ChristenUnie
Bijdrage Joël Voordewind plenair debat herziening maatregelen
kinderbescherming
Bijdrage Joël Voordewind plenair debat herziening maatregelen
kinderbescherming
woensdag 02 februari 2011 11:00
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij spreken vandaag over
de jeugdbescherming. Dat is een heel serieus onderwerp, omdat wij van
de cijfers weten dat het gaat om 100.000 kinderen per jaar die met
kindermishandeling te maken hebben. In de meerderheid van de gevallen
gaat het om fysieke en emotionele verwaarlozing, maar in 20% van de
gevallen gaat het om fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Dat
zijn verschrikkelijke getallen. Achter die getallen gaat een
verschrikkelijk beeld in gezinnen schuil. Daar waar wij dachten dat
kinderen het meest veilig waren, namelijk binnen de gezinnen, blijkt
dat in heel veel gevallen niet zo te zijn.
De ChristenUnie kan zich in grote lijnen vinden in de visie
die de regering in het wetsvoorstel uiteenzet. Veel ouders zijn prima
in staat zelf de opvoeding op zich te nemen. Anderen ontvangen hulp via
het vrijwillige kader. Wanneer kinderen ernstig in hun ontwikkeling
bedreigd worden, kan er overgegaan worden naar het gedwongen kader. Zo
is het nu. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt met name het woordje
"ernstig" uit de wet gehaald.
De grote vraag waar de ChristenUnie mee worstelt, is:
waarom, waartoe dit wetsvoorstel? Ik vraag de staatssecretaris van VWS
om in haar eerste termijn drie, vier concrete voorbeelden te geven om
inzichtelijk te maken wat in de praktijk de jeugdzorg aan haar vraagt.
Vraagt men om een verlaging van de criteria voor de ots, zodat er
sneller kan worden ingegrepen in situaties waarvan men denkt dat dat
nodig is? Ik heb zelf geworsteld met voorbeelden. Wat gebeurt er als
een kind dat regelmatig zonder ontbijt naar school wordt gestuurd en de
ouders weigeren in te grijpen? Is dat een voorbeeld waar wij de
ots-light voor hebben omdat sprake is van fysieke verwaarlozing van een
kind?
Wij worden ook aangemoedigd door het onlangs verschenen rapport van de
Onderzoeksraad voor Veiligheid over de jeugdbescherming en de jeugdzorg
in Nederland. De raad vindt namelijk dat de overheid en de jeugdzorg te
terughoudend zijn met het ingrijpen in gezinnen. Bovendien vindt de
raad dat de jeugdzorg kinderen vaak niet durft weg te halen bij de
ouders. Die conclusie vind ik nogal opmerkelijk. Het rapport is
gebaseerd op een analyse van 27 extreme gevallen. Moeten wij die
situaties leidend laten zijn voor de beoordeling van het voorliggende
wetsvoorstel? Moeten wij onze wet en ons beleid aanpassen aan deze
extreme situaties, hoe triest zij ook zijn?
Daarnaast gaat het rapport ervan uit dat uithuisplaatsing de oplossing
is voor heel veel gezinsproblemen. Onterechte uithuisplaatsing heeft
echter ook negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van een kind, zoals
onthechting uit een vertrouwd netwerk. Gaat het rapport niet te veel
voorbij aan de vaak voorkomende opvoedonmacht van ouders en aan de
kracht die bijvoorbeeld het sociale netwerk zou kunnen inbrengen? Voor
hulpverleners is dit overigens geen gemakkelijke opdracht. Zij moeten
onder grote druk een moeilijke afweging maken en krijgen achteraf vaak
te horen dat zij te laat waren of dat zij een kind juist te vroeg uit
huis hebben geplaatst. Een rapport zoals dat van de onderzoeksraad
vergroot die druk en wekt bovendien de indruk dat de jeugdzorg
verantwoordelijk zou kunnen zijn voor, in het ergste geval, het
overlijden van een kind. Een kritische blik op de jeugdzorg mag, maar
wij moeten oppassen met termen zoals "schuldigen".
