Rijksoverheid


31 januari 2011

Reactie op uitzending Nieuwsuur en aanvullende vragen

In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 21 januari 2011 om een reactie op de uitzending van Nieuwsuur en op aanvullende vragen, mede naar aanleiding van de brief van de voormalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 februari 2010, bericht ik u als volgt. Het is niet aan mij over de specifieke casus die in Nieuwsuur werd behandeld een oordeel te geven. Het toezicht op kinderopvanginstellingen is door de Wet kinderopvang opgedragen aan de colleges van burgemeesters en wethouders. De wet stelt daarbij dat de Minister niet treedt in de besluitvorming inzake individuele gevallen. Het is dus aan de gemeente Den Haag om eventueel een oordeel te vellen over deze casus. Wel kan ik in het algemeen aangeven dat indien sprake is van een vermoeden van kindermishandeling, het protocol kindermishandeling gehanteerd moet worden. Protocol kindermishandeling (antwoord op de vragen 13, 14, 19, 20, 21, 22) Kinderopva ngorganisaties zijn verplicht een protocol kindermishandeling te hanteren. Volgens de Beleidsregels en toetsingskaders in de kinderopvang draagt een ondernemer zorg voor een protocol kindermishandeling, waarin een duidelijke procedure is vastgelegd die gevolgd wordt in het geval van (een vermoeden van) kindermishandeling of seksueel misbruik. Dit vermoeden kan betrekking hebben op de thuissituatie van het kind of op de opvangsituatie. Het protocol besteedt dus ook aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is. De ondernemer draagt er tevens zorg voor dat de beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling. De GGD toetst dit bij de (onaangekondigde) controle van de kinderopvangorganisatie.

De Commissie vraagt in hoeverre protocollen worden nageleefd en welke maatregelen worden getroffen als er geen protocollen zijn of worden nageleefd. Het is mij nu niet bekend in hoeverre protocollen worden nageleefd. Over het jaar 2011 en daarna zal het vanwege de ingebruikname van de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) mogelijk zijn om hierover een landelijk beeld te laten zien. Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) over het jaar 2008 blijkt dat het gehele domein "veiligheid en gezondheid" bij de in dat jaar gangbare aangekondigde onderzoeken iets minder goed scoort dan de overige domeinen, waaronder groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio, personeel, accommodatie en inrichting. Indien er geen protocol aanwezig is, volgt er een negatieve beoordeling van de GGD. Dit staat vermeld in het (openbare) inspectierapport. Het is aan de gemeente hierop te handhaven. De Commissie vraagt mij in hoeverre straks alle medewerkers geacht worden te werken met de verp lichte meldcode kindermishandeling. Zoals hiervoor is aangegeven, zijn ondernemers verplicht een protocol kindermishandeling te hanteren en ervoor te zorgen dat de beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud ervan. Dit protocol voldoet aan de eisen van de meldcode kindermishandeling. In het protocol staat aangegeven dat bij kindermishandeling een gesprek met de ouders noodzakelijk is. Uit overleg met de branchepartijen is mij gebleken dat zij bezig zijn met het beter toegankelijk maken van het standaardprotocol. Verder vraagt de Commissie hoe ik ervoor ga zorgen dat medewerkers in de kinderopvang geschoold worden in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling en, of de signalering en melding een meer prominente rol moet krijgen in de opleiding. Scholing van medewerkers is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de branche zelf. Ik ben, mede naar aanleiding van de zedenzaak in Amsterdam, in overleg met de branchepartijen over de mogelijkheden om de alertheid en het bewustzijn van medewerkers en kinderopvangondernemers op het punt van kindermishandeling en seksueel misbruik te vergroten. De mate waarin signalering en melding aan bod komt in de opleiding tot pedagogisch medewerker en de mogelijkheden om dit te versterken zijn twee van de gesprekspunten. Deze zaken komen ook aan de orde in het onderzoek naar de zedenzaak in Amsterdam. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, april 2011, zal ik de Tweede Kamer hieromtrent nader inlichten.

