Ingezonden persbericht
Moord op ir. Felix Guljé in 1946 opgelost Afgelegd door drs. H.J.J. Lenferink, burgemeester van Leiden. De moord Op vrijdag 1 maart 1946, omstreeks tien uur des avonds, wordt er aangebeld bij de woning van ir. Felix Guljé aan de Van Slingelandtlaan 8 in Leiden. Het is guur weer, er valt natte sneeuw. Mevrouw Guljé doet de deur open. Ze probeert het licht boven de voordeur aan te doen, maar dat werkt niet. Zij ziet een jonge vrouw staan die haar vraagt of haar man thuis is. Zij heeft een brief voor hem die zij persoonlijk wil afgeven. Mevrouw Guljé waarschuwt haar man en keert naar de huiskamer terug. Even later klink een schot. Mevrouw Guljé vindt haar man zwaar gewond liggend in de vestibule. Hij wordt door de in allerijl gewaarschuwde ambulance direct naar het Academisch Ziekenhuis gebracht, waar hij kort na aankomst overlijdt. Ir. Felix Guljé was in leven directeur van de Hollandsche Constructie Werkplaatsen N.V. (HCW) en de Nederlandsche Electrolasch Maatschappij N.V. (NEM) in Leiden. Hij werd 52 jaar. De moord zorgt voor grote beroering. Guljé is binnen en buiten Leiden een bekende persoonlijkheid. Hij is de landelijk voorzitter van de Algemene Katholieke Werkgevers Vereeniging (AKWV). Zijn naam wordt genoemd voor de post van minister van Handel & Nijverheid. Over de verdere activiteiten van ir. Guljé tijdens de oorlog kom ik straks nog terug. Minister-president Schermerhorn en minister van Justitie Kolfschoten komen de weduwe Victoire GuljéBerger thuis met zijn overlijden condoleren. Minister Drees stuurt een brief. De begrafenis is op woensdag 6 maart op het kerkhof van de H. Willibrordkerk in Oegstgeest. De begrafenis wordt bijgewoond door enkele ministers en talloze personen o.a. uit overheid en bedrijfsleven. Zijn oudste zoon Eugène spreekt aan het graf een woord van afscheid. De secretaris van de Algemene Katholieke Werkgevers Vereeniging en de latere voorzitter van de Tweede Kamer, dr. L.G. Kortenhorst, spreekt ook bij de uitvaart en schrijft een In Memoriam in het Leids Jaarboekje van 1947. Het door de politie ingestelde onderzoek levert, ondanks uitgebreide naspeuringen, geen resultaat op. Twee personen staan speciaal in de belangstelling, maar er kan geen enkel bewijs worden gevonden. Minister Kolfschoten bemoeit zich persoonlijk met het politieonderzoek, dat uiteindelijk dood loopt. Voor de familie is de moord nooit uit het collectieve geheugen weg geweest. Vooral de oudste zoon, Eugène Guljé, is zijn leven lang op zoek naar de waarheid achter de moord op zijn vader. De familie heeft veel vraagtekens over de aanpak van politie en justitie. Marian Spinhoven heeft over het leven van Eugène Guljé in 2007 een boek geschreven onder de titel Niet te geloven, uitgegeven bij Aspekt te Soesterberg. Een groot deel van het boek gaat over de jarenlange vruchteloze zoektocht naar het hoe en waarom van de moord over zijn vader. Het geeft bovendien een indringende doorkijk in het leven van de familie Guljé en de rol van ir. Guljé en van hemzelf tijdens en vlak na de oorlog. Eugène Guljé is twee jaar geleden overleden. De oplossing van de moord op zijn vader mocht hij niet meer meemaken. In de jaren 1998 en 2000 worden er door de kamerleden drs J. Hoekema en mr Gerritjan van Oven vragen gesteld aan de minister. Deze gaan over de moord, het verdwijnen van dossiers en de aanvankelijke weigering van de autoriteiten om de wel aanwezige dossiers ter inzage aan de familie te geven. Regelmatig wordt in de Leidse pers nog over de moord geschreven. De vermoorde ir. Guljé had in de oorlog Joodse onderduikers onderdak geboden. Hij steunde ook financieel andere families die onderduikers in huis hadden genomen. Bovendien bleef hij illegaal leiding geven aan het bestuur van de Algemene Katholieke Werkgevers Vereeniging, die door de bezetter was ontbonden. De vergaderingen werden bij hem thuis aan de Van Slingelandtlaan gehouden. Niet iedereen is echter op de hoogte van de illegale activiteiten van Guljé. Sterker nog, in kringen van het verzet gaan verwijten rond dat Guljé als collaborateur moet worden gezien. Ook in de illegale pers wordt daar en ten onrechte zoals later ook wordt toegegeven over geschreven.