De parlementaire commissie-Vliegenthart over kinderbescherming had het
over ots-plus; nu spreken wij over ots-light of ots-min. Ik heb daar
een aantal concrete vragen over. Is de juridische verruiming wel
noodzakelijk? Het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen
neemt toe. Komt dat door het toegenomen aantal problemen of het beter
in beeld krijgen van die problemen? In de nota naar aanleiding van het
verslag staat dat het nu al mogelijk is dat de voorgestelde verruiming
van de grond voor ondertoezichtstelling in de praktijk wordt toegepast
en dat de kinderrechter een verzoek tot ondertoezichtstelling eerder
toewijst. Welke invloed heeft deze wijziging als het in de praktijk al
zo kan gebeuren?
De verruiming van de ots en de uithuisplaatsing heeft mogelijk een
aantal negatieve effecten. Daar heb ik ook een aantal vragen over.
Betekent de verruiming niet een drempelverhoging voor de ouders die
hulp zoeken? Juist ouders die zelf hulp vragen en die de wil tonen om
hulp te aanvaarden, moeten niet in een gezagsbeëindiging verzeild
raken. Ik ken situaties waarin de ouders inderdaad vrijwillig hulp
hadden gezocht en kregen aangeboden, maar die specifieke hulp niet
wilden. Dat werd vervolgens aangemerkt als "hulpweigering", waardoor
zij uiteindelijk in de fuik terechtkwamen van een ots. Die kant moeten
wij volgens mij niet op.
Wordt het voortraject -- vroeghulp en begeleiding -- niet naar de
achtergrond verdrongen door het naar voren schuiven van de ots? En
neemt de overheid niet te veel taken van de samenleving over? Het
sociale netwerk is vaak prima in staat om beschermend op te treden voor
het kind; ik kom straks terug op mijn amendement. Wij hebben in de
Kamer tot nu toe altijd gesproken over een eventuele mogelijke dreiging
van een ots. Dat zou mogelijk hetzelfde effect kunnen hebben als een
ots-light. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.
Er is een spanningsveld met artikel 8 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens, het recht op gezinsleven. Ieder
ingrijpen in het gezin moet worden getoetst aan het recht op
gezinsleven. Daarbij moet bijvoorbeeld worden meegewogen of er
onderzoek is gedaan naar de alternatieven, zoals zorg in het
vrijwillige kader. Gebeurt dit voldoende? Komt die weigering niet juist
verder onder druk te staan als er eerder wordt ingegrepen? Bovendien
moet worden onderzocht wat voor het gezin de gevolgen zijn van
ingrijpen: behoud van het gezinsverband is ook veel waard. Dit staat
weliswaar in de wet, maar gebeurt dit ook structureel?
De lichte ondertoezichtstelling heeft tot slot als gevaar dat het een
fuik kan zijn waarin het gezin lastig terug kan zwemmen; ik noemde
zojuist al een voorbeeld. Het kabinet meldt dat ouders op termijn de
verzorging en de opvoeding van hun kind weer op zich kunnen nemen. Dat
is inderdaad zo, maar dit blijkt in de praktijk zeer weinig te
gebeuren. Zelfs in gevallen waarin de oorspronkelijke indicatie wordt
ingetrokken, blijkt dat de ouders alsnog niet in staat zijn om het kind
weer naar huis te krijgen. Is die terugkeer naar het gezin een papieren
werkelijkheid en welke invloed heeft dit op het voorstel om terug te
kunnen keren naar het gezin?
Het werkt verhelderend om ook eens te kijken naar de factoren die
kinderen juist kunnen beschermen tegen kindermishandeling. Het
Nederlands Jeugdinstituut noemt drie belangrijke factoren. Het hebben
van een harmonieuze relatie met de ondersteunende partner, het zich
bewust zijn van de eigen jeugdervaring en de invloed daarvan op het
eigen handelen als opvoeder en praktische en emotionele steun vanuit
het sociale netwerk. Ik kan mij in die visie vinden. Wij zien dat de
opvoeding niet losgemaakt kan worden van de sociale context en het
opgroeiklimaat. De ChristenUnie vindt het daarom ook belangrijk om in
te zetten op positieve factoren voor gezinnen. In het regeerakkoord heb
ik die beleidsvoornemens niet gezien. Ik vraag daarom de
staatssecretaris hoe de positieve kracht van gezin en samenleving juist
versterkt kan worden, bijvoorbeeld via de Centra voor Jeugd en Gezin.
