Gemeente Utrecht
2011 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
43
Vragen van mevrouw A.H. de Boer, mevrouw mr. A.P. Vink, mevrouw drs. N.M. van Gemert en de heer V. Oldenborg
(ingekomen 29 maart 2011)
Schriftelijke vragen inzake 'calamiteiten Sociale Zaken'
Op de lijst van ingekomen stukken van de raad van 9 december stond een brief van mevrouw F.K d.d. 28 november 2010 (ingekomen per mail op 29 november; nr. 10.105462) inzake 'calamiteiten Sociale Zaken'. Deze brief is afgedaan door, of namens, het college, met afschrift aan de commissie.
De fracties van GroenLinks, D66, SP en SLU vinden de afdoening tamelijk summier. Los van haar individuele zaak, waarover kennelijk een gesprek heeft plaatsgevonden dat door het college als afdoende wordt beschouwd en waar de partijen zich niet in kunnen en willen mengen, stelt de schrijfster immers een aantal zaken aan de orde omtrent beleid en werkwijze van Sociale Zaken. Deze opmerkingen blijken door de Kliëntenraad grotendeels gedeeld te worden. In de beantwoording wordt hier echter geen enkele aandacht aan besteed. Dit leidt bij bovengenoemde fracties tot de volgende vragen:
1. Onlangs kregen we bij raadsinformatieavond inzicht in de 'nieuwe werkwijze' gemeente die gericht zou zijn op bemiddeling en juridische procedures en klachten zou moeten voorkomen. Die werkwijze zou niet alleen ingevoerd zijn bij juridische zaken, maar door moeten sijpelen naar alle gemeentelijke diensten. Hoe gaat SoZaWe hiermee om; kan op het moment dat er onenigheid ontstaat tussen klant en klantmanager dit - zonder officiële klachten- of bezwaarprocedure - worden neergelegd op een hoger niveau of bij een andere collega? Zo nee, waarom niet?
2. In het nieuwe dienstverleningsconcept is het uitgangspunt 1 klant, 1 dienstverlener. Als blijkt dat het tussen klant en die ene dienstverlener echt niet 'klikt' (incompabilité des humeurs) is er dan een mogelijkheid een andere vaste contactpersoon te vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en op basis van welke criteria wordt zo'n verzoek beoordeeld?
3. Uit het relaas van mevrouw F.K blijkt dat bij klanten - en soms ook bij medewerkers van SoZaWe - onduidelijkheid bestaat over de voorwaarden van de Bijzondere Bijstand. Herinnert u zich uw toezegging in de commissie M&S de toewijzingen van bijzondere bijstand inclusief de afwijzingen en de redenen daarvan een maand te monitoren, teneinde te kunnen beoordelen of maatwerk wel of niet gewenst is? Is een 'afvinklijst' zoals mevrouw F.K. voorstelt een mogelijke oplossing om meer duidelijkheid te creëren? Zo nee, hoe zou de informatie naar cliënten dan verbeterd kunnen worden? Vindt het college dat de richtlijnen Bijzondere Bijstand aan vernieuwing toe zijn?
4. Telt het vrij te laten vermogen inderdaad mee bij het bepalen van het recht op bijzondere bijstand? Is dit wettelijk geregeld of is dit gemeentelijk beleid? In het laatste geval: waarom is daarvoor gekozen, voor toetsing voor de bijstand zelf wordt dit immers buiten beschouwing gelaten?
5. Is er een regeling voor sparen voor een oudedagsvoorziening? Hoe ziet deze er dan uit?
6. Is er een beleid op marginaal ondernemerschap? Zo nee, heeft het college het voornemen om een dergelijk beleid - in navolging van een aantal andere gemeenten - te ontwikkelen?
---- --