Rijksoverheid
Datum 26 april 2011
Betreft Lijst van vragen
Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen over het rapport van de
Algemene Rekenkamer "Publieke Omroep in Beeld, terugblik"(kamerstuk 31 557,
nr. 7), die door de Commissie Rijksuitgaven aan mij is aangeboden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
1 Vraag:
Ten tijde van het onderzoek in 2008 waren de verschillende omroepen bezig
om een raad van toezicht in te stellen. Zijn er afspraken gemaakt op welke
termijn deze overgang moet zijn afgerond?
Antwoord:
Er zijn geen afspraken gemaakt over de termijn waarin deze overgang moet
zijn afgerond, maar de AR concludeert in zijn terugblikrapportage dat
toerusting van de raden van toezicht adequaat is (pagina 23).
Feit is dat inmiddels bij alle media-instellingen en de NPO (tezamen 21) een
helder onderscheid is aangebracht tussen bestuur en toezicht. Als zodanig
benoemd komt een raad van toezicht voor bij een ruime meerderheid van de
organisaties. Ook in andere modellen kan naar het oordeel van CIPO sprake
zijn van een helder onderscheid tussen bestuur en toezicht. De AVRO hanteert
bijvoorbeeld het zogenoemde participatiemodel.
2 Vraag:
De controle op contracten van presentatoren/producenten is niet formeel
geregeld, in de praktijk zijn de raden van toezicht als adviseur nauw betrokken.
Hoe oefenen zij controle uit, wat houdt die controle concreet in?
Antwoord:
De AR ziet een rol voor de raden van toezicht waar het gaat om
beloningsvoorstellen voor presentatoren die boven het maximumnormbedrag
van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) uitgaan.
De huidige door de NPO vastgestelde gedragscode bevat geen bepaling over
betrokkenheid van het toezichthoudend orgaan bij dergelijke overeenkomsten.
Om die reden heeft CIPO die betrokkenheid tot nu toe niet onderzocht. In het
concept van de herziene gedragscode is het goedkeuren van 'majeure
besluiten' inmiddels wel in de taakstelling van toezichthouders opgenomen,
zodat dit aspect van toezicht bijvoorbeeld in het jaarlijkse nalevingonderzoek
een plaats kan krijgen.
In de praktijk geeft de raad van toezicht advies, en keurt de verenigingsraad
goed of neemt het bestuur het advies over (pagina 17). Het BPPO schrijft
verder voor dat de betrokken media-instelling het voorstel voorlegt aan de raad
van bestuur van de NPO. Deze beslist vervolgens of de uitzondering wordt
toegestaan.
3 Vraag:
De aanbeveling om de raden van toezicht de bijzondere overeenkomsten te
laten goedkeuren is niet geheel opgevolgd. Kan de regering aangeven wat de
reden hiervoor is?
Antwoord:
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
4 Vraag:
Is het visie document ondertussen gereed? Zo nee, waarom niet en zo ja
wanneer mag de Kamer het document alsmede de beleidsreactie ontvangen?
Antwoord:
In de opzet om een integrale visie en strategie te ontwikkelen past het niet om
tussentijds voor een geïsoleerde afdeling - in dit geval de afdeling Financieel
Toezicht - een visiedocument tot stand te brengen zoals de Algemene
Rekenkamer kennelijk van het Commissariaat heeft verlangd. Overigens
betekent het ontbreken van een schriftelijk stuk niet dat er geen visie zou zijn
op de wijze waarop het financiële toezicht moet worden ingericht.
Organisatiebreed is de omgeving waarbinnen het Commissariaat opereert sterk
aan het veranderen. Dat betekent heroriëntatie op zijn rol en positie en
herijking van de missie/visie die in 2005 is vastgesteld. Hiertoe is het
Commissariaat in het laatste kwartaal van 2010 een programma gestart
waarbinnen in interactie met medewerkers en stakeholders een nieuwe
toekomstvisie en een op deze visie geformuleerde(meerjaren)strategie worden
geformuleerd. Toekomstscenario's zijn ontwikkeld die als input dienen voor het
visie- en strategietraject. Het Commissariaat verwacht het visie- en
strategietraject in de eerste helft van 2011 af te ronden. In de tweede helft van
2011 zal dan de thematische vertaling hiervan naar toezicht- en
handhavingsbeleid plaatsvinden.