Maatregelen uit de brief van 5 februari 2010 (antwoord op de vragen 1, 2, 3, 7, 8) De Commissie vraagt of de voorgenomen maatregelen zijn ingevoerd. Of de maatregelen effectief zijn en wat de stand van zaken is per aangekondigde maatregel. In de brief van 5 februari is een aantal maatregelen voorgesteld, te weten: maatregelen op het vlak van capaciteitsverbetering en transparantie prijs/kwaliteit, het instellen van een adviesorgaan voor ouders, de klachtenkamer bindende uitspraken laten doen, contracturen toevoegen aan het klachtrecht en leden van oudercommissies een betere bescherming bieden. Maatregelen op het vlak van transparantie prijs/kwaliteit (Kinderopvangkaart) en capaciteitsverbetering (activiteiten van het Netwerkbureau kinderopvang) zijn uitgevoerd. Ten aanzien van de overige maatregelen ben ik nog in overleg met het veld. Daarbij speelt dat een visie op de versterking van de positie van ouders, zoals gevraagd door de Commissie, niet los kan worden gezien van een visi e op marktwerking. In het wetgevingsoverleg van 22 november 2010 heb ik toegezegd de Tweede Kamer na de zomer van dit jaar te informeren over mijn visie op marktwerking in de kinderopvang, mede op basis van door het Centraal Planbureau te verrichten onderzoek naar de borging van de publieke belangen in de kinderopvang. Ik zal de versterking van de positie van ouders hierbij betrekken. Kinderopvangkaart (antwoord op de vragen 6, 15) De Commissie vraagt naar het belang om diverse aspecten zoals prijs en activiteiten te noemen en naar het draagvlak en de effecten van de Kinderopvangkaart. Tevens wordt gevraagd welke informatie voor ouders beschikbaar is over kinderopvang in hun wijk. Aspecten zoals prijs, openingstijden en activiteiten staan in de Kinderopvangkaart. Ik ben het met de Commissie eens dat deze aspecten aan de ouders belangrijke informatie geven bij de keuze voor een kinderopvanglocatie. De Kinderopvangkaart is nu ruim een maand operationeel. Het is nog te vroeg om de ee rste effecten te kunnen meten. Na een jaar zullen de eerste effecten zichtbaar worden. De verwachting is dat het nog drie jaar zal duren voordat de kinderopvangkaart een goede landelijke dekking krijgt. Op dit moment kunnen ouders op de kinderopvangkaart informatie vinden over de locatie van kinderopvang in hun wijk en elders. De Kinderopvangkaart is in samenwerking met de brancheverenigingen ontwikkeld. Het is dan ook te verwachten dat er voldoende draagvlak in het veld is voor deze website. Op dit moment heeft de vulling van de site prioriteit. Ik sluit niet uit dat er in de toekomst zaken toegevoegd of gewijzigd worden. Het is vooral aan de belangenvereniging voor ouders in de kinderopvang (BOinK) en de sector om daar een besluit over te nemen.

Wachtlijsten (antwoord op de vragen 5, 16, 17) De Commissie vraagt naar de rol van het Netwerkbureau Kinderopvang (NBK) bij het verminderen van wachtlijsten. Het NBK organiseert conferenties om kennis en ,,best practices te verspreiden onder kinderopvanginstellingen, scholen en gemeenten en is tevens trekker van het landelijke werkprogramma ,,gebouwen voor kinderen 0-12 jaar. Ook vraagt het NBK de nodige aandacht voor wachtlijsten bij belangrijke spelers zoals de woningbouwcorporaties. Voorts vraagt de Commissie naar de informatie die gemeenten beschikbaar hebben voor ouders over aanbod en vraag. Het NBK heeft tot nu toe de capaciteit per gemeente gemeten en beschikbaar gesteld via hun website. Daarnaast heeft het NBK een model laten ontwikkelen waarmee de gemeenten de vraag in eigen gemeente in kaart kunnen brengen. De gemeenten kunnen dus met behulp van de informatie op de site van het NBK vraag en aanbod in hun gemeente in kaart brengen. Het NBK onderzoekt ook de mogelijkheden om de ondernemers een handreiking te geven voor het in kaart brengen van de vraag. In het wachtlijstenonderzoek over 2010 is geprobeerd om de wachtlijsten per gemeente in kaart te brengen. Binnenkort zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Op de vraag van de Commissie of er per gemeente een benchmark beschikbaar is voor kinderopvangbedrijven, kan ik u melden dat er op landelijk niveau geen benchmark per gemeente beschikbaar is. Het is wel mogelijk om per gemeente een benchmark te maken van de kinderopvanginstellingen met behulp van het Landelijk Register Kinderopvang en de Kinderopvangkaart. Klachtrecht (antwoord op de vragen 4, 3, 18) In de Wet klachtrecht cliënten in de zorg (WKCZ) is het klachtrecht kinderopvang geregeld. Volgens de WKCZ dient elke kinderopvangorganisatie een eigen onafhankelijke klachtencommissie te hebben of te zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie. De klachtencommissie is er voor de individuele ou der/verzorger en betreft vooral klachten over gedragingen van de ondernemer of zijn werknemer(s). Ouders/verzorgers kunnen na een (niet bindende) uitspraak van de klachtencommissie in beroep gaan bij de rechter. De houder is verplicht jaarlijks een openbaar verslag (aantal en aard klachten) op te stellen en hierover te rapporteren bij de inspectie van de GGD. De GGD rapporten zijn openbaar. Hierin kunnen ouders informatie over de aard en het aantal klachten vinden. Ook brengen landelijke klachtencommissies jaarlijks een geanomiseerd verslag uit. Ook deze verslagen zijn openbaar. Op 7 juni 2010 is het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32402).