De HCW krijgt tijdens de oorlog regelmatig opdrachten van de Duitse bezetter. Onder de 500 personeelsleden van het bedrijf zit een aantal NSB-ers, waaronder de algemeen bedrijfsleider (Duitser van geboorte en zeer nazi-gezind), de procuratiehouder, de baas van de voorbewerking en de chef van de inkoop- en materiaalafdeling. Mensen op sleutelposities, die allen lid zijn van de NSB. Dit houdt in dat voorzichtig geopereerd moet worden en dat niet elke opdracht kan worden geweigerd. Dat zou het voortbestaan van het bedrijf in gevaar kunnen brengen. Wel wordt - waar mogelijk - lijdzaam verzet gepleegd, leveranties ernstig vertraagd en soms laat de kwaliteit van het afgeleverde werk veel te wensen over. De geruchten binnen de illegaliteit leiden ertoe dat ir. Guljé in augustus 1945 wordt gearresteerd door de Politieke Opsporingsdienst POD en wordt geïnterneerd in de Doelenkazerne in Leiden. Na ongeveer twee maanden wordt ir. Guljé weer op vrije voeten gesteld. Pas na zijn overlijden wordt hij definitief vrijgesproken van alle verdenkingen en wordt hij gerehabiliteerd. De dader van de aanslag maakt zich bekend Een van de eerste dagen van dit jaar ontvang ik een brief uit Rotterdam. De briefschrijfster is een 96jarige vrouw - nu bijna 97 -, die aangeeft de moord op ir. Guljé in 1946 te hebben gepleegd. Zij is een bekende persoon uit het verzet. Het is mevrouw G.A. (Atie) Ridder-Visser, die tijdens de oorlog in een knokploeg functioneerde onder de schuilnaam Karin. Zij is in de oorlog lid van de knokploeg van Marinus Post, beter bekend onder de schuilnaam Evert. Atie Visser wordt in het voorjaar van 1944 door Anneke, een meisje uit Woerden, gevraagd of ze koerierster wil worden bij een knokploeg. Atie wil dat maar al te graag. Anneke vindt dat Atie de tijd moet nemen om een beslissing te nemen, maar Atie Visser zegt direct ja. De volgende dag blijkt het de knokploeg van Marinus Post, Evert, te zijn. Na twee mislukte acties in het westen wordt de ploeg actief in Brabant en in het oosten van het land. De knokploeg komt vaak samen bij Dick Spoor, die een sigarenzaak heeft op de hoek van de Van Oldenbarneveldtstraat en de Johan de Wittstraat te Leiden. Ook Dick Spoor zit met zijn echtgenote Rie in het verzet. Hij is contactman voor de ploeg van Evert omdat hij over telefoon beschikt. Het gezin heeft onderduikers in huis, een tijdje zelfs een Amerikaanse piloot. Veel vergaderingen van de knokploeg worden bij de familie Spoor gehouden. De knokploeg is vooral actief in het overvallen van distributiekantoren, maar volgens Atie Visser, alias Karin, heeft de ploeg ook twee liquidaties uitgevoerd. Bij één van deze liquidaties is zij bij wijze