Rijksoverheid

Speech Van Bijsterveldt bij ontvangst RMO advies `Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief'

Toespraak | 27-04-2011

Op woensdag 27 april 2011 neemt minister Van Bijsterveldt het RMO advies 'Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief' in ontvangst in het Nutshuis in Den Haag.

Geachte dames en heren,

Hartelijk dank voor dit rapport over sociale stijging en daling. Misschien heeft u twee weken geleden in het Volkskrant magazine het artikel `Zonen zonder zorgen' gelezen. Het ging over vaders die van hun zonen verwachten dat die minstens even goed terechtkomen als zij, en over zonen die niet per se een betere baan ambiëren dan hun vader. En dat dat soms wringt. Want waar de vaders alle kansen hebben gepakt die ze kregen, hebben de zonen een "laat-maar-waaien, het komt wel goed"-mentaliteit.

Veel van deze vaders zaten op school in de jaren zestig van de vorige eeuw. Zij ondervonden hoe, onder de sluier van de klassenmaatschappij, dubbeltjes vaak dubbeltjes bleven - tenzij een autoriteit iets in je zag, of als je zelf je weg naar boven knokte. Voor de Leidse socioloog Frederik van Heek was dit de aanleiding voor zijn beroemde `Talentenproject'. Het was zijn passie om kinderen uit lagere sociale klassen de kans te geven om hun talenten te ontwikkelen.

Als we vanuit het perspectief van Van Heek naar het onderwijs kijken, kunnen we concluderen dat zijn project vruchtbaar is geweest. In 1960 ging ongeveer acht procent van de beroepsbevolking tussen de achttien en vijfentwintig jaar naar het hoger onderwijs. In 2010 was dat veertig procent.

Dat is allemaal niet vanzelf gegaan.
Het is een product van overheidsbeleid dat voor toegankelijkheid heeft gezorgd op bijvoorbeeld op universiteiten en hogescholen, ongeacht de afkomst van studenten.
Het is ook de verdienste van docenten, die in zoveel meer leerlingen talent en ambitie wisten aan te boren.
En het is de uitkomst van de motivatie van leerlingen die via het onderwijs de kansen grepen die hun ouders nooit kregen, daarin vaak omhoog gestuwd door de zuil waar uit men afkomstig was.

Deze `onderwijsexpansie' gaat door. Elk jaar gaan er meer leerlingen naar havo en vwo, elk jaar komen er meer leerlingen het hoger onderwijs binnen. Vrouwen hebben hun achterstand in opleidingsniveau omgezet in een voorsprong. En de verdeling van maatschappelijke posities wordt in veel sectoren allang niet meer bepaald op grond van sociaal milieu, maar op grond van talenten.

Dit verhaal kent ook een nuancering. Natuurlijk is het goed als er genoeg mensen het hoger onderwijs halen en daar excelleren. Maar een kwantitatief doel kan nooit voldoende zijn. Het gaat om de kwaliteit, om onderwijs waarin er iets verwacht wordt van kinderen. Als we te lage eisen gaan stellen, halen jongeren diploma's die niet staan voor wat ze waard zouden moeten zijn. Als de eisen worden aangescherpt, worden opleidingen dus moeilijker haalbaar. Maar daardoor neemt wel de waarde van het diploma toe. Ik kom daar straks nog op terug.

Wat uw advies zo interessant maakt, is dat u een aantal ontwikkelingen schetst die het verband tussen een goede toekomst en onderwijs in een nieuw daglicht plaatsen.

Ten eerste laat uw advies zien dat zich opnieuw de contouren aftekenen van een klassensamenleving, waarin deze keer het opleidingsniveau van mensen als een scheidslijn door de samenleving loopt. Ten tweede signaleert u dat sociale stijging via opleiding niet meer vanzelfsprekend is. Twintig procent van de mannen tussen de zesentwintig en veertig jaar evenaart of overtreft het opleidingsniveau van hun ouders niet. "Een academische vader kun je de loef niet afsteken", schrijft de Volkskrant in het artikel dat ik net noemde. Het illustreert ook de zorgen die mensen uiten in het opinie-onderzoek dat u recent liet uitvoeren: veel ouders zijn bang dat hun kinderen het slechter krijgen.

Spiegelbeeldig zien we ook voor het eerst dat het aandeel kinderen van laag opgeleide ouders dat het hoger onderwijs bereikt, begint te dalen. Ook dát is een logisch gevolg van het succes van het onderwijs. Kennis en vaardigheden van ouders dóen er toe in de onderwijsloopbaan van kinderen. En als in de afkomst steeds minder onontdekt talent schuilt, wordt het opleidingsniveau van ouders een steeds betere voorspeller van die van de kinderen.
U concludeert dan ook dat het perspectief op sociale stijging via onderwijs alleen, niet voldoende grond biedt voor een goede toekomst. Maar dat het erom gaat dat we - en ik citeer: "iedereen het perspectief geven op talentontwikkeling, waardering en invloed."

