Rijksoverheid


Antwoorden op vragen over Besluit milieueffectrapportage

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 21-23 2513 AA Den Haag

Datum Betreft

2 maart 2011 Reactie op uw brief over het besluit milieueffectrapportage

Geachte Voorzitter, Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu / Wonen, Wijken en Integratie inzake de brief d.d. 21 januari 2011 over het Besluit milieueffectrapportage. De vragen zijn op 8 februari 2011 ingezonden en hebben als kenmerk 146635.03U. De brief bevat, in vervolg op de brief van de commissie van 21 december 2011, twee aanvullende vragen. Hieronder zal ik eerst een reactie geven op het algemene deel van de brief en vervolgens de beide vragen beantwoorden. Reactie op het algemene deel De commissie roept in herinnering de behandeling va n het wetsvoorstel modernisering m.e.r. en de rol van participatie in dit wetsvoorstel. De commissie merkt hierbij terecht op dat de regering een brede benadering van het begrip participatie in de uitgebreide m.e.r.-procedure voorstaat. Aan de keuze voor brede participatie houd ik onverminderd vast. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat het wetsvoorstel modernisering m.e.r. alleen nieuwe procedures voor m.e.r.-plichtige activiteiten en plannen heeft vastgelegd. De procedure voor de m.e.r.-beoordeling bij projecten is ongewijzigd gebleven. De m.e.r.-beoordeling stelt vast of een project nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Is dat het geval, dan ontstaat er een m.e.r.-plicht met de daaraan gekoppelde participatieverplichtingen zoals die ook besproken zijn. De beantwoording van onderstaande vragen vormt een nadere toelichting op de antwoorden die ik 21 januari aan uw Kamer heb gestuurd. Reactie op de vragen Voor de volledigheid zijn uw vragen hier overgenomen: "In de huidige situatie vindt e r een verschuiving plaats van projecten die ,,complex van de C-lijst naar de D-lijst, waarbij het bevoegd gezag moet beoordelen of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Is het denkbaar dat deze verschuiving ertoe kan leiden dat het

Pagina 1 van 3



bevoegd gezag kiest voor een niet-transparante route om te komen tot een afweging omtrent het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling? Is het voorts denkbaar dat hierdoor het risico bestaat dat de belangrijkste nadelige gevolgen ­ het gaat immers om complexe projecten ­ buiten beeld blijven in een vroeg stadium?" Het is onjuist dat een verschuiving van projecten van de C - naar de D-lijst leidt tot een minder transparante route van besluitvorming. Samengevat is de m.e.r.-beoordeling een beoordeling die het bevoegd gezag moet doen. Het bevoegd gezag maakt de afweging of er een kans is op aanzienlijke milieugevolgen mede aan de hand van informatie die verstrekt wordt door de initiatiefnemer. Het klopt dat er bij deze beoordeling geen participatie plaatsvindt, deze situatie is echter niet veranderd door de recente wetswijziging. Het resultaat van de m.e.r.-beoordeling is m.e.r.-plicht of geen m.e.r.-plicht. Indien de m.e.r.-beoordeling leidt tot m.e.r.-plicht, wordt de m.e.r.-procedure gevolgd, inclusief de participatie zoals die ook is besproken ten tijde van de parlementaire behandeling van de modernisering van de m.e.r.-regelgeving. Van essentieel belang is dat de participatieverplichtingen voor complexe projecten gelden voor alle gevallen waar sprake kan zijn van nadelige milieugevolgen. In dat geval is er altijd een m.e.r.-plicht (direct of als resultaat van een m.e.r.beoordeling) en geldt er voor complexe projecten participatie in de voorfase die in ieder geval moet bestaan uit zienswijzen. Aan de toezegging om in de handreiking m.e.r. hieraan aandacht te besteden is per 1 juli 2010 ook gevolg gegeven. In het tweede geval, geen m.e.r.-plicht, is dit besluit eveneens onderdeel van de participatie, namelijk op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbesluit, zoals ook is beschreven in het vorige antwoord van 21 januari jl. In beide gevallen is er dus sprake van een transparant proces inclusief participatie. Evenmin bestaat er risico, waar uw commissie naar vraagt, dat bij een verschuiving van projecten van de C- naar de D-categorie de belangrijkste nadelige gevolgen buiten beeld blijven. Immers, ook bij een project in de Dcategorie zal het bevoegd gezag de afweging moeten maken wat de mogelijke zwaarte van de milieugevolgen van een project is om zorgvuldig de beslissing te kunnen nemen of een m.e.r. al dan niet nodig is. De ervaring leert dat een bevoegd gezag niet over één nacht ijs gaat. Zou het bevoegd gezag onverhoopt onvoldoende de belangrijke nadelige gevolgen in overweging nemen en besluiten dat er geen m.e.r.-plicht aanwezig is, dan is er bij de publicatie van het ontwerpbesluit om geen m.e.r. uit te voeren de gelegenheid hiertegen bezwaar aan te tekenen, waarna mogelijk alsnog een m.e.r.-plicht kan ontstaan. Ik hoop dat ik met deze beantwoording uw zorgen over participatie bij complexe projecten heb kunnen wegnemen.

Ministerie van Inf rastructuur en Milieu Kenmerk LOK/2011039663

Pagina 2 van 3



Volledigheidshalve informeer ik u dat de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april a.s. in werking zal treden. Hiermee kan een nieuwe Hofprocedure naar verwachting worden voorkomen. Hoogachtend, DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Ministerie van Inf rastructuur en Milieu Kenmerk LOK/2011039663

mw. drs. M.H. Schultz van Haegen

Pagina 3 van 3






---- --