Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Belgie

Belgische arbeidsmarkt

Indicatoren 2009 van de Belgische arbeidsmarkt

De gevolgen van de crisis op de werkgelegenheid in 2009 voor de 15- tot 64- jarigen waren in België kleiner dan in de rest van de Europese Unie, met een daling van respectievelijk 0,8 en 1,3 procentpunt op jaarbasis. Toch waren de gevolgen van de economische en financiële crisis in 2009 nog voelbaar op de Belgische arbeidsmarkt. De werkgelegenheidsgraad van de 20- tot 64-jarigen daalde met 0,9 procentpunt op jaarbasis en bedroeg 67,1%. Al is de dalende tendens algemeen, de regionale verschillen blijven groot: de werkgelegenheidsgraad van het Vlaamse Gewest bedraagt 71,5% tegenover slechts 61,7 % in het Waalse Gewest en 59,5% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Dit blijkt uit de reeks tabellen over de arbeidsmarktindicatoren die jaarlijks wordt opgesteld als bijlage bij het Nationaal Hervormingsprogramma dat elke Lidstaat aan de Europese Commissie moet bezorgen. Deze indicatoren worden jaarlijks uitgewerkt door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, in samenwerking met de ADSEI van de FOD Economie en met de Gewesten en de Gemeenschappen.

De tabellen geven een ruim overzicht van de Belgische arbeidsmarkt met in de meeste gevallen een spreiding van de cijfers per Gewest en een vergelijking met het Europese gemiddelde. Deze vergelijking is mogelijk omdat tal van gegevens gebaseerd zijn op geharmoniseerde statistieken zodat de vergelijking niet vervormd wordt door het gebruik van verschillende administratieve concepten.

De personen die het zwaarst hebben gelegen onder de crisis zijn:
* Mannen (met een daling van 1,5 procentpunt op jaarbasis),
* werknemers uit de industrie (- 5,4 procentpunt),
* jongeren tussen de 15 en de 24 (- 2,1 procentpunt en een werkgelegenheidsgraad van slechts 25,3% voor België tegenover 35,2% voor de EU-27),

* personen met een gemiddeld kwalificatieniveau (- 1,6 procentpunt),
* en de buitenlandse werknemers uit de landen die niet behoren tot de EU-27 (- 2,9 procentpunt waarbij moet herinnerd worden dat het verschil tussen de werkgelegenheidsgraad van de Belgen en de niet EU27- buitenlanders erg groot is vergeleken met de andere EU-Lidstaten, vooral bij vrouwen).

De werkgelegenheidsgraad van oudere personen stijgt, maar er moet nog veel gedaan worden

Ook in dit crisisjaar 2009, net als in de voorgaande jaren, steeg de werkgelegenheidsgraad in de leeftijdsgroep 55-64: + 0,8 procentpunt, meer dan het EU-gemiddelde (slechts + 0,4 procentpunt). Toch blijft de achterstand in de werkgelegenheidsgraad voor die oudere leeftijdsgroep immens: 35,3 % in België, tegenover 46 % gemiddeld in de EU.

Ondanks de pogingen om oudere werknemers langer aan het werk te houden, doen velen nog steeds een beroep op de verschillende uitstapmechanismen om vervroegd uit de arbeidsmarkt te treden.

Het aantal personen die in 2009 op pensioen waren vóór hun 65ste bedraagt 181.741, een daling ten opzichte van 2008 (193.722).

Ook het aantal niet-werkzoekende oudere werklozen is gedaald (94.801). Het aantal bruggepensioneerden is daarentegen gestegen en bedraagt nu 118.110 personen. De reden hiervoor is het optrekken van de pensioensleeftijd bij vrouwen van 64 tot 65 jaar maar wellicht speelt ook de crisis.

Onder oudere werknemers is er een steeds grotere belangstelling voor het vermindering van de arbeidstijd. In 2009 waren er 126.369 personen ouder dan 50 die gebruik maakten van het stelsel van tijdskrediet en loopbaanonderbreking om hun arbeidstijd aan te passen.

Evolutie van de werkloosheidsgraad

De crisis heeft in België een minder grote impact gehad op de werkloosheidsgraad dan in de rest van Europa. Terwijl de gemiddelde werkloosheidsgraad binnen de EU steeg met 1,9 procentpunt van 7,0% naar 8,9% tussen 2008 en 2009, steeg de werkloosheidsgraad in België slechts met 0,9 procentpunt van 7,0% naar 7,9%.

Ook hier blijven de verschillen tussen de Gewesten groot. In het Vlaams Gewest bedraagt de werkloosheidsgraad 4,9%, in het Waals Gewest 10,6% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 15,8%.

Voor de jeugdwerkloosheid is de werkloosheidsratio een betere indicator dan de werkloosheidsgraad aangezien deze laatste geen rekening houdt met het feit dat een groot deel van deze bevolkingsgroep inactief is aangezien ze nog studeren. Ter info, de werkloosheidsratio wordt berekend door het aantal jonge werklozen te delen door de totale bevolking van 15 tot 24 jaar. Deze ratio is voor België niet echt verontrustend: niet meer dan 7,1% van de bevolking tussen de 15 en 24 jaar is werkloos, terwijl het Europees gemiddelde op 8,7% ligt.

Tussen 2008 en 2009 is de werkloosheidsgraad van de hoogst opgeleiden het minst sterk gestegen, namelijk met 0,9 procentpunt (waarmee de werkloosheidsgraad van 3,6% naar 4,5% ging), terwijl de werkloosheidsgraad van laagopgeleiden en middenopgeleiden met 1,2% is gestegen (en waardoor de werkloosheidsgraad respectievelijk van 12,4% tot 13,6% en van 6,9% tot 8,1% ging).