van proef én door loting betrokken geweest, van de andere liquidatie heeft zij alleen maar gehoord. Bij een mislukte actie tegen een provocateur in oktober 1944 in Amsterdam wordt Marinus Post alias Evert, leider van de knokploeg gearresteerd. Op 17 november wordt hij naar Alkmaar gebracht en door de Duitsers geëxecuteerd. Hij vindt zijn laatste rustplaats op de erebegraafplaats in Bloemendaal. Na het overlijden van Marinus Post neemt Dick Spoor de leiding van de knokploeg over. Na de bevrijding gaan de leden van de knokploeg weer naar huis terug. Atie Visser blijft in Leiden en krijgt een aanstelling bij de Politieke Opsporingsdienst, de organisatie die zich bezighoudt met het opsporen van foute Nederlanders. Atie Visser werkt vanuit de Doelenkazerne. Zoals ik al had gemeld is ir Guljé daar ook geïnterneerd geweest. Volgens mevrouw Ridder-Visser heeft zij Guljé nooit in de kazerne gezien. Zelf hield zij zich uitsluitend bezig met vrouwen. Wel heeft zij - toen het plan voor de moord vorm had gekregen - zijn dossier ingezien. Dat was evenwel leeg. Atie Visser houdt contact met Dick Spoor, de laatste knokploegleider, die zij niet erg geschikt acht voor het leiderschap. Zij komt er samen met enkele collega's van de Politieke Opsporingsdienst regelmatig over de vloer. In kringen van het voormalige verzet heerst op dat moment grote woede over de wijze waarop de bijzondere rechtspleging en zuivering verloopt. Het moet in dit kader gezien worden dat Dick Spoor Atie Visser keer op keer vertelt over een kleine brug aan de noordzijde van de stad, die door het verzet in brand was gestoken, maar door de HCW weer was gerepareerd. Volgens het verzet had het bruggetje een strategische betekenis, aangezien de Duitsers zich hierover konden terugtrekken in het geval dat de geallieerden vanuit het zuid-oosten zouden oprukken. Enkele bruggen in en rond Leiden kunnen in aanmerking komen voor deze, door het verzet vernielde brug. In kringen van de familie Guljé is steeds gedacht dat het om de spoorbrug over het kanaal ging en ook in de illegale pers wordt daarnaar verwezen. Mevrouw Ridder heeft mij in een tweede gesprek op 1 juni echter nogmaals en met grote stelligheid gezegd dat het om een kleine houten brug ging die in brand was gestoken. Volgens mevrouw Ridder moest voor het passeren van de brug als fietser 2 cent tol worden betaald en stond er achter de brug een tolhuisje. Als dit klopt, moet het om de brug bij het Warmonder Tolhek zijn gegaan. Het brugdek en de leuningen hiervan waren in ieder geval van hout en tijdens de oorlogsjaren bestond hier nog een tol, ook voor langzaam verkeer. Het verhaal van mevrouw Ridder lijkt overtuigend.
