Rijksoverheid
22 maart 2011
Vragen over de toekomst van ruimtevaart en ESA
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de leden Verburg (CDA) en Schaart (VVD) over de toekomst van ruimtevaart en ESA. De vragen werden mij toegestuurd op 15 maart 2011 onder nummer 2011Z05170.
1 Herinnert u zich het werkbezoek van medio december 2010 aan het European Space Research and Technology Centre (ESTEC), waarna u hebt gesteld dat Nederland een betrouwbare partner van de European Space Agency (ESA) zal blijven? Antwoord Ja. 2 Kunt u uiteenzetten hoe u dit betrouwbare partnerschap inhoud zult geven voor wat betreft de contributie? Antwoord De huidige contributie bestaat uit deelname aan verplichte en optionele programma's waarvoor Nederland tijdens de Ministeriële Conferentie 2008 en eerdere heeft ingeschreven. Naar verwachting eind 2012 vindt opnieuw deze periodieke Ministeriële Conferentie plaats, waar lidstaten besluiten over programma's en nieuwe financiële verplichtingen vastleggen voor een nieuwe periode van 4 jaar. In aanloop naar deze Ministeriële Conferentie zal ik de Tweede Kamer tijdig informeren over de Nederlandse inzet en bijbehorende contributie aan ESA. 3 Klopt de stelling van SpaceNed samen met ondermeer de provincie Zuid-Holland en een aantal g
emeenten dat elke euro die door Nederland wordt geïnvesteerd in de contributie van ESA 3,40 euro oplevert voor de Nederlandse economie? Zo nee, wat is dan de opbrengst per geïnvesteerde euro en waarop baseert u dit?
Antwoord ESA hanteert een geo-return systeem dat er over meerdere jaren voor zorgt dat de contributie van de lidstaten grotendeels in de vorm van ESA opdrachten aan industrie en kennisinstellingen terugvloeit naar de lidstaten. Als ondergrens hanteert ESA een returncoëfficiënt van 0,9. De Nederlandse return ligt al jarenlang boven de 1, wat een gevolg is van de inhuur van dienstenleveranciers door ESTEC. De return uit deze inhuur vormt een bonus die het belang van ESTEC voor Nederland onderstreept, naast het belang van ESTEC uit oogpunt van kennisuitwisseling en innovatie. Inclusief deze return uit inhuur bedroeg de totale return voor Nederland over de periode 2005-2009 ca. 1.106 mln., ofwel gemiddeld ca. 220 mln. per jaar. Dit is 2,5 keer zoveel als de gemiddelde jaarlijkse Nederlandse contributie aan ESA in deze periode. Hierbij is geen rekening gehouden met de bestedingen van ESTEC medewerkers en de vele bezoekers in de regio in de vorm van uitgaven, overnachtingen, etc. Een
schatting van de omvang van deze bestedingen is wel verdisconteerd in de door SpaceNed genoemde multiplier. 4 Welke ambitie heeft u voor de toekomst als het gaat om ruimtevaart en de ESA? 5 Hoe dienen, mede in het licht van bovenstaande, de bijdragen van de Nederlandse overheid voor ondermeer het ESA programma er de komende vijf jaar uit te zien? Antwoord (vraag 4 en 5) In het Regeerakkoord spreekt dit Kabinet de ambitie uit om de overheidsfinanciën weer gezond te maken en dat gaat niet zonder forse bezuinigingen. In de financiële paragraaf hebben wij daarom ombuigingen voorgesteld o.a. op het vlak van innovatiebeleid. Daarbij is aangegeven dat ook het ruimtevaartbeleid daar een bijdrage aan zal moeten leveren. Zoals ik tijdens mijn bezoek aan ESTEC in december heb gezegd, Nederland wil wel een loyale partner binnen ESA en een goed gastheer voor ESTEC zijn en blijven. Het Kabinet zal de Nederlandse inzet in aanloop naar de Ministeriële Conferentie in 2012 bezien binnen het kader v
an de financiële mogelijkheden. Ik verwacht de Kamer daarover in de loop van 2012 te kunnen informeren. 6 Welke rol is er volgens u weggelegd voor de ruimte- en luchtvaart in het nieuwe topsectorenbeleid? Antwoord Binnen de topsector High Tech Materialen en Systemen (HTSM) zijn terreinen als bijvoorbeeld nanotechnologie, sensoren, materialen en optica ook voor de luchten ruimtevaart belangrijk. Betrokkenheid bij de topsector HTSM kan zowel voor lucht- en ruimtevaartbedrijven als voor de bedrijven daarbuiten een belangrijke toegevoegde waarde hebben vanwege de wisselwerking tussen de technologiegebieden. Er is op de genoemde technologiegebieden ook geen
duidelijke scheiding meer aan te gegeven tussen lucht/ruimtevaart en nietlucht/ruimtevaart. Voor de doorontwikkeling van de lucht- en ruimtevaartindustrie is het van belang opgenomen te worden in de netwerken die er op deze terreinen buiten de lucht- en ruimtevaart (zijn) ontstaan. Naast de `maak' kant is er ook de gebruikerskant. In het geval van luchtvaart is dit aspect onderdeel van de topsector Logistiek. Ruimtevaart is in toenemende mate een toeleverancier van gegevens aan socio-economische terreinen. Toepassingen van satellietdata kunnen van groot belang zijn voor Topsectoren als Water, Agrofood, Logistiek, Energie. Ruimtevaart kan zo een belangrijke verbindende factor zijn tussen de diverse topgebieden. De topteams zullen in de periode tot medio juni de prioriteiten binnen de topsectoren bepalen. Het is nu aan de lucht- en ruimtevaartindustrie om aansluiting te vinden bij de topsectoren en actief kansen te benutten. Op basis van de adviezen van de topteams ga ik vervolgens
de beleidsagenda's bepalen en uitvoeren.
(w.g.)
drs. M.J.M. Verhagen Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie