Rijksoverheid


9 juni 2011

Beantwoording van uw vragen m.b.t. de aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen naar aanleiding van een schriftelijk overleg over de aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs. Uw vragen zijn mij toegekomen middels het verslag van een schriftelijk overleg d.d. 17 februari 2011, kamerstuk 32 463. de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart



II Reactie van de Minister Hartelijk dank voor de reactie van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op mijn brief van 21 januari jl.(ref. nr. 262893) naar aanleiding van de quick scan dyslexie en dyscalculie en het rapport van het Kohnstamm Instituut. Graag wil ik hieronder ingaan op de vragen en opmerkingen naar aanleiding van mijn brief. Ik volg hierbij de indeling van het verslag.


1. Inleiding Het doet mij genoegen dat de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie en de CDA-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van de brief. Ik constateer dat de leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de quick-scan en het onderzoek. De VVD-fractie merkt op dat het van belang is niet de algemene norm te verlagen, omdat een groep van de leerlingen niet mee kan komen. Zij achten het wel van belang dat deze groep niet onevenredig lijdt onder het aanscherpen van de exameneisen. Ik sluit mij daar graag bij aan. Hieronder zal ik op de opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie ingaan. 2. Quick scan De gevolgen van de aangescherpte exameneisen De leden van de VVD fractie vragen wat de minister bedoelt wanneer zij stelt er rekening mee te houden dat scholen zullen anticiperen op de verzwaring van de exameneisen. De leden van ChristenUnie fractie vragen naar het risico dat scholen gaan anticiperen op de nieuwe slaag/zak rege ling door leerlingen te adviseren om naar een lager onderwijstype over te stappen. Deze leden vragen eveneens of de minister het accepteert dat 9,2% van de havo-leerlingen en 8,4% van de vwo-leerlingen extra zal zakken als gevolg van de aanscherping, of feitelijk onderbouwd kan worden dat dit percentage lager uit zal vallen en of het acceptabel is dat leerlingen niet doorstromen naar hun werkelijke opleidingsniveau. Over de beoogde doelen en effecten van de aanscherping van de exameneisen is al veel geschreven en gesproken. Volledigheidshalve verwijs ik naar de brief aan de Kamer van 23 oktober 2008, het algemeen overleg van 22 januari 2009, de brief aan de Kamer van 26 augustus 2010 en het algemeen overleg van 23 september 2010.1 Kort samengevat worden met de aanscherping twee doelen nagestreefd. Het eerste doel is een verhoging van de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen en de prestaties van de leerlingen op de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde in het bijzonder. D e nadruk op deze
kernvakken is gerechtvaardigd, omdat deze vakken het meest relevant zijn voor doorstroom naar het hoger onderwijs2. Leerlingen die ernstige tekorten hebben op deze vakken, zullen daar in het hoger onderwijs last van krijgen. Het is oneigenlijk om deze tekorten op het hoger onderwijs af te wentelen: een degelijke basis moet in het voortgezet onderwijs worden gelegd. Een tweede doel is het borgen van de waarde van een diploma in het voortgezet onderwijs. Een diploma moet robuust zijn: vervolgopleidingen en de maatschappij moeten er vertrouwen in hebben dat een diploma garant staat voor de benodigde kennis en vaardigheden. Een gevolg van de aanscherping is dat scholen en leerlingen anticiperen op deze maatregel. Zij treffen maatregelen om aan deze hogere eisen te kunnen voldoen. Dat doen zij door bijvoorbeeld de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde een steviger positie te geven, onder andere door hier meer tijd en aandacht aan te besteden en strengere normen te hanteren. Ook lee rlingen zullen hun onderwijsinspanningen afstemmen op de nieuwe eisen. De aangescherpte exameneisen zijn ook een prikkel voor scholen om de ondersteuning voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie kritisch onder de loep te nemen en waar nodig te verbeteren. Deze anticipatie juich ik toe; het is zelfs een essentieel onderdeel van de beoogde kwaliteitsslag. Ook is het denkbaar dat scholen strenger gaan selecteren. Ik ben van mening dat een school alles uit een