Rijksoverheid
Mister Donner op startbijeenkomst Rijksbrede Kennisagenda
Toespraak | 24-03-2011
Het kabinet en de departementale adviesorganen gaan nauw samenwerken
bij het in kaart brengen van en het inspelen op maatschappelijke
ontwikkelingen in ons land. 'Het is nu aan de planbureaus en de
adviesraden om mij en mijn collega's te voeden met adviezen die
bijdragen aan de uitvoering van wat noodzakelijk wordt geacht'. Dat zei
minister Donner tijdens de startbijeenkomst Rijksbrede Kennisagenda op
23 maart in Den Haag. Hierna volgt de tekst van zijn toespraak.
Dames en heren,
´Door gebrek aan visie gaat het volk ten onder, een keur van raadgevers
brengt het tot bloei, zegt Salomo in zijn spreuken (spreuk. 11;14)´ en:
`Want met overleg moet gij de strijd voeren en de overwinning ligt in
de veelheid van raadgevers´. Wees gerust, ik ga het niet met u hebben
over recente acties in Noord Afrika. Het geeft aan dat er tijden waren
dat de raadgevers van de regering beschouwd werden als een waarborg
voor succes. Je moest wel zo wijs zijn als Salomo om dat in te zien.
Want de Bijbel verhaalt doorgaans van situaties waarin raadgeving in de
wind werd geslagen en er met de raadgevers korte metten werd gemaakt.
Een pakkend voorbeeld is het verhaal van Nebukadnezar die een droom
had. Hij riep de wijzen bijeen om deze te duiden. Maar toen hij
gevraagd werd naar de inhoud van de droom, antwoordde hij dat het te
makkelijk was om een uitleg te geven aan een droom die hij hen
vertelde. Als ze echt wijs waren, zouden ze hem ook kunnen vertellen
wat de inhoud van de droom was. ´Geef mij de droom en haar uitleg´
droeg hij hen op en indien ze zouden falen zouden ze allen omgebracht
worden met hun hele huishouden.
Die geschiedenis is ook in deze tijd relevant. Veel adviesvragen hebben
nog steeds diezelfde strekking: ´Geef mij de droom en haar uitleg´.
Heel vaak blijkt vervolgens bij het geven van een advies dat men niet
de juiste droom te pakken heeft. Tegenwoordig worden dan niet de
raadgevers bij het oud vuil gezet, maar de raadgeving waarbij het er
niet toe doet of het misschien de juiste raadgeving was; we blijven
liever vast zitten in onze eigen droom.
Voor wie meent dat de Bijbel geen leidraad biedt voor de hedendaagse
politiek, wijs ik op de bijbel van de moderne politiek: ´De Vorst´
oftewel `Il principe' van Machiavelli: `Wat alle wijze regeerders
verplicht zijn te doen: niet louter en alleen rekening houden met
wantoestanden die er op een bepaald moment zijn, maar ook die welke in
de toekomst kunnen ontstaan en daar met alle mogelijke middelen tegenin
gaan'.
Dat is in de kern waarom u hier vandaag bijeen bent genood. Regeringen
zijn zich bewust dat er niet louter bij de waan van de dag geregeerd
kan worden. Dat ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de
toekomst en waarmee in het huidge beleid rekening kan worden gehouden,
moeten worden verkend. Regeren is vooruitzien, heet het. Het is juister
om te zeggen: ´regeren is met verstand reageren´. Maar ook daar is
verkenning van mogelijke ontwikkelingen voor nodig.
Machiavelli had het over `wantoestanden'. Dat is een te beperkte
opvatting. Het berust op de gedachte dat als men de wantoestanden kan
afweren of voorkomen, de toekomst zich per definitie ten goede keert.
Naar huidig inzicht kunnen we maar beter rekening houden met alle
toestanden, omdat de wantoestanden dicht tegen andere toestanden
aanliggen. De ervaring met rampen en politieke omwentelingen in de
laatste maanden onderstrepen zulks. Naar huidig inzicht kunnen
regeerders maar beter ook rekening houden met alle vraagstukken van
maatschappelijke, bestuurlijke, demografische, economische of
andersoortige aard waarop zij een antwoord moeten geven.
Blijft dat veelal advies gevraagd en ontvangen wordt vanuit de
opvatting dat dit verheldert wat men moet kiezen. Daarin schuilt een
van de grote misvattingen omtrent de mogelijkheden en functie van
advies. De misvatting dat de toekomst verkend kan worden als een
objectief gegeven dat buiten ons staat en dat zich laat (ver)kennen en
waar rekening mee gehouden moet worden. Maar een toekomst die
onveranderlijk is en over ons komt is niet interessant om te kennen.
Zij komt toch wel, wat men ook doet. Als in de tuinman en de dood, die
elkaar 's ochtends tegenkwamen en beide schrokken. De tuinman vluchtte
vervolgens bijna onmogelijk ver daarvandaan om 's avonds de dood weer
te ontmoeten die hem kwam halen. Die vertrouwde hem toe 's ochtends
verrast te zijn geweest hem zo ver te treffen van de plaats waar hij
hem 's avonds zou halen.
Nee; als we de toekomst willen kennen is het omdat we weten haar te
kunnen ontlopen dan wel te veranderen. Want de toekomst is resultaat
van beslissingen die we nu nemen; op basis van kennis van het verleden,
ervaring van nu, en verwachtingen over morgen.
Vragen naar de toekomst is dan ook: vragen naar wat er nu gebeurt en
hoe we daar nu mee omgaan. Niet dat de toekomst maakbaar is; dat het
simpel een kwestie van kijken en kiezen is. Het lijkt een kleine stap
van een toekomst als uitkomst van beslissingen nu, naar een maakbare
toekomst. Dat is een denkfout uit de 'eeuw van de rede' die zich via de
Franse Revolutie in ons politiek denken heeft vastgezet. Het beeld van
de burgerij die door middel van de democratie de toekomst in handen
neemt en de samenleving per decreet verandert. Het is het theorema van
Laplace: 'als plaats en energie van ieder stofdeeltje in het heelal
bekend zijn, is ook de toekomst van het heelal bepaalbaar' toegepast op
de samenleving. Het veronderstelt een samenleving die kenbaar is,
mensen die voorspelbaar zijn en maatschappelijke ontwikkelingen die
wetmatig verlopen. Mensen zijn echter geen stofdeeltjes die door hun
plaats en energie bepaald worden, maar intern gemotiveerde personen. De
geschiedenis is zelden de uitkomst van enkele grote doelgerichte
beslissingen, maar doorgaans de onbedoelde uitkomst van vele kleine
beslissingen die met andere oogmerken worden gemaakt. Of zelfs, van de
reactie op onbeduidende feiten die geen rol lijken te hebben; als de
neus van Cleopatra korter zou zijn geweest, zou de wereldgeschiedenis
anders zijn verlopen.
Daarin ligt de sleutel. Als de geschiedenis de uitkomst is van vele
kleine beslissingen dan zijn gemeenschappelijke concepten, normen,
opvattingen en beelden die daaraan ten grondslag liggen, mede bepalend
voor de richting die de maatschappelijke ontwikkeling neemt. Naar mate
meer mensen gelijke uitgangspunten, waarden, normen en concepten aan
hun beslissingen ten grondslag leggen, des te groter zal de invloed
daarvan zijn op het maatschappelijk functioneren. Omgekeerd zal, hoe
meer opvattingen verschillen en uiteenlopen, de uitkomst des te
diffuser zijn en de ontwikkeling onbeheersbaar lijken. Het hangt ook
niet alleen af van de coherentie en consistentie van de keuzen en
gedrag van velen. De mogelijkheden en middelen om deze in het
maatschappelijk verkeer tot gelding te brengen, zijn eveneens van
invloed. Recht, overheid, maatschappelijke instituties en verbanden
spelen daarbij alle een rol.
En ook daarvoor geldt, dat hoe consistenter en coherenter hun effecten
zijn, des te groter is de werking daarvan. Dat geeft richting aan de
werkterreinen van de adviesinstellingen van de overheid.