In 2008 constateerde de Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling in een advies dat professionals de neiging hebben, zich te
concentreren op het gezin. De sociale omgeving van ouders en het gezin
is echter ook belangrijk. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij aankijkt
tegen beschermende maatregelen in de thuisbasis. Worden veel van deze
factoren niet uitgeschakeld door het weghalen van een kind uit de
omgeving? Uithuisplaatsing doet soms meer kwaad dan goed, terwijl de
oorspronkelijke bedoeling, snel veiligheid voor het kind
bewerkstelligen, soms al niet meer relevant is. Verdient bijvoorbeeld
het netwerk van pleegzorg altijd de eerste voorkeur? Er zijn
voorbeelden van gezinssituaties waarbij het kind uit huis is geplaatst
zonder het familienetwerk te raadplegen. Los daarvan moet natuurlijk
altijd snel gehandeld worden als acute kindermishandeling in het spel
is. Als daarvan geen sprake is, moet echter als eerste de familie
worden geraadpleegd.
Ik kom bij mij amendementen. Om burgerschap te bevorderen
en zeggenschap van mensen over hun eigen leven te vergroten, heb ik een
amendement ingediend om de directe betrokkenen de kans te geven, een
eigen plan te maken. Besluitvorming en uitvoering van een plan om
gezinsproblemen aan te pakken, moeten in eerste instantie bij de
samenleving liggen. Dat is beter voor het kind, omdat de veiligheid
gewaarborgd wordt door toezien van de gezinsvoogd en het sociale
netwerk. Bovendien kan het kind vaak in een vertrouwde omgeving
blijven. Het vraagt wel een omslag in het denken. Op dit moment
verwachten wij dat de overheid het probleem oplost. De ChristenUnie wil
burgers juist meer zeggenschap geven over hun eigen leven. In
Overijssel en Amsterdam zijn goede ervaringen opgedaan met de
eigenkrachtconferenties, ook tijdens ots. De ervaring leert dat eigen
plannen nauwelijks worden afgekeurd op veiligheid. Bovendien toont
onderzoek aan dat gezinssituaties in heel korte tijd sterk kunnen
verbeteren na zo'n eigenkrachtconferentie.
Een ander punt is dat hulpweigering een grond is voor
dwangmaatregelen. Dat is op zich terecht. Ik heb echter
praktijkvoorbeelden gezien waarbij een verschil van mening met de
jeugdzorgmedewerker als hulpweigering werd uitgelegd. Via
eigenkrachtconferenties stellen mensen zelf het plan op en kan ook
volgens eigen voorkeur gekozen worden voor een bepaalde vorm van hulp.
Van mijn amendementen richt zich één op het vrijwillige kader van de
Wet op de jeugdzorg. Dat amendement is nog in ontwikkeling. Het andere
amendement richt zich op het gedwongen kader, het Burgerlijk Wetboek.
Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat amendement.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb een vraag over het amendement dat reeds in
de Kamer is rondgedeeld. Wat bedoelt de heer Voordewind met ouders
erbij betrekken en die de mogelijkheid geven om een plan te maken? De
nu bij ondertoezichtstelling gehanteerde Deltamethode beoogt dat ouders
altijd betrokken worden bij het plan van aanpak. Zij moeten input
leveren voor het plan. Anders slaagt de deltamethode niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit gaat veel verder. Het gaat niet
zozeer om het betrekken van de ouders bij het plan dat door de
hulpverlener wordt gemaakt en het hulptraject dat wordt ingezet via
Bureau Jeugdzorg. Hier staat het sociale netwerk centraal. Dat betekent
dat de ouders wordt gevraagd om samen met het sociale netwerk, in één
conferentie, te bekijken wat het beste is voor het kind. Er zijn genoeg
voorbeelden van bekend in de praktijk. Er is ook onderzoek naar gedaan.
Men constateert dat deze methode veel sneller tot effect leidt, dat het
goedkoper en ook duurzamer werkt. Een hulpverlener is voor een bepaalde
periode betrokken bij een gezin.
