De opsporing in kaart gebracht

Persbericht van Het Programma Politie en Wetenschap

'Het districtelijk opsporingsproces; de blackbox geopend'. Nieuwe uitgave in de reeks Politiekunde van het Programma Politie en Wetenschap.

Onderzoek in drie districten naar de inrichting en opbrengsten van het opsporingsproces van aangiftecriminaliteit laat behoorlijke verschillen tussen districten zien. Bovendien verschilt en fluctueert de beschikbare opsporingscapaciteit: districtelijke rechercheurs vloeien (periodiek) af naar grootschalige onderzoeksteams (TGO's), maar extra-menskracht wordt geleverd vanuit de wijkteams. Dat alles bemoeilijkt de sturing van het proces.

In alle onderzochte districten worden kansloze of kansarme zaken direct of later 'uitgescreend', d.w.z. niet (verder) in behandeling genomen. Uiteindelijk gaat het om ruim 80% van alle aangiften. Mede hierdoor wordt de bruto-werklast ('totale case-load') voor het opsporingsapparaat sterk gereduceerd en wordt, in beginsel, meer ruimte gecreëerd voor delicten waaraan bestuur en OM prioriteit geven.

Het onderzoek richt zich ook op mogelijke verbeterfactoren voor de kwaliteit en opbrengst van de districtelijke opsporing. In dat verband worden factoren genoemd als de beschikbare opsporingscapaciteit, deskundigheid van medewerkers, kwaliteit van de ondersteuning (bijvoorbeeld door goede ICT), betere, kritische screening bij de aangifte opname (wat meer opsporingsindicaties oplevert) en de algehele sturing op het opsporingsproces. Daarbij komt ook de vraag aan de orde in hoeverre verhoging van de kwaliteit en opbrengst van de districtelijke opsporing vooral gezocht moet worden in meer capaciteit of kwaliteit, van medewerkers en/of processen. Een vraag evenwel die zich niet gemakkelijk, eenduidig, laat beantwoorden.

Dit zijn enkele belangrijke uitkomsten van een studie naar de inrichting en opbrengsten van de districtelijke opsporing in de regiokorpsen Kennemerland (Haarlem), Midden en West-Brabant (Tilburg) en Flevoland (Flevoland Noord. die in opdracht van het Programma Politie en Wetenschap is uitgevoerd door Twynstra Gudde, Adviseurs en Managers in Amersfoort. Het onderzoek richt zich voornamelijk op de afhandeling van de) aangiftecriminaliteit. Voorts wordt het totale districtelijke opsporingsproces bekeken, met inbegrip van de bijdrage vanuit de basispolitiezorg.

Inrichting, verloop en opbrengsten van het opsporingsproces worden nauwkeurig en gedetailleerd in kaart gebracht. Vragen die centraal stonden betreffen de beschikbare opsporingscapaciteit, de wijze waarop deze wordt ingezet en met welk resultaat: hoeveel aangiftes belanden op de 'plank' en hoeveel zaken worden opgelost. Voorts wordt nagegaan of en hoe de kwaliteit, efficiëntie en opbrengsten van het opsporingsproces kunnen worden verbeterd.

Enkele bevindingen

In alle drie onderzochte korpsen is sprake van een rechercheorganisatie op districtelijk niveau en worden zaken ook op lokaal niveau in de wijkteams opgepakt. In twee districten vindt roulatie plaats van mensen tussen recherche en basiseenheden. In Tilburg wordt de recherche gezien als vak apart met vaste werknemers. Tilburg is ook de enige die in principe alle zaken door lokale rechercheteams laat oppakken, tenzij ze te complex zijn of geen voldoende capaciteit voorhanden is. De andere districten maken gelijk een schifting wat naar de districtsrecherche gaat en wat naar de lokale teams.

De beschikbare opsporingscapaciteit verschilt en is bovendien onderhevig aan fluctuaties. In alle districten kampt men met een soms forse weglek van rechercheurs naar Teams Grootschalig Onderzoek (TGO's), bovendistrictelijke opsporing, opleidingen, etc. Tegelijkertijd wordt deze 'weglek' weer gecompenseerd door aanvulling van de opsporingscapaciteit vanuit andere eenheden zoals de wijkteams. Dit maakt sturing en focus van het opsporingsproces lastig.

Het totale districtelijke criminaliteitsaanbod loopt nogal uiteen met resp. bijna 9000 zaken voor Flevoland-Noord, ruim 13.000 voor Kennemerland-Midden en ruim 20.000 voor Tilburg. In alle districten worden aangiftes gescreend op 'opsporingsindicatie' (gegevens over vermoedelijke dader(s)). Kansloze of -arme zaken belanden op enig moment op de 'plank' of worden direct weggelegd en niet verder in behandeling genomen. Uiteindelijk gebeurt dat voor ruim 80% van de aangiften. Daarmee wordt de feitelijke case-load aanzienlijk gereduceerd en meer ruimte gecreëerd voor zaken die prioriteit hebben.

De opbrengst (' output') van het (districtelijke) opsporingsproces wordt behalve in het aantal uitgescreende zaken natuurlijk ook weerspiegeld in het aantal en ook de zwaarte van de zaken die uiteindelijk worden doorgeleid naar het Openbaar Ministerie (OM). Het percentage zaken dat wordt doorgeleid varieert van 12% in Tilburg tot 22% in Kennemerland-Midden.

Aanbevelingen

In het rapport komt ook de vraag aan de orde in hoeverre verhoging van de kwaliteit en opbrengst van de districtelijke opsporing vooral gezocht moet worden in meer capaciteit of kwaliteit, van medewerkers en/of processen. Een vraag die zich niet gemakkelijk, eenduidig, laat beantwoorden. Opsporing is een complex proces waarvan kwaliteit en opbrengst worden beïnvloed door een mix van factoren, waaronder de totale workload - beschikbare menskracht in samenhang met het aanbod van aangiftes - de kwaliteit van medewerkers en processen en de wijze van sturing. Niettemin benoemen de onderzoekers wel een aantal aangrijpingspunten voor verbetering zoals een betere sturing en bewaking van de voortgang van dossiers en meer deskundigheid bij de aangifteafhandeling, wat hogere opsporingsindicaties kan opleveren.

In een vervolgstudie wordt in drie pilots geëxperimenteerd met een aantal van deze verbeterpunten en onderzocht in hoeverre het resultaat van de opsporing kan worden verbeterd. Uiteindelijk blijft de kernvraag hoe de beschikbare opsporingscapaciteit, die altijd beperkt is, zo effectief mogelijk kan worden benut.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiekunde van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.




Razende Robot Reporter