Dat wil zeggen: over trends en ontwikkelingen op de middellange termijn
die ons te denken moeten geven bij de keuzen van het kabinetsbeleid.
Die trends en ontwikkelingen zijn vastgelegd in de Rijksbrede
Kennisagenda, een exercitie van het Strategieberaad Rijksbreed. Ik wil
in elk geval de leden van het Strategieberaad bedanken voor het werk
dat zij hebben verricht om tot de Rijksbrede Kennisagenda te komen.
Dat lijkt voor een buitenstaander simpeler dan het is. Want drie
planbureaus en achttien adviesraden - met allemaal hun eigen, vaak
departementaal georiënteerde, werkprogramma's - laten meewerken aan één
overkoepelende toekomstverkenning is bepaald geen sinecure. Voor het
opstellen van de Rijksbrede Kennisagenda is dat juist uitstekend
gelukt. Ik zou het zelfs een schoolvoorbeeld willen noemen van de
manier waarop dergelijke interdepartementale projecten moeten worden
aangepakt. Nogmaals mijn complimenten en dank daarvoor.
Dat laat onverlet de vraag: wat doen we met adviezen? Want dat er
spanning is , is al zo oud als de wereld: de adviseur die meent dat er
geen of onvoldoende rekening is gehouden met zijn adviezen, de politiek
en de bestuurders die menen dat de adviezen niet bruikbaar zijn, niet
begrijpen wat de beperkte mogelijkheden zijn enzovoort. Dat is ook mede
de aanleiding geweest voor dit kabinet om wat meer stroomlijning aan te
brengen in het aantal en de aard van de adviezen van de planbureaus en
adviesraden. Ik ben er van overtuigd dat uw adviezen aan kracht zullen
winnen als die beter aansluiten op de vragen die bij mij en mijn
collega's leven - en daarmee dus ook veel waardevoller worden. Ik denk
niet dat iemand daar bezwaar tegen heeft.
Vandaag verrichten we de symbolische aftrap van die advisering-nieuwe
stijl. Laat ik bij wijze van aftrap iets vertellen over een paar
thema's die volgens het kabinet in elk geval aan de orde moeten komen
in de werkprogramma's van de adviesraden en planbureaus. Die thema's
vinden hun oorsprong in enerzijds het Regeerakkoord en anderzijds in de
trends en ontwikkelingen uit de Rijksbrede Kennisagenda. Door beide
naast elkaar te leggen, is zichtbaar geworden waar de witte vlekken
zitten, oftewel de onderwerpen die wat het kabinet betreft op korte
termijn onder de loep moeten worden genomen.
Dan wil ik nu graag alvast drie thema's noemen waarmee u, wat het
kabinet betreft, de komende tijd sowieso aan de slag kunt gaan. En ik
licht ook kort toe waarom juist voor die thema's is gekozen.
Ik begin met de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling tussen staat en
samenleving; een thema waarover Phillip Blond u al het een en ander
heeft verteld vanuit Brits perspectief. Dit kabinet wil werken aan een
compacte overheid. De eerste stappen daarvoor zijn reeds gezet: zie de
vermindering van het aantal ministeries. Het moge duidelijk zijn dat
een aantal ontwikkelingen noopt tot deze compacte overheid, zoals de
penibele financiële positie van 's Rijks schatkist en een toenemend
aantal burgers dat een overheidsvrije sfeer wenst voor het realiseren
van maatschappelijke initiatieven. Gelijktijdig zien we een groep
burgers dat in toenemende mate een beroep doet op de overheid, in de
vorm van allerlei maatschappelijke voorzieningen. Ook is er een
toenemende invloed van de media op de samenleving, die druk uitoefent
op de overheid en de politiek om te handelen. Dit brengt spanningen met
zich mee, waarop het kabinet nog geen antwoord heeft. Daarbij kunnen
wij de hulp van de adviesraden goed gebruiken.
Een tweede thema vormen de achtergronden en effecten van migratie. De
verwachting is dat migratie wereldwijd de komende decennia een
veelvoorkomend fenomeen zal zijn. De vraag is wat dit betekent en hoe
wij ons daartoe willen verhouden. Migratie is maatschappelijk een heet
hangijzer en in het publieke en politieke debat wordt er erg
verschillend mee omgegaan, zowel waar het gaat om het al dan niet
benoemen als probleem, als om de probleemdefinitie en de voorgestane
oplossingen. Maar we hebben die mensen gewoon nodig. Veel ministeries,
waaronder het mijne, houden zich vanuit verschillende invalshoeken met
het onderwerp bezig. Binnen dit thema komen ook veel beleidsonderwerpen
samen, zoals het effect van migratie op de arbeidsmarkt, de betekenis
van migrantenstromingen voor de subjectieve én objectieve veiligheid in
Nederland - en Europa.
Een derde en laatste thema dat ik hier wel noemen, is de wijze waarop
in de toekomst de collectieve middelen, oftewel de overheidsfinanciën,
over welke uitgavenposten moeten worden verdeeld. Dit kabinet heeft
vastgesteld dat het huidige stelsel van sociale zekerheid en zorg op
termijn aan hervormingen toe is. Uit de Rijksbrede Kennisagenda blijkt
dat de behoefte aan zorg onvermijdelijk zal stijgen door onder meer de
vergrijzing en de ontwikkeling van de medische technologie. Een deel
van deze zorgbehoefte wordt echter als vermijdbaar gezien, zoals de
medische gevolgen van roken en drinken. Wat zullen de effecten daarvan
zijn op de solidariteit tussen mensen? En wat betekent dat vervolgens
voor de vormgeving van ons zorgstelsel?
Iets soortgelijks constateren we in de sociale zekerheid, want daar
speelt de vraag van de betaalbaarheid van de pensioenen nog altijd een
belangrijke rol. Daar zal het solidariteitsvraagstuk zich vooral
concentreren op een discussie tussen generaties. Dit zijn fundamentele
discussies, want uiteindelijk leiden zij tot vragen over de vormgeving
van het stelsel als zodanig. Daar wil ik uw kennis en uw inzicht bij
inschakelen.
Naast de genoemde drie thema's zijn er natuurlijk meer die aandacht van
uw kant behoeven. Welke dat precies gaan worden, daarover wil ik graag
met een aantal van mijn collega's en een afvaardiging uit uw midden
binnenkort verder praten. In dat gesprek zullen we tevens de
strategische kennisvragen formuleren die uit de in totaal zes of zeven
thema's voortkomen. De thema's die ik net noemde, zullen daar in elk
geval onder vallen en komen dus in uw werkprogramma voor 2012. Eind
2012 wil ik dan met u bekijken wat uw adviezen hebben opgeleverd.
Dames en heren,
Vanaf vandaag gaan kabinet en de departementale adviesorganen nauw
samenwerken bij het in kaart brengen van en het inspelen op
maatschappelijke ontwikkelingen in ons land. Aan u als planbureaus en
adviesraden om mij en mijn collega's te voeden met adviezen die
bijdragen aan de uitvoering van wat noodzakelijk wordt geacht.
Wat in elk geval niet mag gebeuren, is wat Machiavelli schreef een paar
regels na de ontboezeming waarmee ik mijn verhaal begon. Omdat u dat
citaat wellicht niet meer scherp op het netvlies heeft, herhaal ik dat
nog even: `Wat alle wijze regeerders verplicht zijn te doen: niet
louter en alleen rekening houden met wantoestanden die er op een
bepaald moment zijn, maar ook die welke in de toekomst kunnen ontstaan
en daar met alle mogelijke middelen tegenin gaan'. En Machiavelli
vervolgde met: `Maar wanneer men deze ontwikkelingen niet ziet aankomen
en men ze zó lang laat voortwoekeren dat iedereen ze kan constateren,
dan is er niets meer aan te doen'.
Ik eindig met een stukje uit Prediker: `Je bent gelukkig, land, wanneer
je koning een man van adel is en zijn raadgevers alleen op de gepaste
tijd naar een feestmaal gaan, zichzelf beteugelen en niet dronken
zijn'.