Als je de hulp zelf mobiliseert vanuit het sociale netwerk -- ik doel
op familie, vrienden, buren en kennissen -- kan het traject veel langer
zijn dan een hulpverlener betrokken kan zijn bij het gezin.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben groot voorstander van Eigen
Kracht-conferenties en ik wil er ook alles aan doen om die te
stimuleren. Ik vraag me af -- ik hoop dat de heer Voordewind daar meer
duidelijkheid over kan geven -- waarom wij dit moeten vastleggen in een
wet. Bij een ondertoezichtstelling hebben wij vaak te maken met ouders
niet kunnen of willen meewerken en wordt het kind echt in de
ontwikkeling bedreigd. Het is dus niet altijd mogelijk om het hele
netwerk erbij te betrekken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat klopt. Er is in dat geval echter
nog geen sprake van uithuisplaatsing. De situatie is dus nog niet zo in
de klauwen gelopen dat het kind niet in huis kan blijven. Er is
specifiek onderzocht of er bij jeugdbescherming, dus nadat een ots is
afgegeven, nog sprake kan zijn van een hulptraject in samenwerking met
het sociale netwerk. Uit dit onderzoek blijkt dat dit heel goed
mogelijk is. Het kan zelfs zo goed dat het een beter effect heeft dan
de cijfers die mevrouw Van der Burg net voorlas.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik kan mij beter voorstellen dat de heer
Voordewind hierover een motie indient. Dit amendement kan ik helaas
niet steunen. De rechter spreekt vaak een ondertoezichtstelling uit met
machtiging uithuisplaatsing. Dan is zo'n netwerkberaad als in het
amendement wordt beoogd niet altijd mogelijk. Ik wil zien te voorkomen
dat wij een soort conflict creëren in deze wet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als er een gecombineerde uitspraak
is van de rechter met betrekking tot uithuisplaatsing, is het nog
verstandig om met de familie om tafel te gaan zitten om te bezien of
kan worden overgaan tot een pleegzorgplaatsing. Dan is het dus ook
belangrijk om te bezien of het sociale netwerk een rol kan spelen. Als
er nog geen sprake is van uithuisplaatsing, zo blijkt uit het
onderzoek, is het heel goed om met elkaar om tafel te gaan zitten. Dit
leidt namelijk veel sneller tot een resultaat -- het betreft immers
vaak vertrouwenspersonen, een bekende van het kind zelf -- dan een
zorgtraject met af en toe hulp van Bureau Jeugdzorg.
Mevrouw Dijkstra (D66): Ik wil nog even terugkomen op de vraag of je
dit in de wet moet regelen. Ook ik ken de Eigen Kracht-conferenties.
Die zijn heel belangrijk en hebben een enorm goed effect. Dat heb ik
zelf kunnen waarnemen. De vraag is of je op de stoel van de
professionals moet gaan zitten. Is het nodig om dit in de wet vast te
leggen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een goede vraag. Ik ben heb
mij nu ongeveer drieënhalf jaar verdiept in de Eigen
Kracht-conferentie. De meeste gezinsvoogden zeggen dat zij het niet
tussen de oren hebben zitten als een ots is uitgesproken. Zij zeggen
dat zij de mogelijkheid kennen, maar dat zij heel snel naar hun
contacten in de jeugdzorg gaan om een zorgtraject in te zetten. Dit
amendement leidt er toe dat dit een eerste stapt wordt. Het is de
bedoeling dat de gezinsvoogd eerst gaat kijken in het sociale netwerk
om te bezien of er gezamenlijk een plan kan worden opgesteld. In de
praktijk kan het. Ik wil het nu vastleggen zodat het een
standaardprocedure wordt bij het verlenen van steun aan gezinnen.
Mevrouw Dijkstra (D66): Wat mij betreft moet dit aan de orde komen bij
het opleiden en bijscholen van gezinsvoogden en moet dit niet in de wet
worden vastgelegd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit loopt al een hele tijd. Het is
ook een grote zorg van gezinsvoogden. Zij hebben gezegd dat nu zij er
ervaring mee hebben, zij het heel graag willen doen. Wij zien echter
soms dat het nog te weinig prioriteit heeft, bijvoorbeeld bij de
provincies. Overijssel heeft op dit punt een belangrijke
voortrekkersrol gespeeld, maar andere provincies stappen eroverheen.
