Rijksoverheid
Datum 22 april 2011
Geannoteerde agenda OJCS-Raad mei 2011
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en
Sportraad van 19 en 20 mei aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen
die betrekking hebben op het beleidsterrein van mijn ministerie (onderwijs,
cultuur en media) nader toegelicht.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve
standpuntbepaling van Nederland in de OJCS-Raad nog afstemming in de
ministerraad zal plaatsvinden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
Geannoteerde agenda OJCS-Raad mei 2011
Er is op dit moment nog geen definitieve agenda van de OJCS-Raad beschikbaar.
Naar verwachting zullen de volgende onderwerpen geagendeerd worden voor wat
betreft de beleidsterreinen van het ministerie van OCW:
Onderwijs:
Leermobiliteit voor jongeren
· Voortijdig schoolverlaten
· Onderwijs en opleiding voor jonge kinderen
Cultuur:
· Europees Erfgoed Label
· Culturele Hoofdstad van Europa in 2015
· Bijdrage van cultuur aan EU-2020 Strategie
· Informatiediensten mobiliteit voor beoefenaars van culturele beroepen
· Lunchdiscussie over toekomstig Cultuur- en Mediaprogramma
Audiovisueel:
· Lunchdiscussie over toekomstig Cultuur-, en Mediaprogramma
De meeste onderwerpen die voor deze OJCS-Raad staan geagendeerd zijn niet
omstreden. In het licht van de EU2020-strategie en het kerninitiatief eJeugd in
Bewegingf is het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over het bevorderen
van leermobiliteit van jongeren een politiek actueel agendapunt.
Voorts wil ik u wijzen op het feit dat u bent geinformeerd over mijn negatieve
subsidiariteitsoordeel ten aanzien van de aanbeveling over opvang en onderwijs
voor jonge kinderen1. Aan de Nederlandse positie is door het Hongaarse
voorzitterschap tegemoet gekomen bij het opstellen van de raadsconclusies.
In alle gevallen worden zowel in de voorstellen voor een aanbeveling als de
raadsconclusies de nationale bevoegdheden gerespecteerd.
ONDERWIJS
Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad - De leermobiliteit van
jongeren bevorderen - vaststelling aanbeveling
Fiche: Tweede Kamer (2010-2011) 22112, 1065
Op 15 september 2010 presenteerde de Commissie haar kerninitiatief eJeugd in
Bewegingf (Youth on the Move), COM(2010)477, als uitwerking van de Europa
2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Een van de pijlers van
dit kerninitiatief is het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren waarbij
1 Fiche: Tweede Kamer (2010-2011) 22 112, 1152
Pagina 3 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
leermobiliteit staat voor transnationale mobiliteit met als doel het verwerven van
nieuwe vaardigheden. Tegelijk met de mededeling eJeugd in Bewegingf deed de
Commissie een voorstel voor een Raadsaanbeveling over het bevorderen van de
leermobiliteit van jongeren, COM(2010)478. Aangezien er na voorbereidende
onderhandelingen overeenstemming is bereikt over de tekst van de aanbeveling
is de verwachting dat deze door de OJCS-raad zal worden vastgesteld.
De aanbeveling moet een impuls geven aan de inspanningen van lidstaten om
belemmeringen voor leermobiliteit weg te nemen. De aanbeveling bevat geen
juridisch bindende elementen, maar doet suggesties aan de lidstaten voor de
wijze waarop mobiliteitsbelemmeringen kunnen worden weggenomen en de
mogelijkheden voor jongeren om mobiel te zijn kunnen worden vergroot. Het
wordt aan de lidstaten overgelaten om te bepalen hoe deze doelen het best
kunnen worden bereikt.
Onderwerpen die aan de orde komen zijn de informatievoorziening over
mobiliteitsmogelijkheden, de voorbereiding op en de kwaliteit van de periode in
het buitenland, administratieve en financiele zaken (waaronder de
meeneembaarheid van beurzen), de erkenning van leeropbrengsten en de rol van
docenten en anderen die jongeren kunnen inspireren en motiveren om mobiel te
worden.
Inzet Nederland
Het kabinet ziet een duidelijke rol voor de EU bij het faciliteren en stimuleren van
leermobiliteit van jongeren. De EU faciliteert mobiliteit met transparantieinitiatieven
als het Europees Kwalificatiekader (EQF) en stimuleert jongeren om
mobiel te worden o.a. via het Leven Lang Leren-programma (LLP).