leerling moet halen wat er in zit. De inspectie beoordeelt scholen hier ook op: als een school niet de opbrengsten behaalt die gezien het basisschooladvies verwacht mogen worden, zal dat tot uiting komen in de opbrengstenkaart. Tegelijkertijd is ook realisme geboden. Een schoolsoort moet passen bij de capaciteiten van een leerling. Ik ben ervan overtuigd dat scholen professioneel genoeg zijn om de overgang- en doorstroomadviezen af te stemmen op de capaciteiten van de leerlingen en hen bij het realiseren daarvan de nodige ond ersteuning te geven. Dat geldt voor alle leerlingen, ook voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie. De aanscherping van de exameneisen kan leiden tot extra gezakten. Het is aannemelijk dat het aantal gezakten lager zal zijn dan de percentages die uit de simulatieberekeningen volgen. In mijn brief van 26 augustus 2010 ga ik in op de redenen waarom dat aannemelijk is. Uit bezoeken bij scholen en andere signalen die mij bereiken blijkt ook dat scholen feitelijk al inspelen op de aangescherpte eisen. De quick scan en het themaonderzoek De leden van de CDA fractie vragen of de scan door de schoolleiding is beantwoord of door leraren die te maken hebben met leerlingen met dyslexie of dyscalculie en of niet ook leerlingen en ouders gevraagd hadden moeten worden of de bestaande maatregelen afdoende zijn? Deze leden vragen ook of de minister van oordeel is dat het gebruik van de daisyspeler teruggedrongen moet worden, gezien de aandacht hiervoor in het themaonderzoek van de Inspectie. De leden van de VVD fractie willen graag weten op welke termijn het themaonderzoek aan de Kamer zal worden gezonden. De brief bij de quick scan was gericht aan de zorgcoördinatoren van de betreffende scholen en naar verwachting is deze dan ook door een zorgcoördinator, of een leraar die zich met deze problematiek op school bezighoudt, ingevuld. De vragen van de scan waren niet geschikt om ook door ouders in te laten vullen, bovendien was het doel van de quick scan om een beeld te krijgen van wat de scholen van de huidige maatregelen vinden; in hoeverre zijn zij hiervan op de hoogte en beschouwen zij deze als voldoende? Daarnaast heb ik de ouderraden benaderd en gevraagd om extra aandacht te besteden aan het attenderen van scholen op de be staande mogelijkheden. In de brief aan de ouderraden heb ik aangegeven dat er ook een belangrijke verantwoordelijkheid is weggelegd voor ouders met betrekking tot het verloop van een succesvolle schoolloopbaan van hun kinderen. Ik heb in deze brief de ouderraden verzocht aandacht te besteden aan het nieuwe examenbeleid en ouders te attenderen op hun rol bij de aanscherping van het examenbesluit. De reden dat er in het themaonderzoek van de Inspectie extra aandacht wordt besteed aan het gebruik van de daisyspeler is dat het gebruik van dit hulpmiddel bij sommige scholen erg hoog lijkt te zijn. Het is van belang dat hulpmiddelen gericht worden ingezet, passend bij de beperkingen van de kandidaat. Oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen. Het themaonderzoek zal deze maand vorm krijgen en de eerste resultaten hieruit zullen naar verwachting medio 2011 naar de Kamer worden verzonden. De ondersteuning van leerlingen met dyslexie en dyscalculie De leden van de CDA-fractie en de Christen Unie-fractie hebben naar aanleiding van de quick scan vragen over de hulpmiddelen die scholen gebruiken om leerlingen met dyslexie en dyscalculie te ondersteunen. De CDA-fractie vraagt hierbij specifiek naar de inzet van ICT-middelen en de daisyspeler. De ChristenUnie-fractie stelt vragen over het gebruik van ICT en een vergroot lettertype. Dyslexie kent verschillende vormen en niet alle dyslectische leerlingen kampen met dezelfde problemen. Waar het ene kind voldoende heeft aan extra tijd, vaak alleen al om rust te creëren, volstaat dit voor een kind met een zwaardere vorm niet. Leerlingen die door een erkende deskundige getest zijn op dyslexie krijgen een verklaring waarin is opgenomen welke hulpmiddelen voor de leerling bruikbaar zijn. Vooral de leerlingen met een zwaardere vorm van dyslexie gebruiken ICThulpmiddelen. Omdat het gebruik van ICT-hulpmiddelen ook oefening vereist, is dit niet iets dat pas in het examenjaar voor het eerst kan worden aangeboden. Het betreft hier ond er andere het gebruik van een daisyspeler.


In het rapport van de quick scan wordt aangegeven dat niet alle leerlingen baat hebben bij grootschrift. Het kan een tekst leesbaarder en overzichtelijker maken, maar ook hier geldt dat dit voor leerlingen met een zwaardere vorm van dyslexie niet altijd toereikend is. Ondersteuning van scholen en de aanscherping De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of niet eerst de kwaliteit van de ondersteuning van leerlingen met dyslexie en dyscalculie van scholen op orde moet zijn, voordat de eisen worden verhoogd en of voldoende ondersteuning een voorwaarde is om leerlingen een eerlijke kans te geven bij het examen. Deze leden vragen ook of een traject op richtlijnen voor ondersteuning wettelijk te verankeren niet te lang duurt, en of er een ondergrens is in de beschikbaarheid van ondersteunende middelen. Zoals ik hierboven al heb aangegeven verwacht ik dat van de aangescherpte eisen juist een impuls uitgaat, ook wat betreft de ondersteuning van leerlingen met dyslexie en dyscalculie. Ik acht de voorbereidingstijd die scholen en leerlingen hebben gehad voldoende. De randvoorwaarden om leerlingen met dyslexie en dyscalculie adequaat te begeleiden zijn ook in voldoende mate aanwezig: scholen krijgen hulp in het kader van het masterplan dyslexie, er zijn voldoende mogelijkheden om de hinder die een beperking bij een examen oplevert voor zover dat mogelijk is weg te nemen. Er is daarbij overigens geen sprake van een ondergrens in de beschikbaarheid van ondersteunende middelen: uit een deskundigenverklaring blijkt welke hulpmiddelen passend zijn voor een leerling. Het is de verantwoordelijkheid van de school dat er goede ondersteuning plaatsvindt en een medeverantwoordelijkheid van ouders en leerlingen om scholen op een eventueel tekortschieten aan te spreken. Tot slot zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat een meerderheid van scholen deze leerlingen onvoldoende begeleid. Mocht echter uit het themaonderzoek van de Inspectie blijken dat te veel scholen hierbij in gebreke blijven, dan zal ik passende maatregelen nemen. Het opnemen van kwaliteitsrichtlijnen in wet- en regelgeving behoort dan tot de mogelijkheden.

3. Rapport Kohnstamm Instituut en beleidsreactie Naar aanleiding van het rapport van het Kohnstamm Instituut en mijn beleidsreactie daarop vragen de leden van de VVD-fractie of de vergoedingsmogelijkheden van hulpmiddelen via de zorgverzekeraar, belastingaftrek of UWV niet in de discussie over passend onderwijs moeten worden meegenomen. Dit mede tegen de achtergrond van de ophef welke momenteel zou bestaan over de financiering binnen het passend onderwijs voor kinderen met een visuele handicap. In antwoord hierop het volgende. Wat betreft de ondersteuning en begeleiding van leerlingen met dyslexie, zijn scholen nu al zelf verantwoordelijk. Dat blijft ook in de toekomst het geval. Omdat het aantal dyslectische kinderen groot is en iedere school ermee te maken heeft, is het opportuun hulp en andere ondersteuning op school te bieden en te borgen, inclusief de daartoe in te zetten hulpmiddelen. In de lumpsum zitten hiervoor ook middelen. Verder zou het inrichten van een individuele verstrekkingsmogelijkheid van hulpmiddelen via UWV leiden tot forse financiële consequenties, welke ver uitstijgen boven het huidig beschikbare UWV-budget voor de verstrekking van alle soorten onderwijsvoorzieningen (vervoer, doventolken en hulpmiddelen) voor alle onderwijssoorten (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) van ongeveer 23 mln. Daarnaast zijn er individuele mogelijkheden, waar het onderwijs geen betrokkenheid bij heeft, beschikbaar via de zorgverzekeraar (men vraagt een daisyspeler voor de thuissituatie aan, die men vervolgens ook op school kan gebruiken) en via een belastingaftrek. Voor de sector visueel gehandicapten zijn andere voorzieningen beschikbaar. Voor deze groep kan een individuele verstrekking via het UWV aangevr aagd worden. Er zijn geen voornemens om op het UWV-budget voor de verstrekking van onderwijsvoorzieningen te bezuinigen. De leden van de VVD vragen of er voldoende duidelijkheid bestaat over wie, welke hulpmiddelen vergoedt en of de school wijst op deze middelen. Voor informatie over dyslexie-hulpmiddelen kunnen ouders terecht op de website van het Steunpunt Dyslexie, dat beheerd wordt door de oudervereniging Balans (www.Steunpuntdyslexie.nl). Ook de voor de diverse onderwijssectoren ontwikkelde protocollen dyslexie bevatten veel informatie. Informatie hierover is te vinden via de website van het Masterplan Dyslexie (www.Masterplandyslexie.nl). Voor informatie over de verstrekking van hulpmiddelen voor visueel gehandicapten kunnen ouders terecht bij het UWV in de eigen regio. Overigens beschikken ook de instellingen voor onderwijs aan visueel gehandicapten over veel informatie die zij, bijvoorbeeld in het kader van een overgang naar het regulier onderwijs, beschikbaar stellen. In aanvulling hierop zal een voorlichtingsbrochure ontwikkeld worden in samenwerking met de sectorraden, het College voor Examens (CVE) en belangenvertegenwoordigers, waarin scholen worden geïnformeerd over de bij het onderwijs en de examens toegestane hulpmiddelen. Daarin zal ook aandacht zijn voor de wijze waarop hulpmiddelen als daisyspelers en dergelijke aangevraagd kunnen worden. Eén van de zorgpunten van de leden van de VVD is dat de ontwikkeling van nieuwe leermiddelen achterloopt op de verscherpte exameneisen. In antwoord op de vraag of de ontwikkeling van nieuwe leermiddelen prioriteit heeft, kan ik aangeven dat er in het kader van de invoering van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, regelmatig overleg plaats vindt met de educatieve uitgevers. Daarbij hebben de uitgevers echter een eigenstandige verantwoordelijkheid om leermiddelen te ontwikkelen die aansluiten op de eisen die gesteld worden. Het CVE is intensief betrokken bij overleggen en initiatieven in verb and met de invoering van de verscherpte zak/slaagregeling. Dezelfde leden vragen wat de betekenis zou kunnen zijn van het door Lexima gemaakte rapport over de verstrekking en vergoeding van dyslexie-hulpmiddelen. Het rapport van Lexima pleit sterk voor een individuele verstrekking van hulpmiddelen. Zij heeft daar, als bedrijf dat de betreffende hulpmiddelen verstrekt, ook belang bij. Zoals eerder aangegeven, kies ik daar niet voor. Bovendien zijn scholen zelf verantwoordelijk voor het eigen dyslexiebeleid en hebben zij daar ook middelen voor. De in de bijlages 1 en 2 van het rapport opgenomen citaten en overzichten komen uit producten van het Masterplan Dyslexie, welke vaak reeds aanwezig zijn bij de scholen. Toegankelijkheid van leermiddelen De leden van de PvdA merken op dat de minister het eens is met de onderzoekers dat techniek en leermiddelen voor alle leerlingen direct toegankelijk zouden moeten zijn, maar dat het vaststellen van eenduidige richtlijnen hiervoor echter geen eenvoudige zaak is. De leden willen weten wat de uitkomsten zijn van het overleg over toegankelijkheidseisen en op welke termijn alle onderwijsinstellingen moeten voldoen aan deze eisen. Tevens willen zij weten welke knelpunten er worden geconstateerd met d e toegankelijkheid van websites en hoeveel scholen nog niet voldoen aan de Webrichtlijnen. Met betrokken organisaties en expertisecentra worden nu goede afspraken gemaakt over de oplevering van zoveel mogelijk aangepast of aanpasbaar materiaal. Goede afspraken met en betrokkenheid van uitgevers en ontwikkelaars is noodzakelijk om, wat betreft digitale toegankelijkheid van leermiddelen, resultaten te kunnen boeken. Overigens is er in Nederland, voor de aanpassing en verspreiding van "schriftelijke" materialen in aangepaste