Rijksoverheid
Minister Kamp op landelijk SZW-congres
Toespraak | 29-03-2011
Speech minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het
SZW congres `De arbeidsmarkt in 2020, veranderende paradigma's' op 28
maart 2011 in het World Forum Theater in Den Haag.
Getallen zijn geweldig: ze geven gedeeld inzicht in hoe iets er voor
staat. De temperatuur, de waarde van op de beurs belegd vermogen, of we
de theorie voor het rijexamen voldoende beheersen, met één getal kunnen
we iets duidelijk maken waar we anders vele woorden voor nodig zouden
hebben. Ik vlei me met de gedachte dat de organisatoren van deze dag
ook aan mij hebben gedacht toen ze deze bijeenkomst om half twee
begonnen met een reeks van getallen.
De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal 65-plussers die
afneemt van 6 staat tot 1 naar 2 staat tot 1, terwijl de potentiële
beroepsbevolking (de 20 tot 65 jarigen) daalt met 800.000, die getallen
maken toch direct duidelijk waar het vandaag om gaat? Wij hebben het
vandaag over de arbeidsmarkt in het jaar 2020, als we volop in een
overgang zitten die duurt tot 2040. De meeste mensen die werken in
2020, maken als werkenden de eindsituatie mee. En tot 2020 is nog maar
8,5 jaar, hoog tijd dus om ons te bezinnen.
Waar het in essentie allemaal om gaat is deelname, deelname aan de
arbeidsmarkt, arbeidsparticipatie.
Van 6 tot 1 naar 2 tot 1 en 800.000 minder, maakt dat wij het voor
elkaar moeten zien te krijgen dat meer mensen van 20 tot 65 jaar aan
het werk gaan en dat meer mensen full time werken. Nu blijven nog zo'n
5 miljard arbeidsuren per jaar onbenut, een kwart van het totaal, uren
die mensen tussen 20 en 65 jaar kúnnen werken, maar dat om
uiteenlopende redenen niet doen. Daar is nog een flinke vooruitgang te
realiseren. Dat is een algemeen belang, maar ook meestal een
individueel belang. Werk geeft ontplooiingskansen, economische
onafhankelijkheid en gevoel van eigenwaarde. Zelfs weten we dat werk in
de regel niet alleen gelukkiger, maar ook gezonder maakt.
De winst is te behalen bij groepen die nu nog achterblijven voor wat
betreft arbeidsdeelname: niet-westerse allochtonen, vrouwen, ouderen en
gedeeltelijk arbeidsgeschikten,
Voor vrouwen gaat het de goede kant op: 60 % arbeidsdeelname inmiddels,
zij het meestal part time. De helft van de vrouwen is economisch
zelfstandig. Voor vrouwen tot 35 jaar is er al geen verschil meer met
mannen.
Ook voor ouderen (55+) zit de groei er in voor wat betreft de
arbeidsdeelname: bijna de helft werkt nu.
Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten hebben we de benadering omgedraaid.
Uitgangspunt is niet meer wat ze niet, maar wat ze wèl kunnen. Dat moet
leiden tot werken voor gewone werkgevers, met voor zover nodig een
aanvullende uitkering.
Het is onze ambitie (ons = SZW) in het bijzonder voor deze drie groepen
- vrouwen, ouderen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten inclusief de
Wajongers - voortgang te (blijven) boeken en zo ook de vierde groep,
onze landgenoten van niet-westerse afkomst, mee te nemen.
Het realiseren van de vanwege de demografische ontwikkeling benodigde
grotere arbeidsdeelname is een forse uitdaging. SZW heeft het
gerechtvaardigde zelfvertrouwen om die aan te kunnen. Niet dat we ons
verbeelden banen te kunnen scheppen of voor werknemers te kunnen
bepalen hoeveel uren ze gaan werken. Maar wij weten dat we wèl de
omstandigheden en de randvoorwaarden kunnen beïnvloeden. Dat is ons ook
gelukt toen het aantal arbeidsongeschikten uit de hand liep en de
jaarlijkse instroom van nieuwe arbeidsongeschikten met tweederde
teruggedrongen kon worden. En evenzeer toen na een stelselwijziging de
kern van het bijstandsbestand toch niet van graniet bleek te zijn.
Dat zelfvertrouwen hebben we, en dat hebben we ook nodig, omdat we
opnieuw grote veranderingen willen gaan doorvoeren. Veranderingen in
het algemeen belang.
Na de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 zijn inmiddels 165.000
mensen naar ons land gekomen om te werken, in de land- en tuinbouw, de
bouw, de industrie en in de distributie. De eerste schattingen destijds
kwamen veel en veel lager uit. Ondertussen staan meer dan een miljoen
mensen beneden de 65 jaar zonder werk en met een uitkering aan de kant.
Zeker de helft van hen is wel in stáát om te werken, mensen die hier al
zijn, een woning hebben en de taal spreken. Wij willen hén aan het werk
hebben. Door er simpelweg voor te zorgen dat er geen uitkering is voor
wie kán werken en voor wie er werk ís. En door er voor te zorgen dat
wie vanuit een uitkering gaat werken, daar netto behoorlijk beter van
wordt. Ik weet als geen ander hoe ingewikkeld het is en dat het niet
van vandaag op morgen kan, maar het móet gebeuren. Als de
verantwoordelijke overheidsinstanties -waaronder de gemeenten - weten
te bewerkstelligen dat deze honderdduizenden nu nog
uitkeringsontvangers aan het werk gaan, bewijzen zij hun waarde voor de
samenleving.
