Europees Hof v Justitie
Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 5/11
Luxemburg, 9 februari 2011
Pers en Voorlichting
Conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-442/09 Karl Heinz Bablok e.a. / Freistaat Bayern
Volgens advocaat-generaal Bot is voor honing die stuifmeel van MON 810-maïs bevat een vergunning voor het in de handel brengen vereist, aangezien het gaat om een levensmiddel dat met GGO's is geproduceerd
Richtlijn 2001/181 bepaalt dat de doelbewuste introductie in het milieu of het in de handel brengen van GGO's (genetisch gemodificeerde organismen) alleen is toegestaan wanneer daarvoor toestemming is verleend. Volgens verordening 1829/20032 is een vergunning vereist voor GGO's die voor voedingsdoeleinden worden gebruikt, voor levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit GGO's bestaan, en voor levensmiddelen die met GGO's zijn geproduceerd of ingrediënten bevatten die daarmee zijn geproduceerd. In 1998 verkreeg de onderneming Monsanto een vergunning voor het in de handel brengen van het genetisch gemodificeerde maïsras MON 810. Voorts is tevens toestemming verleend voor een aantal van lijn MON 810 afgeleide voedingsproducten, te weten maïsmeel, maïsgluten, maïsgruis, maïszetmeel, maïsglucose en maïsolie. MON 810-maïs bevat een gen van een bacterie dat in de maïsplant leidt tot de vorming van toxinen die de voor de ontwikkeling van de maïsplant schadelijke rupsen van een vlindersoort vernietigen. De Freistaat Bayern (Duitse deelstaat Bayern) is eigenaar van een aantal gronden waarop in de voorbije jaren voor onderzoeksdoeleinden MON 810-maïs werd aangeplant. K. Bablok is een hobbyimker die in de nabijheid van de gronden van de Freistaat Bayern honing produceert voor de verkoop en voor eigenverbruik. Vroeger produceerde hij tevens stuifmeel voor de verkoop als levensmiddel in de vorm van voedingssupplementen. In 2005 werden MON 810-DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten aangetroffen in het maïsstuifmeel dat door Bablok werd geoogst in bijenhuizen op 500 meter afstand van de gronden van de Freistaat Bayern. Daarnaast werden ook in enkele stalen honing van Bablok zeer geringe hoeveelheden MON 810-DNA aangetroffen. Van mening dat zijn imkerijproducten als gevolg van de residuen van de genetisch gemodificeerde maïs niet meer in de handel mochten worden gebracht en niet meer geschikt waren voor consumptie, heeft Bablok bij de Duitse rechterlijke instanties een zaak tegen de Freistaat Bayern aanhangig gemaakt. Het Bayerische Verwaltungsgerichtshof verzoekt het Hof van Justitie om een antwoord op de vraag of die imkerijproducten als gevolg van de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd maïsstuifmeel ,,aanzienlijk zijn aangetast" in die zin dat zij slechts in de handel mogen worden gebracht wanneer daarvoor een vergunning is verleend.
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1829/2003 en verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 (PB L 268, blz. 24). 2 Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268, blz. 1).
1
www.curia.europa.eu
In zijn conclusie van vandaag brengt advocaat-generaal Bot om te beginnen in herinnering dat GGO's, zoals alle andere levende wezens, biologische entiteiten zijn met het vermogen tot replicatie of tot overdracht van genetisch materiaal. Wat maïsstuifmeel betreft, stelt hij vast dat dit door uitdroging zeer snel zijn vermogen tot bevruchting verliest en een levenloos materiaal wordt. Hoewel dit materiaal nog genetische informatie kan bevatten, betekent de loutere aanwezigheid van DNA daarin en de mogelijke opname van dit DNA door andere organismen nog niet dat dit dode organisme nog in staat is genetisch materiaal actief over te dragen. In die omstandigheden concludeert de advocaat-generaal dat stuifmeel van MON 810-maïs, dat niet levensvatbaar is en dus geen vermogen tot bevruchting heeft, geen levend organisme is en dus niet kan worden beschouwd als een GGO. Anderzijds stelt advocaat-generaal Bot vast dat zowel honing waarin stuifmeel van MON 810-maïs kan worden aangetroffen als voedingssupplementen op basis van stuifmeel die stuifmeel van dezelfde maïsvariëteit bevatten, met GGO's worden geproduceerd. Dienaangaande merkt hij op dat dit stuifmeel wordt gebruikt als ingrediënt bij de vervaardiging van die imkerijproducten en dat het stuifmeel nog in geringe hoeveelheden in het eindproduct aanwezig is. Vervolgens preciseert de advocaat-generaal dat een levensmiddel waarin materiaal uit een genetisch gemodificeerde plant aanwezig is, ongeacht of dit materiaal daarin doelbewust werd opgenomen, steeds moet worden aangemerkt als een met GGO's geproduceerd levensmiddel. Het risico voor de gezondheid van de mens dat het gevolg kan zijn van een genetisch gemodificeerd levensmiddel staat immers los van de omstandigheid of dit materiaal van een genetisch gemodificeerde plant al dan niet doelbewust werd geïntroduceerd. Ten slotte stelt de advocaat-generaal vast dat de ongewilde aanwezigheid in honing van zelfs uiterst kleine hoeveelheden stuifmeel van het maïsras MON 810 tot gevolg heeft dat voor die honing een vergunning voor het in de handel brengen is vereist. In dat verband zijn het feit dat het betrokken stuifmeel afkomstig is van een GGO waarvoor toestemming tot doelbewuste introductie in het milieu is verleend, en de omstandigheid dat bepaalde andere van dat GGO afgeleide producten rechtmatig als levensmiddelen in de handel mogen worden gebracht, niet doorslaggevend, aangezien honing waarin dit stuifmeel aanwezig is, niet valt onder een overeenkomstig verordening nr. 1829/2003 afgegeven vergunning.
NOTA BENE: De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof van Justitie niet. De advocaten-generaal hebben tot taak, het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil. De rechters van het Hof beginnen vandaag met de beraadslagingen over de zaak. Op een latere datum zal arrest worden gewezen. NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van de conclusie is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170
www.curia.europa.eu