leesvormen onder een geselecteerde groep leesbeperkte leerlingen, zonder tussenkomst van de overhead, een samenwerking tussen de uitgevers (de brancheorganisatie NUV, de Groep Educatieve Uitgevers) en de producent van aangepast lesmateriaal waarbij de uitgevers hun materiaal onder bepaalde voorwaarden ter beschikking stellen. De Stichting Drempelvrij heeft de Webrichtlijnen voor Nederland ontwikkeld. Als een organisatie voldoet aan de Webrichtlijnen, kan de organ isatie certificering aanvragen. Certificering gebeurt door aangewezen inspectieorganisaties, zoals de Stichting Accessibility en een aantal commerciële partijen. Een organisatie die voldoet aan de Webrichtijnen krijgt het waarmerk Drempelvrij. Mij is geen onderzoek bekend naar de hoeveelheid websites in het PO, VO en MBO die voldoen aan de Webrichtlijnen. Uit het onderzoek van het Kohnstamm Instituut blijkt dat er nog beter ingespeeld zou kunnen worden op de behoeften en individuele mogelijkheden van leerlingen met dyslexie of een visuele handicap met betrekking tot hulpmiddelen en technologische ontwikkelingen. De leden van de PvdA vragen zich af welke mogelijkheden en oplossingen de minister beoogt om de juiste ondersteuning en begeleiding te bieden aan leerlingen met dyslexie en een visuele handicap. Zij vragen zich af op welke wijze wordt samengewerkt en welke rol de scholen hierin krijgen. Wie neemt de regierol op zich als het gaat om het vinden van oplossingen die voldoen aa n de gestelde eisen? Welke verbinding kan worden gelegd met het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, vragen de leden van deze fractie. Scholen zijn zelf verantwoordelijk om dyslexiebeleid vorm te geven. Om scholen te informeren over en te ondersteunen bij het maken van beleid op het terrein van het onderwijs aan leerlingen met dyslexie is en wordt er geïnvesteerd in het Masterplan Dyslexie. Zie verder het bovenstaande antwoord betreffende het Steunpunt Dyslexie en het Masterplan Dyslexie. Ook Dedicon ontvangt al jaren een structurele subsidie om lesmateriaal toegankelijk te maken voor blinden en sinds 2009 ook subsidie om educatief materiaal om te zetten in een format dat kan worden gebruikt in voorleesprogramma's. Leren van en samenwerking met het buitenland Geconstateerd wordt dat de VS op veel punten vooroplopen bij het beleid inzake mensen met een (visuele) beperking. De leden van de PvdA vragen zich af welke punten als inspiratiebron kunnen worden gebruikt ten behoeve van het Nederlands beleid en welke concr ete beleidsmaatregelen er worden genomen. Punten van inspiratie zijn de samenwerking tussen de overheid, de scholen en de expertisecentra. In de VS is er een nationaal centrum toegankelijke leermiddelen. Ook in Nederland is er nu een voorstel voor een dergelijk centrum. Het ministerie van OCW is bezig met Dedicon in samenwerking met de Stichting Accessibility, Stichting Waarmerk drempelvrij.nl, Vivisonderwijs en Viziris om de toegankelijkheid digitale leermiddelen voor leerlingen met bijzondere onderwijsbehoeften, met name voor leerlingen met een visuele beperking, te verbeteren. Er zal dan gekeken worden naar de vertaling, uitwerking en normering van een aantal W3C richtlijnen en de Amerikaanse Section 508 voor educatieve software, digitale educatieve methoden en web 2.0 toepassingen. Er wordt dus voortgebouwd op wat er internationaal al bereikt is. De leden van de PvdA geven aan dat er vele vormen van ondersteuning zijn voor kinderen met dyslexie en dat er in veel landen wel bel eid bestaat, maar dat dat niet altijd effectief wordt ingezet. Vlaanderen wordt in dit kader genoemd als een goed voorbeeld van een land dat afspraken heeft met uitgeverijen over het beschikbaar stellen van materiaal in aangepaste formats. Zij vragen of de minister mogelijkheden ziet om samenwerking met Vlaanderen te intensiveren. Vanuit het