Maar nader onderzoek zal moeten uitwijzen of dit ook echt de bewuste brug is geweest. De vraag welke brug het precies is geweest doet naar mijn mening verder niets af aan het motief van de moord op ir. Guljé. Zij besluit met Dick Spoor en een medewerker van de Politieke Opsporingsdienst tot liquidatie van ir. Guljé. Zij heeft - naar eigen zeggen - het plan zelf bedacht. Omdat Atie Visser de enige is die een pistool heeft en goed kan schieten en omdat Dick Spoor verantwoordelijk is voor een jong gezin en een winkel heeft, besluit zij zélf de trekker over te halen. Ze wilde het ook niet overlaten aan de "jonge jongen" van de Politieke Opsporingsdienst. Tegen tienen die avond van de eerste maart 1946 wordt het huis benaderd. Omdat Atie Visser te klein is om erbij te kunnen, draait Dick Spoor de lamp bij de voordeur los om minder licht op het gezicht te laten. Daarna verstopt hij zich met de andere jongen achter de muurtjes en bosjes in de omgeving. Het verloop van de liquidatie zelf heb ik u al verteld. Op grond van hetgeen mevrouw Ridder-Visser mij heeft geschreven en mij heeft verteld, wat door derden aan mij is medegedeeld en wat in de archieven is kunnen worden nagegaan, twijfel ik niet aan de waarheid van de recente verklaring van mevrouw Ridder-Visser over de toedracht van de moord en haar betrokkenheid in deze. Het vervolg Na de moord rent iedereen weg en gaat vervolgens naar zijn of haar eigen huis terug. Atie Visser woont dan op een door haar gehuurde kamer aan de Witte Singel in Leiden, ten huize van Johan Knuttel, een bekend neerlandicus en raadslid voor de CPN. Na de moord heeft mevrouw Ridder naar haar eigen zeggen geen kranten gelezen en alle commotie over de moord op ir. Guljé is haar al die jaren helemaal ontgaan, tot aan de dag dat ik met haar heb gesproken en ik haar daarover heb geïnformeerd. In 1947 is zij naar Nederlands Indië vertrokken, waar zij haar man, Herman Ridder , heeft ontmoet en waarmee zij is gehuwd. Het echtpaar heeft geen kinderen gekregen. Na enkele jaren is het paar naar Nederland teruggekeerd, naar Rotterdam, vervolgens verhuisd naar Hengelo, terug naar Rotterdam, enkele jaren in Spanje en tenslotte opnieuw terug naar Rotterdam, waar haar echtgenoot, die veertien jaar ouder is dan zij, in 1983 is overleden. Na de dood van haar man besluit mevrouw Ridder-Visser een boek over Marinus Post ("Evert") te schrijven. Dit boek is uitgegeven door uitgeverij Voorhoeve-Kampen onder de titel Marinus Post alias Evert. Oorlogsherinneringen uit 1944. Zij schrijft dit boek omdat er na de oorlog zoveel ellendige leugens over Evert worden verteld. Op 26 november 1981 ontvangen Dick en Rie Spoor en op 5 mei 1982 ontvangt mevrouw Ridder-Visser in het stadhuis van Leiden namens de regering het Verzetsherdenkingskruis uit handen van mijn voorganger, burgemeester Goekoop. Informeren van de nabestaanden Na mijn eerste gesprek met mevrouw Ridder-Visser, dat op vrijdag 18 maart plaatsvond, heb ik contact gezocht met de nog levende kinderen van de heer Guljé. Bij zijn overlijden liet hij naast een echtgenote twee dochters en drie zoons na. Op 25 maart j.l. heb ik de drie toen nog in leven zijnde kinderen en enkele directe familieleden bezocht. Zeer onlangs is nog een dochter overleden, zodat er nu nog maar twee kinderen in leven zijn. Mijn mededeling heeft de familieleden diep geraakt. Zij hebben altijd andere verdenkingen gekoesterd; mevrouw Ridder-Visser is tijdens het onderzoek nooit maar één ogenblik bij de politie als dader in beeld geweest. Bij leden van de Politieke Opsporings Dienst zijn er echter mogelijk wel enige, doch onuitgesproken verdenkingen geweest, aldus mevrouw Ridder, die mij dat onlangs heeft verteld. De familie Guljé kende mevrouw Ridder-Visser niet. Mevrouw Ridder heeft echter de twee oorspronkelijke verdachte personen óók nooit gekend, laat staan ontmoet. Mevrouw Ridder was bereid om een ontmoeting te hebben met nabestaanden om uit te leggen waarom de moord was gepleegd. Uiteindelijk hebben de twee kinderen van Eugène Guljé (dus kleinkinderen van ir. Guljé) op 6 mei j.l. mevrouw Ridder in Rotterdam ontmoet en met haar gesproken. Hiernaast heb ik gesproken met de zoon van Dick Spoor. Hij heeft veel verhalen over de oorlog en het verzet van zijn vader gehoord. Over hem en zijn activiteiten zijn in Leiden enkele publicaties verschenen. De heer Spoor junior en zijn echtgenote hebben echter nooit iets over de moord op ir. Guljé van hun vader gehoord. Wel heeft de zoon van Dick Spoor verklaard het vermoeden te hebben gehad dat zijn vader er meer van wist.
