Rechtbank Amsterdam


Wrakingsverzoek in zaak Wilders afgewezen

Amsterdam , 18-4-2011

Hierna volgen de belangrijkste overwegingen om het wrakingsverzoek af te wijzen.

"Kern van het wrakingsverzoek is de weigering van de rechtbank een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, althans de motivering daarvan.

Artikel 295 Sv bepaalt dat als een getuige wordt verdacht van meineed, de rechtbank een onderzoek kan bevelen. In dit geval is het de verdediging die op de voet van artikel 328 Sv een dergelijk onderzoek heeft verzocht. De beslissing van de rechtbank om dit verzoek af te wijzen, betreft een tussenbeslissing in de zin van artikel 138 Sv. Onvrede over een dergelijke procesbeslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters partijdig zijn dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval echter geen sprake. De motivering van de rechtbank dat het niet zo is dat de getuige verschillende reacties geeft op één en dezelfde vraag, is kernachtig, maar in het licht van de rest van de beslissing en de onderbouwing van het verzoek door de raadsman niet onbegrijpelijk of ondeugdelijk. Het is een afwijzing van de stelling van de raadman dat de getuige tegenstrijdige antwoorden geeft op één en dezelfde vraag, waarop de raadsman de verdenking van meineed baseert. Of de beslissing juridisch houdbaar is, is een vraag die in een eventueel hoger beroep gelet op artikel 406 lid 1 Sv aan de orde kan komen. Een wraking is daarvoor niet het geëigende middel."

Voor wat betreft het eerste ondervragingsrecht met betrekking tot de getuigen Jansen en Schalken is de raadsman niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De wrakingskamer overweegt daarbij het volgende:

"Tussen de door de raadsman geschetste gang van zaken met betrekking tot de volgorde van ondervragen van de getuigen en de weigering een onderzoek naar de verdenking van meineed te bevelen, bestaat geen enkel verband, te meer nu de discussie over het eerste ondervragingsrecht niet zag op de getuige Hendriks. Om zijn verhoor is door de verdediging immers niet verzocht. Indien de kwestie in februari 2011 bij de verdediging reeds toen de schijn van partijdigheid heeft doen ontstaan, had zij conform artikel 513 lid 1 Sv op dat moment een verzoek tot wraking moeten indienen. Voor zover hetgeen zich vóór het verhoor van Hendriks heeft afgespeeld heeft geleid tot toenemende irritatie bij de verdediging, merkt de wrakingskamer op dat irritatie geen grond is voor wraking en deze irritaties geen deel kunnen uitmaken van de onderbouwing van het onderhavige wrakingsverzoek."

Bron: Rechtbank Amsterdam
Uitspraken:BQ1648