Masterplan Dyslexie zijn er al contacten met Vlaanderen over dyslexiebeleid, met name over de inzet van hulpmiddelen en wordt er gebruik gemaakt van elkaars producten. Ook vanuit Dedicon zijn er reeds contacten met Vlaanderen. De Vlaamse manier van werken is wel anders dan die van Nederland, met name wat betreft de rol van de overheid en de rol van de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU). In Vlaanderen heeft de overheid een actieve rol gespeeld in het tot stand komen van een raamovereenkomst. In Nederland regelen de partijen dat onderling. De Vlaamse Uitgevers Vereniging (VUV) heeft een andere juridische rol dan de GEU. Intensievere samenwerkin g met Vlaanderen zal niet leiden tot betere afspraken in Nederland. De raamovereenkomst is bekend en er is geen overlap in de educatieve boeken die Dedicon omzet. Er is wel een goede samenwerking voor de optimalisatie van het productieproces. Daarnaast participeert Nederland net als Vlaanderen in de Agency for Development in Special Needs Education. In dit agentschap wordt ook gesproken over het onderwijs aan leerlingen met dyslexie, dyscalculie en andere leerproblemen. De leden van het CDA vragen of de escape die scholen hebben in de onevenredige belasting wat betreft de in de Wgbh/cz opgenomen verplichting redelijke aanpassingen te treffen, ertoe kan leiden dat kosten van technische hulpmiddelen op ouders verhaald worden. De school is verantwoordelijk om dyslexiebeleid vorm te geven. Dat wil zeggen dat de school de daartoe noodzakelijke leermiddelen en voorzieningen inzet, te betalen uit de lumpsum. Als ouders op eigen titel hulpmiddelen aanschaffen is dat hun eigen keuze. Ouders kunnen daartoe niet worden verplicht. De leden van de CU vragen in aanvulling hierop de minister naar de mogelijkheden van ouders om scholen aan te spreken op de beschikbaarheid van ondersteunend leermateriaal voor visueel beperkte en dyslectische leerlingen en studenten. Er zullen scholen zijn die achterblijven met ondersteuning voor deze groep leerlingen. De leden vragen of ouders het schoolbestuur kunnen aanspreken op hun zorgplicht ten behoeve van dyslectische leerlingen. Krijgen dyslectische leerlingen een volwaardige plaats in het proces van passend onderwijs. Komt dit ook in het referentiekader passend onderwijs, zodat scholen expliciet in hun zorgbeleid aangeven wat zij doen op het gebied van dyslexie en dyscalculie, zo vragen de leden van de CU? Scholen zelf zijn verantwoordelijk om dyslexiebeleid vorm te geven. Scholen zijn verplicht om in het schoolplan en de schoolgids aan te geven wat hun beleid is ten aanzien van leerlingen met een specifieke zorgbehoefte. Leerlingen met dyslexie en dyscalculie vallen onder het reguliere schoolbeleid, daar waar leerlingen met een zwaardere problematiek onder passend onderwijs vallen. Met het door het ministerie van OCW gesubsidieerde Masterplan Dyslexie worden scholen ondersteund in het vormgeven van hun dyslexiebeleid. Daarnaast is het Masterplan gericht op het voorlichten van ouders, studenten en leerlingen over de mogelijkheden om hulpmiddelen en aangepast leermateriaal in te zetten. Voor leerlingen met een visuele beperking zijn er de eerder genoemde mogelijkheden via de UWV. Sinds 1 januari 2009 is de vergoeding van diagnostiek en behandeling van ernstige, enkelvoudige dyslexie in het basispakket van de zorgverzekering opgenomen. De ouder meldt het kind aan bij een dyslexiebehandelaar (voor leerlingen tot 10 jaar). De Inspectie zal naar aanleiding van de quick scan een themaonderzoek uitvoeren naar het beleid op scholen op het gebied van dyslexie en dyscalculie. In dit onderzoek zal er ook aandacht worden besteed aan het verschil in de landelijke percentages leerlingen met een dyslexieverklaring en het aantal leerlingen met een verklaring in het examenjaar.

Datum 17 maart 2011 Onze referentie 285191