Als wij het zo organiseren, zit er ook een bepaalde lijn in: je begint
bij het sociale netwerk en daarna ga je door naar het professionele
netwerk. Ik wijs erop dat de gezinsvoogd uiteraard bij het gezin
blijft. Natuurlijk blijft hij toezien op de veiligheidssituatie van het
kind. De hulpverlening wordt dus niet op afstand gezet. De
hulpverleners blijven meekijken, maar eerst wordt de potentie in het
sociale netwerk ingeschakeld.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij zijn er natuurlijk heel erg voor dat
mensen in eigen kring organiseren dat iets wordt opgevangen. Wat ik
niet helemaal begrijp, is waarom mensen dat niet in een eerdere fase
doen. Je bent toch vrij om dat zelf te organiseren voordat het zover
komt dat er een ondertoezichtstelling boven je hoofd hangt? Waarom
gebeurt dat dan niet eerder?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Deze vraag is ook bij mij opgekomen
toen ik in gesprek ging met de Eigen Kracht-conferentie. Het blijkt dat
er toch wel een drempel en schroom bestaan om naar vrienden en bekenden
te gaan om bijstand te vragen als je in de problemen bent
terechtgekomen. Men stelt dat uit, want men houdt liever de problemen
binnen het gezin. Als de situatie uit de klauwen loopt, komt er een
ots. Dan is het verstandig en wordt het ook vaak geaccepteerd dat
familieleden eromheen worden gevraagd. Als zij dan worden gevraagd, is
de ervaring dat die familieleden natuurlijk bereid zijn om dat te doen.
Schroom is echter een belangrijke belemmerende factor.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Als dat het punt is, vind ik het heel ver
gaan dat dit moet worden afgedwongen door het in een wet op te nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Laat ik er helder over zijn: het
gaat er natuurlijk niet alleen om, even wat familieleden bij elkaar te
roepen en dan te bekijken hoe men eruitkomt. Het gaat om een heel
concept. Dat kan een familienetwerkberaad zijn en het kunnen Eigen
Kracht-conferenties zijn. Die zijn uitgezet met een heel traject en een
heel monitorsysteem, waarbij niet alleen wordt gezegd: kijk nou wat je
zelf kunt doen. Het hele traject wordt begeleid door zo'n Eigen
Kracht-conferentie. Het is dus veel meer dan een keer bij elkaar
zitten.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben wel enthousiast over het
amendement. Ik vind het namelijk heel belangrijk om dit ook een plek te
geven in de wet. Ik zou het zelfs mede willen ondertekenen, mocht de
heer Voordewind dat op prijs stellen. Ik heb er ook een ander argument
bij; mogelijk dat hij dit herkent. Ik heb met mensen in de jeugdzorg
gesproken die zeggen dat zij de Eigen Kracht-conferentie begrijpen en
deze zelfs mooi en positief vinden, maar daarbij wel een aarzeling
hebben. Die aarzeling is deze: als zij die weg opgaan en als het alsnog
fout gaat, krijgen zij als professionals het verwijt dat zij niet
genoeg de touwtjes hebben aangehaald, dat zij het uit handen hebben
gegeven aan de sociale netwerken en daarmee risico's hebben genomen.
Die vrees is in de jeugdzorg natuurlijk sowieso een probleem. Men doet
aan risicovermijding en wil ervoor zorgen dat men er bovenop zit. De
Eigen Kracht-conferentie betekent dat de professional even een stapje
terug doet om ruimte te geven aan het netwerk om in actie te komen. Er
zijn professionals die in de huidige context, in de huidige sfeer in de
jeugdzorg, daarvoor benauwd zijn. Herkent de heer Voordewind dat ook?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat herken ik ook. Ook daarop heb ik
natuurlijk wel doorgevraagd. Het gaat hierbij immers om
jeugdbescherming en niet alleen om het vrijwillige kader. Daarin zou
het ook een plaats kunnen hebben, maar wij praten nu over
jeugdbescherming. Ook de hulpverleners en de gezinsvoogden die wij
hebben gesproken, hebben daarvan gezegd: het is niet zo dat wij een
stap terug doen. Natuurlijk doen wij een stap terug om het initiatief
aan het sociale netwerk te geven, zo zeggen zij, maar wij blijven
gedurende het hele proces meelopen en wij blijven toezicht houden op de
veiligheid van het kind, wij blijven toezicht houden op de vooruitgang
en de verbeteringen van het kind en wij blijven toezicht houden op de
ontwikkelingen. Er is een coördinator van de Eigen Kracht, die een
soort facilitator, een begeleider van het traject is. De gezinsvoogd,
de toezichthouder, blijft echter betrokken in het proces. Als het fout
gaat, heeft hij, vanwege de ots-uitspraak, altijd het recht om in te
grijpen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Wat de heer Voordewind beschrijft, is
volstrekt juist. Zo werkt het ook. Daarom ben ik er ook zeer positief
over. Er zijn alleen werkers in de jeugdzorg die tegen mij hun
aarzeling om die weg op te gaan hebben verwoord met vragen als: ben ik
daarmee niet eigenlijk aansprakelijk voor het inschakelen van allerlei
mensen die afspraken niet nakomen en die niet bieden wat zij wel hebben
afgesproken? Juist daarom zou ik het goed vinden om het in de wet vast
te leggen. Als dan voor dit instrument wordt gekozen -- ik hoop dat dit
vaak gaat gebeuren -- kan men zeggen: dit is de voorliggende maatregel.