De voorliggende Raadsaanbeveling sluit goed aan bij de bestaande inspanningen
en vormt hier een nuttige aanvulling op. Immers, een belangrijk deel van de
barrieres voor mobiliteit bevinden zich op het niveau van de lidstaten en kunnen
alleen op dat niveau geadresseerd worden. Het is goed om daar met elkaar in EUverband
het gesprek over aan te gaan.
In de onderhandelingen is door Nederland benadrukt dat de implementatie van
mobiliteitsinitiatieven goed inzichtelijk gemaakt moet worden, zodat eveneens op
politiek niveau scherp op de voortgang wordt toegezien. Uiteraard moet hierbij
voorkomen worden dat dit leidt tot extra rapportageverplichtingen.
Een aandachtspunt voor het kabinet is de follow-up van de aanbeveling. Het is
belangrijk dat de aanbeveling een elevendf instrument wordt en dat periodiek
inzicht wordt gegeven in de voortgang die in de lidstaten wordt geboekt.
Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad - Bestrijding van voortijdig
schoolverlaten - vaststelling aanbeveling
Fiche: Tweede Kamer (2010-2011) 22 112, 1146
In de EU 2020-Strategie is het aanpakken van voortijdig schoolverlaten (VSV)
opgenomen. Voortijdig schoolverlaten is een complex verschijnsel dat niet alleen
gevolgen heeft voor het individu, zoals bijvoorbeeld een ongunstig effect op
levensinkomen en op gezondheid, maar ook gevolgen heeft voor samenleving en
economie. Zo is voor groei en innovatie een geschoolde beroepsbevolking van
groot belang. De EU-doelstelling is het voortijdig schoolverlaten te verminderen
tot 10% in 2020.
Pagina 4 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
In de raadsconclusies wordt een geintegreerde benadering van het probleem van
voortijdig schoolverlaten gepropageerd. Om het probleem van vroegtijdig
schoolverlaters aan te pakken zijn zowel preventieve als corrigerende
maatregelen vereist en nauwe samenwerking tussen onderwijs- en
opleidingssectoren en met andere betrokken beleidsgebieden. Voortijdig
schoolverlaten is niet alleen een schoolgebonden probleem: de oorzaken kunnen
vanuit verschillende invalshoeken zoals sociaal-, jeugd-, gezins-, gezondheids-,
buurt-, werkgelegenheids- en onderwijsbeleid aangepakt worden.
Inzet Nederland
Het streven om het percentage voortijdig schoolverlaters terug te dringen staat
hoog op de agenda van de EU. Nederland kan de inzet op dit beleidsterrein
onderstrepen. Het blijft van belang voor de (Europese) kenniseconomie dat alle
talenten van alle jongeren wordt benut. Een goede stap in de richting is hierbij de
focus op het halen van een startkwalificatie voor jongeren die hier cognitief toe in
staat zijn.
Op nationaal niveau is er veel aandacht voor voortijdig schoolverlaten. Met het
voortzetten van het project eAanval op schooluitvalf .een geintegreerde aanpak
van het probleem- kiest het huidige kabinet voor een verscherpte inzet op het
terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Nederland onderstreept het belang dat wordt gegeven aan vroegtijdig
schoolverlaten en vindt dat Europa -met name door het bevorderen van het
uitwisselen van ervaringen- een faciliterende rol kan spelen bij het ontwikkelen
van doeltreffender beleid om voortijdig schoolverlaten te verminderen. Nederland
zal de aanbeveling en de acties die daaruit voortvloeien steunen, zolang de acties
aanvullend zijn op en ondersteunend voor het nationaal beleid.
Opvang en onderwijs voor jonge kinderen . aannemen raadsconclusies
Fiche: Tweede Kamer (2010-2011) 22 112, 1152
In het werkprogramma eOnderwijs en Opleiding 2020f (het strategische kader van
Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding) staat
waarborgen en verbeteren van onderwijs voor jonge kinderen opgenomen als een
van de doelstellingen.
Het uitgangspunt van deze raadsconclusies is dat door middel van universeel
aanbod van opvang en onderwijs van een hoge kwaliteit een goede basis wordt
gelegd van de schoolcarriere voor jonge kinderen en gerelateerde problemen,
zoals bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaten, voorkomen kunnen worden.