5 Vraag:
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht door middel van analyse en
beoordeling van de financiële stukken van alle landelijke publieke oproepen. Zij
is relatief veel tijd kwijt aan het verzamelen van stukken, er is weinig tijd voor
meer gerichte diepgaande onderzoeken bij één of enkele omroepen. Dit terwijl
de financiële stukken al integraal zijn beoordeeld door een accountant. Waarom
kiest het Commissariaat voor deze aanpak, wat is de meerwaarde? Waarom is
de aanbeveling, om de toezichtaanpak te heroverwegen en een toezichtvisie op
te stellen, niet opgevolgd?
Antwoord:
De aanbevelingen uit het rapport 'Publieke Omroep in beeld' in 2008 zijn wel
degelijk opgevolgd. Er is een matrix opgesteld waarin een aantal risico's van de
landelijke publieke media-instellingen is gedefinieerd. Deze matrix is
vervolgens vertaald in een risicomodel. De uitkomsten verkregen door
toepassing van dit risicomodel hebben voor het Commissariaat niet geleid tot
een heroverweging van zijn taakopvatting. Hierdoor wordt vooralsnog
vastgehouden aan het integraal beoordelen van de financiële stukken en
contracten van de landelijke publieke media.
Bij een schaalgrootte van 21 landelijke publieke media-instellingen is integraal
beoordelen niet een buitengewone methode, dit in tegenstelling tot de circa
300 regionale en lokale media-instellingen. Voor de beoordeling van deze
financiële (jaar)stukken worden selecties gemaakt op basis van risico's en
vooraf gestelde parameters.
Het integraal beoordelen van de financiële (jaar)stukken van de landelijke
media-instellingen is een logische stap die volgt op de aanlevering van
financiële stukken conform het 'Handboek Financiële Verantwoording landelijke
publieke media-instellingen, Wereldomroep en Ster 2009'. Door navolging van
het 'handboek' krijgt het Commissariaat een bredere inkijk in de
rechtmatigheid van de publieke middelen dan dat de accountant krijgt. De
accountant stelt vast of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de
werkelijkheid, en geeft zijn oordeel daarover weer in een
accountantsverklaring. Echter kijkt hij niet naar de mediawettelijke kant van de
financiële (jaar) stukken. Ter illustratie hiervan kan het Commissariaat wijzen
op de verantwoording van de nevenactiviteiten. Waar de accountant controleert
op getotaliseerde resultaten, ziet het Commissariaat toe op de baten en lasten
per nevenactiviteit en de verplichting van kostendekkendheid per
nevenactiviteit.
6 Vraag:
Er is nog steeds sprake van overlap in toezichtactiviteiten. Commissariaat voor
de Media, de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) en de Nederlandse
Publieke Omroep (NPO) houden zich nog steeds bezig met dezelfde
onderwerpen. Waarom is er niet meer samenwerking?
Antwoord:
Daar waar vereenvoudiging in het toezicht mogelijk is en het voorkomen van
overlap, zijn aanpassingen aangebracht. Zo adviseerde CIPO de NPO om
Richtlijn 4 van de gedragscode (Cofinanciering; Ideële sponsoring) te
schrappen, omdat de Mediawet 2008 hiervoor inmiddels een adequaat kader
geeft. De NPO ziet eveneens het belang van voorkoming van overlap en nam
het advies over. In het concept van de herziening van de gedragscode komt het
desbetreffende thema dan ook niet meer voor. Overigens is overlap tussen
werkzaamheden van CIPO en de NPO niet waarschijnlijk, omdat CIPO immers
door de raad van bestuur van de NPO is ingesteld om toe te zien op
handhaving van de code.
Bij de constatering van overlap door de AR mag niet uit het oog worden
verloren dat de onderscheiden actoren vanuit heel verschillende invalshoeken
hun werk doen. De NPO heeft tot taak te waken over de belangen van de
gezamenlijkheid, CIPO ziet toe op naleving van de interne richtlijnen en het
Commissariaat heeft de wettelijke taak om te bewaken dat de Mediawet wordt
nageleefd en publiek geld goed wordt gebruikt. Er is wat deze drie partijen
betreft een heldere scheiding van functies, die, geflankeerd door goede
afstemmingskaders, ervoor zorgt dat het verrichten van dubbele
werkzaamheden kan worden voorkomen. Bij de voorbeelden die de Algemene
Rekenkamer noemt van onderwerpen waarover meerdere instanties zich
hebben gebogen is slechts terloops vermeld dat dit "weliswaar vanuit een
andere invalshoek gebeurt", terwijl daarin nu juist een essentieel verschil is
gelegen. De uiteindelijke bevindingen zijn complementair en bieden daardoor
meerwaarde.