Hoewel we het antwoord dus niet exclusief bij het onderwijs moeten zoeken, denk ik dat onderwijs wél een belangrijke functie heeft bij het bieden van perspectief voor iedereen in onze samenleving.

Om te beginnen onderstreept uw advies hoe urgent het is om in het onderwijs alles uit kinderen te halen wat erin zit. Ik zet hier met mijn beleid ook volop op in. Door de juiste condities te creëren voor leerlingen met extra capaciteiten en door in te zetten op het snel aanpakken van achterstanden, bijvoorbeeld met voor- en vroegschoolse educatie en schakelklassen.

Overigens moet een ambitieuze schoolcultuur ook binnen het onderwijs zélf vorm krijgen. Door hoge eisen te stellen aan leerlingen, verwachtingen om te zetten in concrete doelen en daar gericht naartoe werken. Vorige week werd nog bevestigd in het Onderwijsverslag van de Inspectie, dat opbrengstgericht werken een belangrijke sleutel tot succesvol onderwijs is.

Ten tweede kan het onderwijs een rol spelen in de waardering van verschillende maatschappelijke posities. Maatschappelijke posities zullen altijd hiërarchisch verdeeld blijven, u noemt dat ook. Maar wat we wél kunnen nastreven, is een gelijke maatschappelijke waardering van opleidingen en beroepen.

Dat betekent bijvoorbeeld dat het beroepsonderwijs dezelfde waardering en erkenning verdient als academisch onderwijs. Cruciaal daarbij is de beeldvorming: het besef dat vakmensen broodnodig zijn om onze economie draaiend te houden. We hebben een ambachtseconomie die maar liefst tien procent van het BNP opbrengt. Maar we leven in een tijd waarin we heel veel inspanning moeten leveren om te laten zien dat echt vakmanschap onmisbaar is om Nederland op volle toeren te laten draaien.

En dat brengt me terug bij het begin van mijn verhaal, waarin ik zei dat een kwantitatief doel in het onderwijs nooit voldoende kan zijn. Het is doodzonde dat algemeen vormend onderwijs hoger wordt aangeslagen dan beroepsonderwijs. Elke keer als ik een vmbo-school binnenkom, denk ik: wat een leuke kinderen, heel down-to-earth, heel scherp. En mbo is prachtig onderwijs, een goede mbo'er op het hoogste niveau is veel waard.

Dit soort beeldvorming kan niet via een persbericht of speech beïnvloed worden. Het vraagt om een samenleving waarin waardering voor elkaars werk en talenten ontstaat, door ontmoeting en ervaring. Onderwijs is meer dan een diplomarace. Het is ook vorming, en je onderdeel van een brede gemeenschap weten.

Ik wijs dan ook graag op een vreugdevol moment van vorige week: de behandeling van het wetsvoorstel Maatschappelijke stage in het parlement. De maatschappelijke stage heeft zijn waarde precies hier. Het zorgt ervoor dat leerlingen op plekken in de samenleving komen waar ze niet vanzelf belanden. Daardoor krijgen ze waardering voor het soort werk en talent dat zich buiten hun eigen blikveld afspeelt.

Onderwijs draagt dus ook in belangrijke mate bij aan de vorming van jongeren in brede zin. Juist op en via school kunnen we jongeren stimuleren om zich te ontwikkelen tot weerbare mensen die zich in de samenleving en op de arbeidmarkt kunnen handhaven, zelfstandig kunnen denken en kennis hebben van verschillende culturen, tradities en waarden.

Dames en heren, ik kom tot een afronding.

Uw advies laat zien dat we niet op onze lauweren kunnen rusten. Als onderwijs zó bepalend is voor iemands maatschappelijke positie, betekent dat een grote verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen voor goed onderwijs met voldoende structuur, dat er van a tot z op gericht is om het beste uit jongeren te halen en hen naar een goede toekomst te helpen. En waar vorming eraan bijdraagt dat jongeren elkaars talenten waarderen en respectvol met elkaar omgaan, ongeacht hun opleidingsniveau.

Klinkt dit als een utopie? Misschien. Maar optimisme is een plicht voor wie met jongeren werkt. Wie dagelijks al die mogelijkheden en verwachtingen voor zich ziet, kan niet anders dan optimistisch zijn. Ik dank u wel.