Centrale Raad van Beroep
Procesbelang gelegen in toekomstige aanvragen om zorg
De Raad stelt vast dat de periode waarvoor appellante in aanmerking
wenst te komen voor de verstrekking van zorg als bedoeld in de AWBZ is
verstreken, nu de aanvraag van appellante betrekking heeft op de
periode van 26 februari 2008 tot en met 25 februari 2009. Ter zitting
van de Raad is door de gemachtigde van appellante meegedeeld dat
appellante in die periode geen zorg in natura heeft genoten en dat zij
ook geen kosten voor zorg heeft gemaakt. De Raad stelt voorts vast dat
het met terugwerkende kracht verstrekken van zorg in natura niet
mogelijk is en dat appellante niet heeft geopteerd voor een aan zorg te
besteden persoonsgebonden budget.
Gelet hierop kan de uitspraak van de Raad voor appellante geen
betekenis meer hebben voor de periode waarop haar aanvraag betrekking
heeft. Dit brengt echter niet zonder meer mee dat appellante geen
procesbelang meer heeft. In het voorliggende geval is van belang dat
Agis de zorg ingevolge de AWBZ voor een beperkte periode van telkens
twaalf maanden pleegt te verlenen, zodat een betrokkene na die periode
weer kan worden geconfronteerd met een nieuw besluit op een aanvraag om
- vergelijkbare - zorg. Anders dan hij tot op heden heeft geoordeeld,
is de Raad thans van oordeel dat het belang van een betrokkene bij een
inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn
gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de Raad
kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen van die
betrokkene om - vergelijkbare - zorg ingevolge de AWBZ. Dit is in
overeenstemming met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State, zoals laatstelijk bevestigd in de uitspraak van
25 februari 2009, LJN BH4009, en met de uitspraak van het College van
Beroep voor het bedrijfsleven van 19 juni 2009, LJN BJ0699.
LJ Nummer
BP3990
Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 14 februari 2011 Naar boven