In de wet staat dan namelijk dat het een voorliggende maatregel is:
eerst proberen wij dit. Natuurlijk gebeurt dat met de begeleiding zoals
de heer Voordewind die beschrijft, maar dat is dan de volgorde.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan zijn wij het met elkaar eens.
Dan kunnen de hulpverleners inderdaad naar de wet verwijzen. Dat
ontslaat hen echter niet van de verantwoordelijkheid om te blijven
meekijken en altijd de veiligheid van het kind centraal te blijven
stellen en daarop te monitoren.
Bij dit hele traject heb ik verder de vraag in hoeverre
deze "ots light" niet toch te veel het vrijwillige kader gaat
vervangen. Ook de SP-fractie heeft gewezen op de langdurige ambulante
begeleiding. Wij kennen deze vanuit de jeugdbescherming, vooral als een
ots wordt afgesproken. In hoeverre is dit ook in het vrijwillige kader
voldoende? Zou langdurige ambulante begeleiding niet een doorstroming
naar een eventuele "ots light" kunnen voorkomen?
Wij kennen natuurlijk het vrijwillige kader. Daarin zien
wij dat regelmatig hulp en ondersteuning worden gegeven. Op het moment
dat een ots zou dreigen, zou ook het vrijwillige kader toch tot heel
intensieve, misschien wel langdurige, ambulante zorg kunnen overgaan,
zodat wij niet in die zwaardere categorie terechtkomen? Graag krijg ik
hierop nog een reactie; ik overweeg om hierover eventueel een motie in
te dienen in tweede termijn.
Ik heb nog een aantal afrondende opmerkingen over de
rechtspositie van de ouders. Een conclusie van de
commissie-Vliegenthart was dat de rechtspositie van de verweerder, in
dit geval de ouder of de voogd, versterkt moet worden door de
mogelijkheid van tegenonderzoek en getuigenverhoor te vergroten. Eerder
is van mij een motie aangenomen die de positie van de ouders versterkt.
In de wet zijn indertijd verbeteringen aangebracht, maar hebben ouders
in deze tijd voldoende mogelijkheid tot verweer in rechtszaken? De
ChristenUnie vindt in ieder geval dat het goed zou zijn om een second
opinion tot de standaardprocedure te laten behoren. In het rapport
wordt ook geconcludeerd dat de informatieverstrekking aan de ouders
tekortschiet. Ook nu nog worden ouders en minderjarigen vaak overvallen
door een gezagsbeperking. Zij weten vaak niet wat hun rechten zijn.
Sterker nog, directe familieleden zoals grootouders mogen hun kinderen
vaak niet meer zien en voelen zich vaak ook machteloos. Hoe ziet de
staatssecretaris de informatiepositie van de ouders en de directe
omgeving?
De belangrijkste vraag van de ChristenUnie in dit debat is
waarom gekozen is voor de verschuiving van ernstige bedreiging naar
bedreiging. Ik heb nog niet scherp wat de precieze situaties zouden
kunnen zijn waartoe deze toch wel drastische maatregel zou moeten
leiden. Ik hoor van de staatssecretarissen graag een aantal concrete
voorbeelden van wat de jeugdzorg graag zou willen, maar op dit moment
niet kan.
Joël Voordewind