Vonnis in civiele procedure tegen Van Anraat
Den Haag , 13-4-2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in vier
afzonderlijke civiele zaken tegen F.C.A. van Anraat, aangespannen door
slachtoffers van gifgasbombardementen in Iran en Irak.
De in totaal zeventien eisers vorderden van Van Anraat vergoeding van
de schade die zij hebben geleden als gevolg van bombardementen met
mosterdgas op steden in Iran en Irak in de jaren tachtig van de vorige
eeuw, uitgevoerd door het regime van Sadam Hussein. De eisers bevonden
zich ten tijde van deze bombardementen in één van de gebombardeerde
steden. Zij zijn bij de bombardementen als burgers in aanraking gekomen
met mosterdgas en daardoor (ernstig) gewond geraakt.
De strafkamer van het gerechtshof 's-Gravenhage heeft in zijn arrest
van 9 mei 2007 wettig en overtuigend bewezen geacht dat het regime in
Irak de wetten en de gebruiken van de oorlog heeft geschonden door op
het grondgebied van Irak en Iran mosterdgas in te zetten tegen burgers
en dat Van Anraat tot het plegen van deze misdrijven in de jaren
tachtig opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
thiodiglycol (TDG) bestemd voor de productie van mosterdgas te leveren
aan Irak. De bewezenverklaring van het hof is onherroepelijk geworden
doordat de Hoge Raad het daartegen ingediende cassatieberoep heeft
verworpen (arrest van 30 juni 2009). Een klacht van Van Anraat over dit
arrest bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is op 6 juli
2010 niet ontvankelijk verklaard.
De eisers stellen dat Van Anraat door zijn gedragingen onrechtmatig
jegens hen heeft gehandeld en de door hen geleden schade dient te
vergoeden. Van Anraat heeft zich tegen de vorderingen verweerd, onder
meer door te stellen dat de vorderingen van eisers zijn verjaard.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat de vorderingen van de
eisers uit Irak dienen te worden beoordeeld naar Iraaks recht. Dit
geldt ook voor het beroep op verjaring. Toepassing van het Iraakse
recht kan betekenen dat de vorderingen van de eisers uit Irak zijn
verjaard. De rechtbank heeft overwogen of er een regel bestaat van
Nederlandse openbare orde die in deze zaken een mogelijke
verjaringsregel naar Iraaks recht terzijde stelt. Voor een dergelijke
regel biedt het Nederlandse recht echter onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank heeft overwogen dat zij behoefte heeft aan inlichtingen
van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ten aanzien van de
door haar te beantwoorden rechtsvragen naar Iraaks recht.
Op de vorderingen van de eisers uit Iran acht de rechtbank Iraans recht
van toepassing. De omstandigheid dat vorderingen naar Iraans recht niet
kunnen verjaren, komt niet in strijd met het in de Nederlandse
rechtsorde verankerde algemene beginsel van rechtszekerheid. Ten
aanzien van de overige rechtsvragen naar Iraans recht, zal de rechtbank
eveneens inlichtingen inwinnen bij het IJI.
De partijen krijgen nog de gelegenheid suggesties te doen voor de
vragen aan het IJI.
Uitspraken:BQ1009
Zie het origineel
Rechtbank Den Haag