Inzet Nederland
Zoals verwoord in het betreffende fiche over dit thema, is mijn oordeel dat de
meerwaarde van deze raadsconclusies beperkt is, aangezien de organisatie van
opvang en onderwijs voor jonge kinderen op nationaal niveau en rekening
houdend met de eigen specifieke situatie dient te gebeuren. Samenwerking, in de
vorm van het uitwisselen van goede praktijken, geschiedt binnen OESO-verband.
Tijdens de Informele ministersbijeenkomst van 28 en 29 maart is dit standpunt
door Nederland naar voren gebracht. In de onderhandelingen over de
raadsconclusies heeft Nederland zich .succesvol- ingespannen om in de
raadsconclusies vast te leggen, dat de lidstaten, in lijn met het
subsidiariteitsbeginsel, verantwoordelijk zijn voor het maken van de eigen
Pagina 5 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
beleidskeuzes op het gebied van opvang en onderwijs voor jonge kinderen.
Daarnaast heeft Nederland erop aangedrongen dat de EU de samenwerking zoekt
met de OESO, waar reeds veel wordt gedaan aan onderzoek en samenwerking,
ook op dit terrein.
Voor andere lidstaten heeft een nauwe(re) samenwerking op EU-niveau wel
toegevoegde waarde, zo is mij gebleken. Hoewel ik voor Nederland een andere
afweging maak, sta ik de lidstaten met een behoefte aan samenwerking niet in de
weg. Derhalve zal ik de raadsconclusies, die met consensus dienen te worden
aangenomen, tijdens de Raad niet blokkeren.
CULTUUR
Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot
instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees
Erfgoedlabel - gedachtewisseling en aannemen van het geamendeerde voorstel
na akkoord met EP
Fiche: Tweede Kamer (2009-2010) 22 112, 1008
Tijdens de OJCS-Raad zal het Hongaars Voorzitterschap het geamendeerde
voorstel voor een Besluit tot instelling van een actie van de Europese Unie voor
het Europees Erfgoedlabel presenteren, waarover in de Raad consensus is bereikt.
De verwachting is dat het Europees Parlement zich binnenkort positief zich zal
uitspreken, waarna de OJCS-Raad een politiek akkoord kan bereiken.
In aanloop naar de OJCS-Raad die plaatsvond op 18 en 19 november jl., berichtte
ik u dat de besluitvorming opgehouden werd door een discussie over comitologie.
Het ging daarbij om de vraag welke instelling de bevoegdheid krijgt het label aan
een site toe te kennen. Bij behandeling in het Cultuurcomite is hier
overeenstemming over bereikt. Uiteindelijk is het Commissievoorstel op dit punt
gehandhaafd en is er geen sprake van comitologie bij het naar buiten brengen
van het advies van de jury over het toekennen van het Europees Erfgoedlabel.
Het aanvankelijke Nederlandse minderheidsstandpunt op dit punt is door de Raad
overgenomen.
Het Hongaars voorzitterschap voerde namens de Raad de onderhandelingen met
het Europees Parlement. Over drie punten werd onderhandeld: de
overgangsbepalingen; deelname van derde landen en het ritme van nominaties,
inclusief grensoverschrijdende voordrachten. In het algemeen kan gezegd worden
dat het Europees Parlement streeft naar een langzaam groeiende lijst van
Europees erfgoedlabels.
Inzet Nederland
Nederland stemt in met het voorliggende voorstel voor een actie ten behoeve van
een Europees Erfgoedlabel, met inbegrip van de amendementen, waarvan enkele
voorgesteld door Nederland. Er liggen belangrijke verantwoordelijkheden bij de
lidstaat, maar de kwaliteit van het label blijft ook gewaarborgd door periodieke
rapportage en de ultieme mogelijkheid dat een label wordt ingetrokken.
Wat betreft de punten die geagendeerd waren bij de triloog van de Raad met de
Commissie en het Europees Parlement had ik op de drie overgebleven
onderhandelingspunten het volgende standpunt:
Pagina 6 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
De overgangsbepalingen zijn min of meer gelijk gebleven aan datgene waar in de
Raad reeds overeenstemming over was bereikt. Daarnaast stemde ik in met het
voorstel dat voordrachten slechts eenmaal in de twee jaar plaats kunnen vinden.
