregelen ten aanzien van de tarieven te nemen. De toets van de Commissie Kist op een kostenneutrale overgang van strip naar chip maakt onderdeel uit van de afgesproken criteria die aan het uitzetten van het NVB1 zijn gesteld. De decentrale overheden waar het NVB inmiddels is uitgezet dan wel een verzoek hiertoe hebben ingediend, hebben aangegeven de aanbevelingen van de Commissie Kist over te nemen. Die aanbevelingen houden
in dat er een monitor plaatsvindt en dat zo nodig maatregelen worden genomen. Daarnaast kunnen consumentenorganisaties in de regionale consumentenoverleggen de uitkomsten van dit proces aan de orde stellen. Ook kan er controle uitgeoefend worden via de Provinciale Staten dan wel Regioraden. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van Gent en Haverkamp heb ik hierover overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de decentrale overheden. Zij hebben mij laten weten dat op dit moment al enkele decentrale overheden bereid zijn om het gevraagde onderzoek, om één jaar nadat de OV-chipkaart in een regio verplicht is te bekijken of het uitgangspunt van kostenneutraliteit daadwerkelijk is gehaald, uit te voeren. Op korte termijn vindt vervolgoverleg plaats over de wijze waarop concreet invulling kan worden gegeven aan de motie, waarbij recht wordt gedaan aan de belangen en verantwoordelijkheden van partijen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
mw. drs. M.H. Schultz van Haegen