Een volgende verandering is de fraude-aanpak; ik heb het dan over
opzettelijk frauderen. We houden er mee op steeds opnieuw bij bedrijven
vast te stellen dat ze illegalen aan het werk hebben of de
minimumloonbepalingen ontduiken. In plaats daarvan wordt het de eerste
keer 12.000 euro boete per werknemer, de tweede keer 24.000 en is het
de derde keer over en uit. Een vergelijkbaar systeem wordt ingevoerd
voor fraude door uitkerings- of toeslagontvangers. De eerste keer dat
geknoeid wordt met bijvoorbeeld de WW, de AOW of de
kinderopvangtoeslag: 100 % terugbetalen en 100 % boete. De tweede keer
wordt bovendien de uitkering of toeslag voor vijf jaar gestopt. Voor
wat betreft de bijstand: dezelfde terugbetalings- en boetebepalingen en
de tweede keer daar bovenop drie maanden geen bijstand. Al heeft die
uitkering dan een vangnetfunctie.
Weest u niet ongerust, ik voel me niet stoer als ik dit zo zeg. En ik
weet dat het gemakkelijker gezegd is dan gedaan.
Maar ik weet ook dat noodzakelijke resultaten uitblijven als je de
hoofdlijnen uit het oog verliest en als je de logica niet bewaakt: een
uitkering alléén voor zover echt nodig; werken moet lonen; de
belastingbetalers en de bonafide ondernemers hebben er recht op dat de
overheid fraude effectief aanpakt. Dáár gaat het om.
Onmisbare bondgenoten voor ons om de arbeidsdeelname te vergroten zijn
natuurlijk de werkgevers- en werknemersorganisaties, de sociale
partners. Bij het intensieve overleg dat wij al maanden voeren over de
problematiek van de aanvullende pensioenen (de dekking is onvoldoende
voor indexatie) is mij gebleken dat zij voortdurend oog hebben voor het
algemeen belang. In dit verband gaat het dan in de eerste plaats om de
ouderenparticipatie, in het bijzonder om de verhoging van de
pensioengerechtigde leeftijd. Even belangrijk is de relatie tussen de
loonopbouw en de arbeidsproductiviteit. Ouderen die werkloos worden,
komen veel moeilijker aan het werk dan jongeren. Het is logisch
kritisch te kijken naar de relatie tussen de hoogte van het loon en de
arbeidsproductiviteit. Dat geldt ook voor de zogenaame
ontzie-maatregelen die arbeid van ouderen duurder maken. Voor goed
begrip: dit zijn geen wettelijke bepalingen, maar vrijwillige afspraken
in de cao's.
In de tweede plaats gaat het om de duurzame inzetbaarheid. In de
veranderende arbeidsmarkt zullen werknemers niet meer zoals de ouderen
nu, gemiddeld 20 jaar dezelfde baan houden. Zij moeten van bedrijf naar
bedrijf en van sector naar sector over kunnen stappen als de
arbeidsmarkt dat vraagt. Ook de ouderen dus. Daarvoor is het nodig dat
zij er voor zorgen adequaat geschoold en getraind te blijven. Dat is in
de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werknemers zelf.
Werkgevers en overheid kunnen ondersteunen, maar iedere individuele
werknemer moet er zelf aan trekken. Wie zijn verantwoordelijkheid
neemt, heeft een sterke positie op een verkrappende arbeidsmarkt. Wie
tekort schiet, komt vroeg of laat aan de kant te staan.
Ik wil afsluiten met iets te zeggen over de jongeren, waar wij naar
mijn overtuiging zuinig op moeten zijn. Zuinig in de zin dat wij ons
realiseren dat de druk op hen steeds groter wordt. Zíj zijn het die
straks in een verhouding 2 : 1 met de ouderen komen te staan. De sterk
gestegen AOW-uitkeringen zullen dan uit hun premie- en vooral
belastingenbijdragen worden betaald, belastinggeld dat dus niet meer
voor iets anders gebruikt kan worden. 20 % van de jongeren is straks
beroepsmatig aan het verzorgen. Het aandeel van de zorgkosten in de
collectieve uitgaven is dan drie keer zo groot geworden. Ook hier geldt
weer dat dat geld niet voor iets anders gebruikt kan worden, voor
onderwijs of infrastructuur om maar eens iets te noemen. En nu anno
2011 zijn het de jongeren die indirect de relatief hoge lonen van de
ouderen subsidiëren en de flexibiliteit moeten invullen die op de
arbeidsmarkt economisch noodzakelijk is.
Met genoegen heb ik kunnen vaststellen dat bij de onderhandelingen over
het pensioenakkoord de sociale partners zich richten op de belangen van
zowel de ouderen als de jongeren.
U hoort, er is genoeg voor SZW om zich voor in te zetten. Wij kunnen
dat alleen met succes doen samen met u. U bent hier vandaag, omdat dat
van belang is voor uw organisatie, maar ook omdat u oog heeft voor het
algemeen belang en bereid bent samen te werken. Voor mij bent u
Nederland op zijn best. Bedankt voor uw deelname aan dit congres en
bedankt voor uw aandacht.