Dit zal een minder groot beslag leggen op de EU-administratie, de jury en ook de
nationale organisaties en het veld. Dit betekent wel dat het speciale jaar voor het
indienen van grensoverschrijdend voordrachten vervalt, maar de mogelijkheid tot
het indienen van dergelijke voordrachten is op zich voldoende vastgelegd in het
voorstel. Deze grensoverschrijdende voordrachten kunnen goed zichtbaar maken
dat Europa zich over de nationale grenzen heen heeft ontwikkeld, en het daagt uit
tot meer samenwerking.
Het laatste punt waarover een compromis gezocht werd met het Europees
Parlement is de deelname van ederde landenf. Het bereikte resultaat, om te
beginnen met de actie voor het Europees Erfgoedlabel met alleen de EU landen,
sluit aan bij het eerder door Nederland ingenomen standpunt. Bij de eerste
evaluatie na 6 jaar zal de wenselijkheid van deelname van derde landen expliciet
worden onderzocht.
Voorstel voor aanwijzing van Plzeò als Culturele Hoofdstad van Europa in
2015 . raadsbesluit.
Volgens de in het besluit 1622/2006/EG van Europees Parlement en de Raad van
26 oktober 2006 vastgestelde procedure worden met ingang van 2009 jaarlijks
telkens twee steden in twee verschillende lidstaten als Culturele Hoofdsteden van
Europa aangewezen in de chronologische volgorde zoals in de bijlage bij het
besluit vermeld. Voor 2015 zijn Belgie en Tsjechie aan de beurt om als gastheer
voor het evenement op te treden.
Het selectieproces in Belgie was in het voorjaar van 2010 al afgerond, op grond
waarvan in november 2010 Bergen als Culturele Hoofdstad van Europa werd
aangewezen.
Het selectieproces in Tsjechie heeft geleid tot voordracht van Plze. als Culturele
Hoofdstad in 2015.
Inzet van Nederland
Nederland stemt in met het besluit.
Bijdrage van cultuur aan de EU-2020 Strategie . vaststelling raadsconclusies
In de raadsconclusies worden de Commissie en lidstaten opgeroepen om acties uit
te voeren die de sociale en economische toegevoegde waarde van cultuur bij de
totstandkoming van de EU-2020-strategie benadrukken. Daarbij wordt evenals in
de 2020-strategie de onderverdeling langs de lijnen eslimmef, eduurzamef en
einclusieve groeif aangehouden. Er wordt onder meer op gewezen op het feit dat
de culturele en creatieve industrie het afgelopen decennium een groei van de
werkgelegenheid kende die het gemiddelde met een factor drie overtreft.
Benadrukt wordt dat met het Werkplan Cultuur 2011-2014, waarin zes prioritaire
gebieden worden benoemd, al de eerste concrete stappen zijn gezet.
Inzet Nederland:
Nederland stemt in met de voorliggende conclusies, hoewel deze naar de mening
van Nederland weinig concreet zijn geformuleerd.
Pagina 7 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
Informatiediensten mobiliteit voor beoefenaars van culturele beroepen .
vaststelling raadsconclusies
In de OJCS-Raad van 18-19 november 2010 is het Werkplan Cultuur 2011-2014
vastgesteld. Daarin was opgenomen dat de Commissie in 2011 een voorstel
opstelt met inhoud en normen voor informatie- en adviesdiensten voor
beoefenaars van culturele beroepen. Het voorstel houdt in dat door nauwere
samenwerking tussen de bestaande informatiekanalen (met name de Cultural
Contact Points) culturele beroepsbeoefenaren sneller grensoverschrijdend zullen
kunnen opereren. Lidstaten kunnen zelf bepalen of en in welke mate zij daarin
zullen deelnemen. In de voorbereidende onderhandelingen zijn in de afgelopen
maanden de onderhavige ontwerpconclusies besproken, waarover in grote mate
overeenstemming tussen de lidstaten bestaat. Naar verwachting zullen in de Raad
de ontwerpconclusies ter vaststelling kunnen worden voorgelegd.
Inzet Nederland
Nederland zal instemmen mits het voorstel niet leidt tot extra administratieve
lasten.