7 Vraag:
Zijn er inmiddels afspraken gemaakt tussen het Commissariaat en CIPO om tot
betere afstemming van werkzaamheden te komen? Er is geen bestuurlijk
overleg geweest met minister van OCW? Dit was wel een aanbeveling, waarom
is hier geen gehoor aan gegeven?
Antwoord:
CIPO en het Commissariaat hebben in september 2009 een samenwerkingsovereenkomst
gesloten. De overeenkomst is op de internetsite van CIPO
geplaatst: www.integriteitomroep.nl/cipo (onderaan). Hierin is vastgelegd dat
partijen minimaal vier keer per jaar in overleg treden met als doel elkaar te
informeren over zaken aangaande kwesties die onder de competenties van
partijen vallen en om overlap te voorkomen.
CIPO en het Commissariaat -zullen zo nodig- aanvullende afspraken maken nu
in de brief van de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap van 17
december 2010 (Kamerstuk, 2010-2011, 32 033, nr.6) extra toezichthoudende
en handhavende maatregelen zijn voorgesteld.
Er is bestuurlijk overleg geweest tussen de minister en het Commissariaat.
Hierin is het handhavings- en toezichtbeleid aan de orde geweest. Dit is ook
gebeurd met de raad van bestuur van de NPO, waaronder het CIPO ressorteert.
Deze overleggen hebben o.a. geresulteerd in mijn brief aan de Tweede Kamer
van 17 december 2010 (Kamerstuk, 2010-2011,32 033, nr. 6) om het
toezichtinstrumentarium te verbeteren. Zoals u kunt opmaken uit mijn brief is
dat ik, daar waar nodig, voor de handhaving acties onderneem ter voorkoming
van onnodige overlap en aanscherping van de instrumenten van de
toezichthouders. Mijn rol daarbij is om, indien nodig, afstemming tussen de
verschillende toezichthouders te bevorderen.
8 Vraag:
Bij vaststelling van wanbeheer of onrechtmatige uitgaven, kan het
Commissariaat een niet bindend verzoek aan NPO doen om de bevoorschotting
stop te zetten. Waarom is dit niet bindend?
Antwoord:
Een verzoek van het Commissariaat is nu nog niet bindend omdat de Mediawet
2008 het Commissariaat niet de mogelijkheid biedt om bindende verzoeken te
doen.
Het afgelopen jaar is nagegaan of uitbreiding van het toezichtinstrumentarium
wenselijk en mogelijk is. Het Commissariaat nam hiertoe het initiatief omdat in
enkele concrete gevallen een onbevredigend gevoel achterbleef omdat op
bestuurlijke of financieel-administratieve misstanden alleen achteraf
gereageerd kon worden met het opleggen van een administratieve boete nadat
de schade al was toegebracht.
Het initiatief heeft geresulteerd in een aantal voornemens, die ik bij brief van
17 december 2010 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk,2010-2011, 32 033,
nr.6) heb bekend gemaakt. De voornemens hebben onder meer betrekking op
uitbreiding van de werkingssfeer van bepaalde toezichtinstrumenten zoals de
bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom en de introductie
van nieuwe bevoegdheden zoals het geven van aanwijzingen ingeval van
(dreigend) wanbeheer of ongerechtvaardigde verrijking. Hierbij is ook het
verzoek aan de NPO om de bevoorschotting stop te zetten omgezet in een
bindend verzoek. Dat zal in de Mediawet 2008 worden aangepast.
9 Vraag:
Wat is de verhouding tussen de verschillende invalshoeken van de organen
(CIPO, Commissariaat voor de Media, de accountants en raden van toezicht bij
de omroepverenigingen) met betrekking tot de toezichtstaken?
Antwoord:
Zie de antwoorden op vraag 5 (accountants versus Commissariaat) en vraag 6
(CIPO, Commissariaat en NPO). Raden van toezicht van de omroepen zijn de
eerstverantwoordelijke toezichthouder op het functioneren van een
omroepvereniging binnen de mediawettelijke kaders.