Oordeel Ik heb de officier van justitie te Den Haag op de hoogte gesteld van de bekentenis. Het openbaar ministerie heeft hierin geen aanleiding gezien een opsporingsonderzoek te starten. Deze beslissing werd ingegeven door het tijdsverloop en de omstandigheid dat het recht tot strafvervolging door het openbaar ministerie is verjaard. In 1946 gold voor moord een verjaringstermijn van 18 jaren. De verjaringstermijn vangt aan op de dag waarop het feit is gepleegd. De zaak is derhalve verjaard op 2 maart 1964. Dit betekent dat het volgens de wet niet meer mogelijk is de dader te vervolgen. Overigens heeft het openbaar ministerie mij er volledigheidshalve op gewezen dat per 1 januari 2006 de wet is aangepast. Deze wetswijziging heeft tot gevolg dat misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf staat, waaronder moord, niet langer meer verjaren. Deze wijziging heeft echter niet tot gevolg dat een inmiddels al verjaard strafbaar feit weer vervolgbaar wordt. In het onderhavige geval is hiervan sprake, er waren al bijna 60 jaren verstreken na het feit en de zaak was al op 2 maart 1964 definitief verjaard. Ik wil graag uitspreken dat naar mijn oordeel de moord ook nu nog, na 65 jaar ten stelligste moet worden veroordeeld. Het is een geval van eigenrichting geweest en dat is op zich al niet acceptabel. Daarbij komt dat de actie niet was gebaseerd op documenten (die waren er niet), maar geheel en al was gefundeerd en op verkeerde informatie. Honderdduizenden hebben in de oorlog juist hun leven voor gerechtigheid gegeven, en dat had het groepje van Dick Spoor en mevrouw Ridder-Visser zich moeten realiseren. Natuurlijk kan en moet een en ander worden gezien in het licht van de grote teleurstelling in kringen van de voormalige illegaliteit over de inrichting van de samenleving en met name over de wijze waarop met de bijzondere rechtspleging werd omgegaan. Dit kan echter hooguit enigszins als verklaring dienen, het mag niet als vergoelijking worden geïnterpreteerd. Epiloog Ik heb een verzoek aan de media. Mevrouw Ridder-Visser is een zeer oude, uiterst kwetsbare vrouw, die zeer slecht hoort, invalide is en hulp behoeft. Ik heb haar beloofd mijn best te doen om haar privacy zo goed mogelijk te (doen) bewaken. Dat kan ik echter niet persoonlijk vanuit het Leidse stadhuis regelen. Ik heb respect voor het feit dat zij op zo een hoge leeftijd alsnog met de waarheid te voorschijn is gekomen en ik zal het dan ook zeer op prijs stellen als mevrouw Ridder door de media met rust zal worden gelaten. Het verzoek om bescherming van de persoonlijke levenssfeer geldt evenzeer de nabestaanden van ir. Guljé. De leden van de familie willen geen contact met de pers. Zij willen deze nieuwe feiten in alle rust binnen de kring van de familie kunnen verwerken en ik hoop dat u dit verzoek zult respecteren. De heer Hein Schrandt (kleinzoon) zal namens de familie Guljé een korte verklaring afleggen. Hij verzoekt u namens de familie om ook de nabestaanden met rust te laten. Daarna zal ik nog vragen beantwoorden.