LUNCHDISCUSSIE: toekomstig Cultuur-, en Mediaprogramma
De Europese Commissie overweegt een samenvoeging van de bestaande
progammafs voor cultuur en media in een overkoepelend programma voor de
creatieve industrie. In een brief hebben Frankrijk, Duitsland en Polen zich
gezamenlijk hiertegen uitgesproken; ook het Verenigd Koninkrijk heeft de
Commissie laten weten hiermee niet te zullen instemmen. Op dit moment is
onbekend om welke redenen en op welke wijze de Commissie deze samenvoeging
zou willen realiseren: er is nog geen concreet voorstel.
Inzet Nederland
Mediaprogramma:
Nederland steunt voortzetting van het Mediaprogramma na 2013, gezien de
positieve evaluatie en de betekenis voor Europese filmproductie en .distributie,
ook in Nederland. Het programma dient wel te worden herzien. Het programma
dient zich sterker te concentreren op meerwaarde van Europese samenwerking,
te weten grensoverschrijdende training, ontwikkeling en vooral distributie van
Europese films. Versnippering van middelen over een kleiner aantal specifieke
regelingen moet worden bestreden. Nederland steunt het idee om de Commissie
laten besluiten over honorering van kleinere projecten, in plaats van
arbeidsintensieve behandeling in het beheerscomite met lidstaten. Nederland is
voorstander van het voortzetten van positieve discriminatie van kleinere landen
met een minder sterke nationale audiovisuele basis.
Cultuurprogramma
Over de Nederlandse inzet voor het Cultuurprogramma na 2013 bent u eerder
geinformeerd. Bij brief van 20 december 2010 is de Nederlandse reactie op een
consultatie van de Commissie over het programma aan de Tweede Kamer
verzonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 21 1501-34, nr. 154).
Tegen de achtergrond van de economische ontwikkelingen, is door Nederland
Pagina 8 van 8
Datum
20 april 2011
Onze referentie
293494
voorgesteld in het toekomstige Cultuurprogramma meer aandacht te geven aan
het stimuleren van cultureel ondernemerschap en publiek-private samenwerking.
Nederland is geen voorstander van nieuwe activiteiten, maar meent juist dat er
meer ruimte moet komen voor grotere projecten met een meerjarig perspectief.
Mobiliteit van kunstenaars en collecties dient wel een prioriteit te blijven.
Mogelijke samenvoeging cultuur- en mediaprogramma
Nederland staat kritisch maar niet op voorhand negatief tegenover eventuele
omvorming van de huidige subsidieprogrammafs voor cultuur en media tot een
gezamenlijk programma voor creatieve industrie. Uit de impact analyse van de
Commissie moet blijken welke terreinen een herzien programma zou moeten
beslaan, en wat de grensoverschrijdende dimensies zijn. Er moet een duidelijke
meerwaarde zijn van EU subsidie ten opzichte van nationaal beleid. Voorstellen
mogen in geen geval leiden tot verhoging van de EU begroting. Ook mag
hervorming niet ten koste gaan van succesvolle onderdelen van de huidige
programmafs, in het bijzonder de regelingen voor grensoverschrijdende distributie
van Europese films en internationale filmfestivals.
Nederland vindt het voor de creatieve industrie, en ook voor het beheer en
behoud van het cultureel erfgoed belangrijker om de toegang tot de (veel
omvangrijkere) subsidieprogrammafs voor onderzoek- en innovatie van de EU te
verbeteren, in het bijzonder het nieuwe Kaderprogramma voor Onderzoek en
Ontwikkeling, kortweg KP8. Op 9 februari 2011 heeft de Europese Commissie een
groenboek gepubliceerd over de toekomst van de Europese programmafs voor de
financiering van onderzoek en innovatie voor de periode 2014-2020 (COM(2011)
48). Binnenkort ontvangt de Kamer de reactie van het kabinet op dit groenboek,
waarin ingegaan wordt op de prioriteiten die wat betreft Nederland in de toekomst
belangrijk zijn. Hierbij zullen de al langer gekoesterde wensen van Nederland
rond vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten weer
terugkomen. Ook zal rekening gehouden met het nationale beleid voor onderzoek
en innovatie. Een onderdeel daarvan is de focus bij innovatie op negen
economische sectoren, waaronder de creatieve industrie (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2010-2011, 32 637, nr. 1). Binnen de EU werden al eerder grote
maatschappelijke uitdagingen vastgesteld waarvoor 10 gezamenlijke programmainitiatieven
voor onderzoek worden ontwikkeld. Een hiervan is ecultureel erfgoed
en mondiale veranderingenf.