Vraag en aanbod op elkaar afstemmen

Het aandeel van de totale bevolking die zou kunnen werken maar om een of andere reden niet actief is (m.a.w. arbeidsreserve), bedraagt 2,61 %. Een vierde van deze inactieven zoekt werk maar is niet actief bezig met het zoeken of is niet meteen beschikbaar. De tweede grootste groep zijn degenen die een opleiding volgen (0,63 %) gevolgd door inactieven die pas later van start gaan met een job (0,32 %) en zieke of invalide personen (0,30 %).

Een innovatief gegeven om een analyse te maken van het aspect vraag van de arbeidsmarkt is het aantal beschikbare vacante banen en de indicatoren die daaruit voortvloeien. We stellen in de eerste plaats enorme verschillen vast tussen de Gewesten wat betreft het aantal vacante banen op het einde van de maand bij de openbare tewerkstellingsdiensten. Zo telde de VDAB in 2010 gemiddeld 37.178 vacante posten per maand terwijl de Forem en Actiris er slechts 6.005 en 3.503 telden. We stellen dus vast dat het aantal niet-werkende werkzoekenden per openstaande werkaanbieding zowat 8 maal lager ligt in het Vlaamse Gewest (5,3) dan in het Waalse Gewest (39,4); voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedraagt dit 30,5.

De statistiek die het vaakst wordt gebruikt en waarop het meest een beroep wordt gedaan op internationaal en Europees niveau is het percentage vacante werkgelegenheid. Dit is de som van het aantal vacante banen gedeeld door de som van het aantal vacante banen en het aantal ingenomen banen. Op basis van administratieve gegevens bedroeg dit percentage in 2009 1,6% voor België tegenover 2,1% in 2008. Men moet teruggaan tot 2005 om een gelijkaardig percentage te vinden (1,5%); dit toont aan dat ook al is de vraag naar werk afgenomen, er een relatief hoog aantal banen te begeven blijft.

Verhogen werkgelegenheidsgraad van vrouwen noodzakelijk voor het behalen van 75% doelstelling

De impact van ouderschap in de leeftijdsgroep 20-49 jaar op de werkgelegenheidsgraad is sterk verschillend naargelang het geslacht. Mannen met kinderen (zes jaar of jonger) zijn beduidend meer aan het werk dan mannen zonder kinderen: voor het ganse land een verschil van 11 procentpunt, in Wallonië is dat zelfs een verschil van 17,2 procentpunt. Dat Belgisch beeld sluit nauw aan bij het Europees gemiddelde (verschil 9,8 procentpunt).

In Europa zijn vrouwen met kinderen beduidend minder aan het werk dan zij zonder kinderen: een verschil van 12,1 procentpunt. Een omgekeerd verschil dus dan bij de mannen. Enkel in Brussel is het beeld voor de vrouwen vergelijkbaar met de rest van de EU: vrouwen met kinderen hebben er een werkgelegenheidsgraad die 16,1 procentpunt lager ligt dan vrouwen zonder kinderen.

In Vlaanderen en Wallonië daarentegen werken vrouwen met kinderen meer dan vrouwen zonder kinderen, respectievelijk een verschil van 2,5 procentpunt en 0,4 procentpunt. De uitbreiding van de kinderopvang heeft ervoor gezorgd dat er in 2009 voor 49,8 % van de kinderen jonger dan 3 een opvangplaats (d.i. voorschoolse opvang of kleuterschool) beschikbaar was.

Ook het stelsel van tijdskrediet en loopbaanonderbreking zorgt ervoor dat men werk en privé makkelijker kan combineren. In 2009 maakten 126.060 personen jonger dan 50 er gebruik van. Ook het systeem van dienstencheques draagt er wellicht toe bij dat meer vrouwen beroepsactief kunnen zijn. Het aantal gebruikers steeg in 2009 met 14,6% tot 665.884 en het aantal gebruikte dienstencheques bedroeg 78.995.082, een stijging van 20,6% tegenover het jaar ervoor.

Aantal arbeidsongevallen gestegen

Het aantal arbeidsongevallen bij werknemers in de privésector is in 2008 heel licht gestegen ten opzichte van het voorafgaande jaar, van 163.928 naar 165.126 personen. Dit is vooral te wijten aan een sterke stijging in de categorie âarbeidsongevallen met blijvende arbeidsongeschiktheidâ.

Bij de arbeidsongevallen zonder gevolg is er zelfs een daling. Opvallend zijn de sterke verschillen tussen mannen en vrouwen. In 2008 hadden 99 mannen een arbeidsongeval met een dodelijke afloop, tegenover 4 vrouwen. Dit is te verklaren door het feit dat mannen meer tewerkgesteld zijn in sectoren waar de kans op een dodelijk arbeidsongeval het grootst is. Zo werken bijvoorbeeld 12,1% van de mannen in de bouwsector, terwijl slechts 1,2% van de vrouwen in deze sector tewerkgesteld zijn.

Het aantal personen die een blijvende arbeidsongeschiktheid hebben ten gevolge van een beroepsziekte is tussen 2008 en 2009 gedaald van 1.468 naar 1.382.

En nog veel meer â¦

Alle indicatoren kunnen worden teruggevonden in de module âStatistiekenâ > Structurele indicatoren werkgelegenheid en arbeidsmarkt > Indicatoren van de Europese
Werkgelegenheidsstrategie.

Â

Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg -