Centraal Bureau voor de Statistiek
CBS

Emancipatiemonitor 2010

Arbeidsdeelname en economische zelfstandigheid van vrouwen verder toegenomen ondanks crisis

* De arbeidsdeelname van vrouwen groeide van 54% in 2005 naar 60% in 2009. Uit de nieuwste cijfers blijkt dat dit percentage in 2010 stabiel bleef op 60%.

* Het aandeel vrouwen dat zichzelf financieel kan bedruipen (`economisch zelfstandig' is) steeg tussen 2005 en 2009 van 42% naar 48%.

* Zorg voor kinderen of gezin is voor vrouwen steeds minder vaak een reden om niet te willen werken. Wel werkt nog steeds driekwart van de vrouwen in deeltijd.

* De meeste vrouwen en mannen vinden betaald werk belangrijk voor hun ontwikkeling en sociale contacten. Minder dan mannen vinden vrouwen werk belangrijk om daarmee in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

* De richtingspecifieke keuze van jongens en meisjes in het onderwijs neemt geleidelijk wat af. Toch is in het vmbo zorg en welzijn nog steeds veruit de populairste richting bij meisjes en techniek bij jongens.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CBS-publicatie Emancipatiemonitor 2010 die op donderdag 17 februari is verschenen en aangeboden aan minister Marja van Bijsterveldt, de minister voor het emancipatiebeleid. De monitor, onder redactie van drs. Ans Merens (SCP), drs. Marion van den Brakel (CBS), drs. Marijke Hartgers (CBS) en drs. Brigitte Hermans (CBS), is opgesteld op verzoek van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.

Het doel van de monitor is een beeld te geven van de stand van zaken in het emancipatieproces. Aan de orde komen recente ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, betaalde arbeid, combinatie van arbeid en zorg, inkomen, politieke en maatschappelijke besluitvorming en geweld tegen vrouwen.

Arbeidsdeelname van vrouwen is flink gestegen

In de periode 2001-2005 bleef de netto-arbeidsdeelname (percentage werkenden met een baan van minstens twaalf uur per week) van vrouwen van 15 tot 65 jaar vrijwel gelijk. Daarna steeg de arbeidsdeelname van vrouwen fors: van 54% in 2005 tot 60% in 2009. Uit de nieuwste cijfers (niet in de Emancipatiemonitor) blijkt dat ook in 2010 de arbeidsdeelname van vrouwen op 60% uitkomt. Het streefcijfer van 65%, zoals vastgelegd in de nota Meer kansen voor vrouwen (2007) werd dus niet gehaald. De arbeidsdeelname van mannen daalde tijdens de crisis met 2 procentpunt en bedraagt 74% in 2010.

Als de internationale norm voor arbeidsparticipatie (baan van minstens één uur per week) wordt aangehouden, is de arbeidsdeelname van vrouwen in Nederland (72%) zeer hoog. Alleen in Denemarken is deze hoger. In geen enkel land in de Europese Unie wordt er door vrouwen echter zoveel in deeltijd gewerkt als Nederland (74%). Duitsland staat met een aandeel van 45% in deeltijd werkende vrouwen op de tweede plaats in de EU.

Tussen de 15 en 65 jaar is 48% van de vrouwen en 69% van de mannen `economisch zelfstandig'. Dat wil zeggen dat men door betaald werk minimaal een inkomen op bijstandsniveau heeft. Mede door het hoge deeltijdpercentage is het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen beduidend lager dan onder mannen. Wel zijn er flink meer vrouwen economisch zelfstandig geworden: in 2005 was het aandeel bij vrouwen nog 42%. Bij mannen bleef het aandeel steeds vrijwel gelijk.

Zorg voor gezin steeds minder vaak een reden om niet te willen werken

Ruim de helft van de vrouwen werkt voor de geboorte van het eerste kind al minder dan 35 uur per week. Na de geboorte blijven steeds meer moeders evenveel uren werken. Steeds minder vrouwen stoppen met werken of brengen hun arbeidsduur terug na de geboorte van hun eerste kind. Het aandeel moeders met jonge kinderen dat economisch zelfstandig is, is flink gestegen: van 39% in 2000 naar ruim 55% in 2009.

Betaald werk is voor vrouwen belangrijk, maar de taakverdeling thuis blijft ongelijk

Een grote meerderheid van de vrouwen en mannen vindt betaald werk ook belangrijk vanwege de eigen ontwikkeling en de contacten met anderen. Minder dan mannen vinden vrouwen werk belangrijk om daarmee in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Ook voelen ze minder de financiële noodzaak om te werken.

De meerderheid van de bevolking vindt voor moeders een baan van hooguit drie dagen per week ideaal. Voor vaders wordt een baan van vier of vijf dagen als wenselijk gezien. Ook vindt ongeveer 50% van de mannen en bijna 30% van de vrouwen dat een vrouw geschikter is om kleine kinderen op te voeden dan een man.

Hoewel veel vrouwen en vooral mannen aangeven de taken thuis gelijk te willen verdelen, komt daar in de praktijk weinig van terecht. Opvallend is dat paren weinig overleggen over de taakverdeling en er ook geen afspraken over maken: 40% heeft dat zelfs nooit gedaan.

Meisjes doen het goed in het onderwijs

Meer meisjes dan jongens volgen havo, vwo en de hoogste niveaus van het mbo. Meisjes blijven vergeleken met jongens bovendien minder vaak zitten. Ook verlaten ze het onderwijs minder vaak voortijdig. In het hoger onderwijs bestaat meer dan de helft van de studenten uit vrouwen. Zij sluiten hun studie vaker succesvol en sneller af dan mannen.

Iets meer meisjes in technische en exacte richtingen

De richtingspecifieke keuze van jongens en meisjes in het onderwijs is in de afgelopen jaren licht gedaald. Meisjes kiezen nu iets vaker voor technische en exacte richtingen. Toch is de richtingkeuze vooral in het vmbo nog erg seksespecifiek. In het hoger onderwijs is dat veel minder het geval. In vergelijking met andere EU-landen blijft het aandeel vrouwen in bètastudies in Nederland het laagst. Jongeren kiezen in beperkte mate een studierichting die samenhangt met het beroep van hun ouders. Daarbij volgen jongens iets vaker hun vader dan dat meisjes hun moeder volgen.

Flinke beloningsverschillen

In 2009 verdienden vrouwen gemiddeld 80% van het bruto-uurloon van mannen, in 2006 was dat 79%. Een deel van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen is te verklaren uit verschillen in onder meer werkervaring, beroepsniveau, opleiding en leidinggeven. Ook als daar rekening mee wordt gehouden, blijft er een loonverschil over van 9% in het bedrijfsleven en 8% in overheidssectoren. Beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen doen zich al bij de start op de arbeidsmarkt voor. Vrouwen met een voltijdbaan verdienen direct na het verlaten van het mbo al minder dan mannelijke voltijders met een diploma in dezelfde sector.

Meer vrouwen in management- en topfuncties

Het aandeel vrouwen in hogere en wetenschappelijke managementfuncties is gestegen van 24% in 2003 naar 28% in 2009. Ook in topfuncties (raden van bestuur/directies en raden van commissarissen/toezicht) is het aandeel vrouwen in sommige sectoren gegroeid. In de top van de 100 grootste bedrijven in Nederland nam het aandeel vrouwen toe van 7% in 2007 naar 9% in 2009. Bij de rijksoverheid was sprake van een forse stijging van het aandeel vrouwen onder hoge en topambtenaren: van 20% in 2008 tot 26% in 2010. Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is gestegen tot 12% in 2009.

Vrouwen vaker thuis slachtoffer van geweld

Geweld tegen vrouwen vindt vaker (14%) thuis plaats dan geweld tegen mannen (8%). Bij mannen die het slachtoffer zijn van mishandeling is de dader in iets meer dan eenderde van de gevallen een bekende. Bij vrouwen is dat ruim de helft. Bij hen gaat het meestal om de (ex-)partner of een familielid.
Seksueel geweld is grotendeels gericht tegen vrouwen. Mannen zijn vaker slachtoffer van mishandeling, vooral op straat en tijdens het uitgaan.