10 Vraag:
Hoe gaat u om met de opmerkingen gemaakt op pagina 13 dat er nog steeds
sprake is van overlap?
Antwoord:
Zie hiervoor de antwoorden bij vraag 5, vraag 6 en vraag 7.
11 Vraag:
Er zijn drie omroepen waar getwijfeld wordt aan de onafhankelijkheid van de
raad van toezicht. Hoe kan deze onafhankelijkheid worden vergroot?
Antwoord:
Volgens het rapport betreft het EO, NCRV en VPRO, waarbij een aantal
voormalig bestuurders zitting heeft in de raad van toezicht. De Algemene
Rekenkamer merkt overigens op dat zij niet heeft kunnen vaststellen of die
omstandigheid feitelijk van invloed is op de drie raden maar adviseert zelfs de
schijn van te grote betrokkenheid en te geringe onafhankelijkheid te vermijden.
Ook CIPO adviseert omroepen geen oud-bestuurders als toezichthouder aan te
stellen. Dat oud-bestuurders in een aantal raden van toezicht voorkomen is
mede een gevolg van de vlotte overgang naar het 'RvT-model' die bij de
meeste omroepen heeft plaatsgevonden. Zodoende wilde een aantal omroepen
de benodigde expertise kunnen behouden. Het aantal oud-bestuurders neemt
af bij het verstrijken van termijnen.
Verder zijn het evenwichtig samenstellen van raden van toezicht, conform
vooraf opgestelde profielen, en adequate scholing van toezichthouders
evenzeer van belang om de onafhankelijkheid te waarborgen.
12 Vraag:
De raad van toezicht moet kunnen worden aangesproken op de wijze waarop
invulling gegeven wordt aan de toezichtstaken. Hoe wordt dit vormgegeven?
Antwoord:
CIPO heeft de NPO voorgesteld in de gedragscode op te nemen dat het
toezichthoudend orgaan in de jaarstukken van de media-instelling verslag doet
van zijn werkzaamheden in het boekjaar en ook of naar het oordeel van de
toezichthouders het bestuur de beoogde doelen heeft gehaald. Ook zou het
verslag specifieke opgaven en vermeldingen moeten bevatten die de
gedragscode en andere bepalingen krachtens (zelf)regulering verlangen. Aldus
wordt de verantwoording toegankelijk voor alle belanghebbenden.
13 Vraag:
De belangrijkste aanbeveling aan de minister van OCW, het bevorderen dat
partijen werkafspraken maken om overlap en lacunes in de toezichtactiviteiten
te voorkomen, is volgens de Algemene Rekenkamer niet opgevolgd. In de
bestuurlijke reactie weerspreekt de minister dit. Kan daar een argumentatie op
volgen? Gaat de minister de aanbeveling alsnog opvolgen?
Antwoord:
Zoals al opgemerkt in de AR-rapportage zijn er sinds 2008 belangrijke stappen
gezet om het toezichtbeleid van OCW te verbeteren.
De conclusie van de AR dat de werkzaamheden van verschillende partijen nog
steeds onvoldoende op elkaar zijn afgestemd deel ik niet.
De AR gaat uit van een aantal aannames die geen recht doen aan de
bestuurlijke verhoudingen, de verantwoordelijkheden en de werkelijke
ontwikkelingen.
De belangrijkste resultaten die genoemd kunnen worden, zijn:
· het voornemen om het toezichtinstrumentarium te verbeteren en aan
te vullen (brief van 17 december 2010, Kamerstuk, 2010-2011, 32 033,
nr.6);
· het jaarlijkse regieoverleg van toezichthouders onder leiding van het
Ministerie van OCW;
· het periodiek overleg over toezicht tussen de NPO en het Commissariaat;
· de samenwerkingsovereenkomst tussen het Commissariaat en CIPO.
Hiermee zijn de taken en bevoegdheden op het vlak van toezicht adequaat
toebedeeld. De rol van OCW kan beperkt blijven, nu betrokkenen zelf
voorzieningen hebben getroffen om tot afstemming te komen.
Bijvoorbeeld bij sponsorcontracten zien twee organen toe op dit proces. De uit
te voeren toets is echter anders. De NPO toetst of deze contracten schadelijk
zijn voor het algemene belang van de publieke omroep. Het Commissariaat
toetst of de omroepen zich houden aan de wettelijke regels over sponsoring.
Ook bij de beoordeling van de governancestructuur bij de
erkenning van omroepen is door zowel CIPO als het Commissariaat
bijgedragen aan een zeer zorgvuldige besluitvorming. Niet gebleken is dat
hier sprake is van een hinderlijke overlap.
Het is belangrijk dat toezichthoudende partijen onderling werkafspraken
kunnen maken. OCW schept de kaders, maar gaat niet in detail in op de
uitvoering daarvan. Deze werkzaamheden zijn gedelegeerd.
14 Vraag:
Het Commissariaat voor de Media stelt dat het ontbreken van een schriftelijk
stuk niet betekent dat er geen visie is op financieel toezicht. Wat is die visie?
Antwoord:
Het Commissariaat houdt financieel toezicht op de rechtmatigheid en
transparantie van de besteding van publieke gelden door de media-instellingen
(landelijke, regionaal en lokaal).
Dit doet hij door beoordeling van jaarlijkse financiële stukken, het opvragen
van contracten, het controleren van de inrichting en werking van de
administratieve organisatie/interne controle en Governance structuur, de
verantwoording van de nevenactiviteiten, het monitoren van
belangenverstrengeling etc. conform de mediawettelijke regels.
Het Commissariaat gaat op deze manier te werk omdat hij het als hoofddoel
van het financieel toezicht ziet om zich ervan te verzekeren dat publieke
middelen in alle gevallen worden besteed aan de doelen waarvoor ze zijn
verstrekt. Door pro-actief en preventief op te treden, wordt het weglekken van
publiek geld voorkomen en het beginsel van non-commercialiteit van de
publieke media-instellingen in stand gehouden.
15 Vraag:
Het toezichtinstrumentarium van het Commissariaat voor de Media
wordt uitgebreid. Waarom acht het Commissariaat de zorg van de Algemene
Rekenkamer ongegrond, dat het Commissariaat niet uit de voeten kan met
meer toezichtbevoegdheden?
Antwoord:
De AR schrijft in het rapport dat de geuite behoefte van het Commissariaat aan
meer bevoegdheden zorgen baart. Zoals door het Commissariaat is
aangegeven is het probleem van de ondercapaciteit inmiddels opgelost. Verder
meent hij dat er voldoende tijd is voor een zorgvuldige voorbereiding op het
uitoefenen van toezicht met behulp van nieuwe toezichtinstrumenten. Deze
worden immers niet van de ene op de andere dag aan het Commissariaat
toevertrouwd. Zij vergen aanpassing van de Mediawet, waarmee de nodige tijd
is gemoeid. Zodra de wet zal zijn aangepast is de hierboven beschreven
heroriëntatie op missie, visie en strategie ruimschoots afgerond. Uiteraard
betrekt hij bij deze heroriëntatie ook de instrumenten die ten dienste staan en
zullen komen te staan. Voor vrees dat het Commissariaat niet uit de voeten zal
kunnen met meer armslag bij het uitoefenen van toezicht acht hij geen grond
aanwezig.
16 Vraag:
Hoe verhoudt het rapport van de Algemene Rekenkamer zich tot het door de
minister van OCW aangekondigde doelmatigheidsonderzoek binnen de Publieke
Omroep? Wegen de kosten van dit doelmatigheidsonderzoek (voor 1,2 miljoen
euro door BMC) op tegen de meerwaarde ervan?
Antwoord:
Er is geen directe relatie tussen het rapport van de AR en het door mij
aangekondigde onderzoek. Uiteraard zullen bevindingen van de AR worden
meegenomen voor zover zij passen binnen het kader van het onderzoek. Het
onderzoek is ten behoeve van een zorgvuldige invulling van de
bezuinigingstaakstelling van ¤ 200 mln op het rijksmediabudget, zoals in het
regeerakkoord is opgenomen. Het is belangrijk om zo zorgvuldig en grondig
mogelijk kostenbesparingen te vinden in de sfeer van een efficiëntere
organisatie zodat de programmering zoveel mogelijk kan worden ontzien. Een
structurele bezuiniging van ¤ 200 mln rechtvaardigt in dit geval de incidentele
uitgave van ¤ 1,1 miljoen. Overigens draagt de publieke omroep ¤ 500.000,--
bij in de kosten, omdat de werkmethode ook van belang is bij de
daadwerkelijke realisatie van de bezuinigingen in de komende jaren.