Vrije Universiteit Amsterdam
18 april 2011
Vroegste gedichten van Willem de Mérode ontdekt
Literair archief overgedragen aan Historisch Documentatie Centrum
Dat de dichter Willem de Mérode (1887-1939) al jong begon te schrijven, was bekend. In 1907 werden gedichten van hem geweigerd door het tijdschrift Groot Nederland. Daarna schreef hij uit teleurstelling twee jaar niet. Deze vroegste gedichten bestonden niet meer, dacht men. Enkele weken geleden zijn ze echter teruggevonden in het door De Mérode nagelaten literaire archief. De vondst werd gedaan door De Mérode-biograaf Hans Werkman en viel ongeveer samen met de verschijning van zijn boek Bitterzoete overvloed, de wereld van Willem de Mérode (uitg. Aspekt).
Werkman had dit literair archief (handschriften, foto's, brieven, Groningse verhalen) wel vaker ingezien, maar werkte nu aan een nauwgezette inventarisatie ervan. De familie Keuning (de burgernaam van de dichter was Willem Eduard Keuning) zal het archief overdragen aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Universiteitsbibliotheek VU. Willem de Mérode wordt algemeen erkend als de belangrijkste protestantse dichter uit de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw.
Bij het inventariseren bladerde Hans Werkman door de vele schriften waarin De Mérode gedichten van anderen had overgeschreven. Voor het eerst zag hij dat achterin een van deze schriften tien gedichten stonden zonder een naam eronder, maar wel met correcties en een datum. Hij herkende meteen de stijl als die van de jonge Willem de Mérode: observerend, impressionistisch.
De tien gedichten werden geschreven tussen 1 juli en 10 augustus 1907. Het is poëzie van een nog ongeoefende maar getalenteerde dichter. Opvallend zijn enkele 'dorpsgezichten' vol van een harmonie die bij de jonge De Mérode uitzonderlijk was:
Een lange, rechte weg weer en op zij
De schaduw van mijn fiets. Het zonlicht blinkt
Op 't nikkel van mijn stuur. Een liedje klinkt.
Zing ik dat liedje? 'k Ben zoo vrij, zoo blij.
Maar een dag later al schreef hij over de eenzaamheid, de liefde en het verlangen, waar vanaf 1910 zijn gedichten vol van zouden zijn:
Herdenkend, wat mijn hart verloren heeft,
Vind ik geen vrede meer in d'avondvree.....
Mijn liefste, 'k ben zoo eenzaam; kom, o kom!
Hans Werkman werkt aan artikel over deze vondst. Hij zal het waarschijnlijk, samen met deze vroegste gedichten, in september 1912 publiceren, 125 jaar na De Mérodes geboorte.