Toezicht (antwoord op de vragen 9, 10, 11, 12) De Commissie vraagt hoe vaak de GGD kinderopvangorganisaties inspecteert en hoe vaak dit onverwachts is en of het beter is onaangekondigde bezoeken af te leggen. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) blijkt dat in 2008 75 procent van de kinderopvangorganisaties is geïnspecteerd (de wettelijke norm bedraagt 100 procent). Dit was aanleiding voor het project "Achterblijvende gemeenten". In dat kader maakt de IvhO gerichte verbeterafspraken met gemeenten die te weinig wettelijk verplichte controles op de kwaliteit van de kinderopvang laten uitvoeren door de GGD. Inmiddels is het percentage wettelijk verplichte controles enigszins gestegen. Over de bevindingen van de IvhO over 2009 en de daaruit te trekken beleidsconclusies, wordt de Tweede Kamer in maart / april 2011 geïnformeerd. Om de effectiviteit van het toezicht te versterken, is GGD Nederland sinds september 2009 begonnen met de invoering van risicogestuurd toezic ht (RTG) bij kindercentra. Het uitgangspunt van dit landelijke model is: intensiever waar het moet, soberder waar het kan én zoveel mogelijk onaangekondigd. Deze onaangekondigde controle op kernzaken levert een realistischer beeld op van de praktijk van bijvoorbeeld de beroepskracht-kind-ratio, de groepsgrootte, veiligheid en gezondheid (waaronder het protocol kindermishandeling) en de pedagogische praktijk. Ook ik ben van mening dat inspecties in de regel onaangekondigd moeten zijn. Verder vraagt de Commissie naar een toelichting op het voornemen om de GGD straks niet één keer per jaar, maar één keer per twee jaar een kinderopvangorganisatie te laten controleren. Dat voornemen heb ik niet. Over de wijze van vormgeving van het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang vanaf het jaar 2012, ben ik in overleg met zowel de convenantpartijen als met de VNG, GGD Nederland en de IvhO. De Commissie vraagt tevens of de capaciteit van de GGD voldoende is en in welke gem eenten de capaciteit onvoldoende is. De capaciteit van de GGD is in 2010 en 2011 tijdelijk onvoldoende omdat de taken van de GGD in die periode sterk zijn uitgebreid door de registratie en het toezicht op de gastouder zelf. Daarom is zowel voor 2010 als voor 2011 10 miljoen extra geld aan het gemeentefonds toegevoegd. Daarnaast bleek een prioritering noodzakelijk. Met de VNG, GGD Nederland en de IvhO zijn hierover afspraken gemaakt. Voor 2010 is afgesproken dat locaties die in 2009 voldeden op kernzaken, overgeslagen mochten worden. De overige locaties (65%) werden op kernzaken en overtredingen geïnspecteerd. Tevens werd afgesproken dat de richttijd voor een controle bij iedere gastouder op locatie één uur zou zijn. Voor 2011 is afgesproken dat de locaties van kindercentra die in 2010 zijn overgeslagen, in 2011 tenminste op kernzaken en overtredingen zullen worden geïnspecteerd. Die locaties die in 2010 op kernzaken of volledig zijn geïnspecteerd, en aan de kernzaken voldeden worden in 2011 overgeslagen. Datum Onze referentie KO/11/1367

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp