Centrale Raad van Beroep
Zelfstandig schadebesluit. Connexiteit en immateriële schadevergoeding
Bij besluit van 6 juli 2006 is de bijstand van appellante herzien en is
een bedrag van EUR 1.768,57 teruggevorderd. Naar aanleiding van dit
besluit is, met eerbiediging van de beslagvrije voet, beslag gelegd op
de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante. Bij besluit op
bezwaar is het besluit van 6 juli 2006 herroepen en van terugvordering
afgezien. Appellante heeft onder meer verzocht om vergoeding van
immateriële schade. Het College heeft dat verzoek bij brief van 14
december 2007 afgewezen.
Deze brief is aan te merken als een zelfstandig schadebesluit. Tegen
het besluit van 6 juli 2006 was immers bezwaar mogelijk en feitelijk is
tegen dit besluit ook bezwaar gemaakt. Voorts heeft appellante de
beslaglegging zelf niet bestreden en evenmin aangevoerd dat er in de
feitelijke uitoefening van die beslaglegging onrechtmatigheden hebben
plaatsgevonden. De beweerdelijk geleden schade is derhalve het gevolg
van het onrechtmatige besluit van 6 juli 2006.
Het verzoek om schadevergoeding heeft appellante gebaseerd op de
aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid,
aanhef en onder b, van het BW. Onder verwijzing naar de arresten van de
Hoge Raad van onder meer 9 juli 2004 (AO7721) en 18 maart 2005 (AR5213)
levert een aantasting van de persoon alleen dan een grond op voor
toekenning van immateriële schade, indien sprake is van een ernstige
schending van een fundamenteel recht.
Nog daargelaten de vraag of in het geval van appellante een
fundamenteel recht is geschonden, is in dit geval geen sprake van een
ernstige schending, omdat appellante ondanks de beslaglegging wel heeft
kunnen beschikken over het deel van haar inkomen dat gelijk is aan de
voor haar geldende beslagvrije voet. Het verzoek om vergoeding van
immateriële schade is terecht afgewezen.
LJ Nummer
BP8145
Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 24 maart 2011 Naar boven