Rijksoverheid
11 maart 2011
Stelselwijziging cultuursubsidiëring
In mijn brief van 6 december 2010 heb ik u geïnformeerd over de uitgangspunten
voor het cultuurbeleid. Over deze brief sprak de Kamer op 13 december tijdens
het wetgevingsoverleg cultuur. Bijna alle fracties van uw Kamer hebben in dit
overleg aangedrongen op tijdige duidelijkheid voor de instellingen. Ook de andere
overheden en de culturele instellingen hebben hierom verzocht. Naar aanleiding
hiervan heb ik gezocht naar een oplossing die aan deze bezwaren tegemoet komt.
Met deze brief geef ik uw Kamer een mogelijkheid in overweging waarmee we de
procedure kunnen versnellen.
Opzet in brief van 6 december
In de brief van 6 december heb ik een stelselwijziging aangekondigd; een nieuwe
basisinfrastructuur met één nieuwe subsidiecategorie voor alle instellingen. Het
onderscheid tussen de categorie vierjarige instellingssubsidies en aangewezen
instellingen met een langdurig subsidieperspectief vervalt hiermee. Dat is nodig
om inhoudelijke keuzes te kunnen maken bij het invullen van de bezuinigingen. In
de huidige systematiek is dit, vanwege de positie van de langjarig gefinancierde
instellingen, alleen mogelijk door een kaasschaaf toe te passen.
Om inhoudelijke keuzes te maken is een wijziging van de Wet op het specifiek
cultuurbeleid dus nodig. Gelet op de duur van het wetstraject heb ik aangegeven
dat 2013 een overgangsjaar zal moeten zijn. De subsidieperiode van de huidige
instellingen zou daarvoor met een jaar moeten worden verlengd. De
aanvraagronde voor de nieuwe basisinfrastructuur zou eind 2012 kunnen
beginnen en de besluitvorming over de subsidies vanaf 2014 op Prinsjesdag 2013
bekend worden gemaakt.
In het wetgevingsoverleg wees uw Kamer op de bezwaren van instellingen tegen
het overgangsjaar 2013: zij zouden door dit jaar langer in onzekerheid blijven
over hun langlopende verplichtingen. Ook de andere overheden hebben
aangegeven het onwenselijk te vinden dat de financiering van instellingen door
het Rijk niet meer aansluit op de gezamenlijke vierjarige subsidiecyclus. De negen
grote steden, VNG en IPO hebben erop aangedrongen 2013 als startjaar voor de
nieuwe basisinfrastructuur te nemen.
Verkenning van wettelijke mogelijkheden
Ik heb, gelet op de bezwaren, onderzocht in hoeverre het binnen de kaders van
het wetstraject mogelijk is om de start van de nieuwe basisinfrastructuur naar
voren halen.
Ik zie daartoe een mogelijkheid door, vooruitlopend op de wetswijziging, voor de
aanvraagprocedure een ministeriële regeling te ontwikkelen waarin de
uitgangspunten en criteria voor de nieuwe basisinfrastructuur zijn uitgewerkt.
Artikel 4a van de huidige wet, het artikel voor vierjaarlijkse instellingsubsidies,
biedt hiervoor de grondslag. Doordat een ministeriële regeling een kortere
procedure kent dan een wetswijziging kan de aanvraagprocedure voor de nieuwe
basisinfrastructuur nog in 2011 starten. Alle instellingen weten dan in september
2012 waar ze aan toe zijn. Hiermee is de nieuwe basisinfrastructuur in 2013 een
feit.
Consequentie van dit alternatief is, dat de belangrijkste criteria voor de nieuwe
basisinfrastructuur voor de aanvragen voor de periode 2013%2016 nog niet in de
wet zijn verankerd, omdat het huidige artikel 4a tijdelijk de basis gaat vormen.
Parallel aan deze procedure zou ik daarom de eerder voorgestelde
wetgevingsprocedure willen laten doorgaan. Het gaat om een grote ingreep in het
huidige cultuurstelsel, en dat vraagt om borging van de nieuwe nationale culturele
basisinfrastructuur in formele wetgeving. Voor de gewenste dynamiek in het
nieuwe stelsel op het gebied van toe% en uitreding biedt de huidige wet bovendien
te weinig ruimte.
Wat betekent dit voorstel voor het overleg met de Kamer?
In het voorstel van december was ten behoeve van het wetgevingstraject nauw
overleg met de Kamer voorzien. Omdat ik eraan hecht de Kamer zo goed mogelijk
te betrekken bij de bouw van de nieuwe basisinfrastructuur, stel ik nu voor begin
juni een conceptministeriële regeling samen met mijn hoofdlijnenbrief aan de
Kamer te zenden, zodat wij nog voor het zomerreces over de opzet van de nieuwe
basisinfrastructuur van gedachten kunnen wisselen. De Kamer krijgt hiermee
volledig inzicht in de inrichting van de nieuwe basisinfrastructuur en de
toelatingscriteria. Voor het opstellen van de conceptregeling zal ik gebruik maken
van het advies van de Raad voor Cultuur, dat ik eind april ontvang. Daarnaast
krijgt de Kamer uiteraard de voorstellen tot wijziging van de Wet voorgelegd.
Wat betekent dit voorstel voor instellingen?
Alle instellingen die op basis van de regeling in aanmerking denken te komen voor
de basisinfrastructuur kunnen eind 2011 een aanvraag indienen. Ook de
instellingen die nu een langjarig subsidieperspectief hebben moeten, als zij in
aanmerking willen komen voor een plaats in de basisinfrastructuur, een aanvraag
indienen. Er is dus een gelijk speelveld voor alle instellingen.
Voor de optredende frictiekosten voor huidige instellingen die niet terugkomen in
de nieuwe basisinfrastructuur zal worden voorzien in zorgvuldige procedures. Zij
zullen hun activiteiten moeten afbouwen of verder gaan op basis van andere
financieringsbronnen.
Tot slot
Met dit alternatieve voorstel meen ik tegemoet te komen aan de bezwaren die zijn
geuit tegen de start van de basisinfrastructuur in 2014. Dit voorstel biedt eerder
duidelijkheid aan instellingen. Ook blijft de financiering van het rijk in de pas
lopen met die van andere overheden. Doordat ook de conceptregeling aan de
Kamer wordt voorgelegd, kan ik u zo nauw mogelijk bij het proces betrekken.
Met het oog op de voortgang van het proces, verneem ik graag spoedig of uw
Kamer zich in dit alternatief kan vinden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Halbe Zijlstra