Rijksoverheid
25 januari 2011
Feitelijke vragen overgangstermijn Legkippenbesluit 2003
Geachte Voorzitter,
Hierbij stuur ik u mijn reactie op de vragen gesteld door de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van 21 september 2010 naar
aanleiding van de ingevolge artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren, op 7 juli 20101 voorgelegde algemene maatregel van
bestuur van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het
verbod op het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284).
De algemene maatregel van bestuur van 30 juni 2010 ziet uitsluitend toe op het
verlengen van de overgangstermijn voor de verrijkte kooi van 1 januari 2017 tot 1
januari 2021 in het Legkippenbesluit 2003. Daarnaast is op 30 maart 2009 een
wijzigingsbesluit van het Legkippenbesluit 2003 gepubliceerd (Stb. 2009, 161)
waarin het verbod op de verrijkte kooi, alsmede de regels voor de
koloniehuisvesting, zijn opgenomen. In dat wijzigingsbesluit, dat overigens nog
niet in werking is getreden, was als gevolg van de motie Ouwehand c.s. van 18
december 20082 de oorspronkelijk tot 2021 geldende overgangstermijn voor de
verrijkte kooi vervroegd naar 2017, maar is later door de motie Atsma c.s. van 3
december 20093 weer verlengd naar 2021.
1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het legbatterijenverbod
in de EU?
2. Wat is de verdeling in aantal leghennen (plaatsen) per huisvestingsysteem in
de EU en per lidstaat en op welke positie staat Nederland als wordt gescoord in
eiercodes 0, 1, 2 en 3?
Richtlijn nr. 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming
van legkippen voorziet in een verbod op het gebruik van bestaande legbatterijen
vanaf 1 januari 2012. Dit verbod is neergelegd in het Legkippenbesluit
2003. Het is primair de verantwoordelijkheid van de pluimveehouders in alle
lidstaten om te voldoen aan de wettelijke eisen. De controlerende instanties in de
lidstaten hebben als taak om per 1 januari 2012 erop toe te zien dat het verbod
op de legbatterijkooi wordt nageleefd.
Gegevens van de Europese Commissie uit 2009 laten zien dat circa 70% van alle
leghennen in de Europese Unie is gehuisvest in kooihuisvesting (legbatterijkooi en
verrijkte kooi). Circa 30% van alle leghennen is gehuisvest in alternatieve
huisvestingssystemen (17% scharrel, 10% vrije uitloop, en 3% biologisch). Het
aantal leghennen in kooihuisvesting is in de Europese Unie de afgelopen jaren
teruggelopen. In 2005 bedroeg het aandeel leghennen in kooihuisvesting nog
circa 79%. Bij brief van 1 juli 2009 heeft de toenmalige minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) uw Kamer over deze cijfers bericht4.
In de belangrijkste Europese productielanden voor eieren is het aandeel
leghennen dat is gehuisvest in alternatieve huisvesting, te weten scharrel (code
2), vrije uitloop (code 1) of biologisch (code 0) als volgt: Spanje (circa 4%), Polen
(circa 8%), Italië en Frankrijk (circa 19%), Verenigd Koninkrijk (circa 50%),
Nederland (circa 57%) en Duitsland (circa 63%). Daarbij dient vermeld te worden
dat in Duitsland sinds 1 januari 2010 de legbatterij al verboden is en dat de
overige lidstaten nog in de omschakelingsfase zitten, vooruitlopend op het
Europese verbod op de legbatterij dat op 1 januari 2012 ingaat.
Nederland staat met 57% alternatief geproduceerde eieren op de vijfde plaats in
de Europese Unie. Voor Nederland staan Luxemburg (100%), Oostenrijk (circa
95%), Duitsland (circa 63%) en Zweden (circa 61%).
3. Om hoeveel legkippenbedrijven en hoeveel legkippen in Nederland gaat het in
deze regeling precies, wat is de kooicapaciteit, wat is de bezettingsgraad en
hoeveel kippen worden er daadwerkelijk gehouden?
4. Hoeveel legkippenbedrijven in Nederland hebben het systeem van de verrijkte
kooi dan wel koloniehuisvesting?
Het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010 zal gevolgen hebben voor 30 bestaande
bedrijven met verrijkte en te verrijken kooien die al hebben geïnvesteerd in dit
systeem of onomkeerbare beslissingen hebben genomen. Het wijzigingsbesluit
van 30 maart 2009 zal gevolgen hebben voor de groep van circa 260
kooibedrijven die nu nog legkippen houden in legbatterijen en willen omschakelen
naar de koloniehuisvesting in verband met het Europese legbatterijverbod per
2012. Een deel van de huidige kooibedrijven heeft namelijk gekozen voor de
koloniehuisvesting vanwege bedrijfseconomische redenen, marktperspectief of
vanwege het kunnen verkrijgen van een bouw- en milieuvergunning. Voor deze
groep ondernemers is in verband met het Europese legbatterijverbod per 1 januari
2012 op korte termijn duidelijkheid nodig over de wettelijke eisen van de
koloniehuisvesting.
In 2009 werden volgens gegevens van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren
(PVE) in Nederland op 1102 legpluimveebedrijven 31.6 miljoen legkippen gehouden.
De verdeling over de verschillende huisvestingsvormen was als volgt:
Huisvesting Aantal bedrijven % van het aantal
legkippen
Bruikbaar
oppervlak(vierkante
cm per dier)
Kooihuisvesting 290 43
Legbatterij 260 38 550
Verrijkte kooi 30 5 750
Koloniehuisvesting niet bekend niet bekend 890
Alternatieve
huisvesting
812 57
Scharrel 544 41 1111
Vrije uitloop 181 13 1111 + 4 m2
uitloop
Biologisch 87 3 1666 + 4 m2
uitloop
Het is mij bekend dat de afgelopen jaren bedrijven hebben geïnvesteerd in de
koloniehuisvesting. Ik beschik echter niet over de exacte aantallen.
5. De Europese handelsnormen voor eieren bepalen dat eieren uit een "kooihuisvesting"
een code "3" krijgen en ook is bepaald dat na 31 december 2011 het
houderijsysteem voor eieren met code 3 moet voldoen aan artikel 6 van EUrichtlijn
1999/74 en dus alleen nog maar mag gelden voor eieren afkomstig uit
een kooihuisvesting, niet zijnde een legbatterij. Op welke wijze wordt hierop
gecontroleerd en gesanctioneerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om toe te zien op de naleving van
de verplichtingen op grond van de Europese handelsnormen voor eieren
(Verordening nr. 589/2008/EG5) en om bij overtreding van die normen op te
treden. Artikel 36 van deze verordening bepaalt dat de lidstaten voorschriften
vaststellen voor de sancties die gelden bij overtreding van de verplichtingen en
bepaalt dat lidstaten de nodige maatregelen treffen om toe te zien op de
tenuitvoerlegging daarvan. De aldus vastgestelde sancties dienen doeltreffend,
evenredig en afschrikwekkend te zijn. In Nederland is het Controlebureau voor
Pluimvee en Eieren (CPE) de bevoegde autoriteit voor het toezicht op de Europese
handelsnormen voor eieren.
Eieren mogen niet in de handel worden gebracht als niet aan de Europese
handelsnormen is voldaan. Bij overtreding van de handelsnormen kan het CPE een
tuchtrechtelijke maatregel opleggen op grond van artikel 13 van de
Landbouwkwaliteitswet bij overtreding van, bij of krachtens een
landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regel. Een tuchtrechtelijke maatregel kan
bijvoorbeeld bestaan uit een geldboete of het stellen van de betrokkene onder
verscherpte controle op eigen kosten.
Daarnaast kunnen overtredingen worden gesanctioneerd op grond van de Wet op
de economische delicten, bijvoorbeeld bij zeer zware en opzettelijke overtredingen
en recidive.
6. Binnen welke termijn kunt u, na het bevredigend beantwoorden van deze
vragen, het besluit van kracht laten worden?
Inmiddels is van de zijde van uw Kamer, alsmede van de zijde van de Eerste
Kamer verzocht om inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010
bij wet te regelen. Het wetsvoorstel dat ertoe strekt zal naar verwachting begin
2011 aan de Tweede Kamer aangeboden kunnen worden.
7. Hoeveel maanden hebben veehouders dan nog om hun bouwvergunning en
milieuvergunning aan te vragen c.q. te ontvangen?
Voor de pluimveehouders die hebben gekozen voor de niet-kooisystemen zijn de
normen en voorschriften voor het houden van legkippen bekend sinds de
inwerkingtreding van het Legkippenbesluit in 2003. Het moment van
inwerkingtreding van het wijzigingbesluit van 30 juni 2010 brengt voor hen geen
verandering met zich mee. De groep ondernemers met legbatterijbedrijven, die
willen omschakelen naar koloniehuisvesting, heeft tot het moment waarop het
verbod op de legbatterij van kracht wordt de tijd om de benodigde vergunningen
aan te vragen en te ontvangen.
Zoals al uiteengezet in de inleiding van deze brief, zijn de eisen voor
koloniehuisvesting opgenomen in het wijzigingsbesluit van 30 maart 2009 dat in
april 2009 in het kader van de nahangprocedure aan beide Kamers is aangeboden.
Deze normen zijn nog niet van kracht. Dit is mede het gevolg van de onderhavige
wijziging van het besluit die het gevolg is van de motie Atsma c.s. d.d.
3 december 20096 en het verzoek van uw Kamer om inwerkingtreding bij wet.
De meeste ondernemers hebben met het oog op het Europese legbatterijverbod
per 2012 al hierop geanticipeerd en de vergunningprocedures bij de gemeente in
gang gezet.
Een veehouder dient rekening te houden met een periode van 26 weken tussen
het aanvragen en het verkrijgen van een omgevingsvergunning op grond van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bevoegd gezag heeft
overigens de mogelijkheid om deze termijn eenmaal te verlengen met maximaal
zes weken.
8. Hoeveel bouwmaanden heeft een veehouder dan nog om te kunnen voldoen
aan EU richtlijn 1999/74 (verondersteld dat een bestelling pas gedaan kan worden
als het Legkippenbesluit van kracht is)?
Ingevolge het Europese legbatterijverbod mogen per 1 januari 2012 geen
legkippen in legbatterijen gehouden worden. De betreffende groep ondernemers
kan afhankelijk van de bedrijfssituatie tot uiterlijk deze datum legkippen in
legbatterijen houden en vanaf 1 januari 2012 omschakelen. Het feitelijke moment
van bouwen en omschakelen wordt echter, naast de beschikbaarheid van de
vergunningen, bepaald door het moment in 2011 dat het koppel leghennen aan
het einde van de productieperiode is gekomen en er een nieuwe koppel leghennen
voor de volgende legronde besteld moet worden. Dit tijdstip verschilt per bedrijf.
9. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van
gecombineerde luchtwassers pluimveehouderij?
Ik verwijs u naar mijn brief met daarin de beantwoording van de feitelijke vragen
over de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
voor het jaar 20117.
10. Is het waar dat met het koloniesysteem meer fijn stof per dier kan worden
gereduceerd dan in elk ander toegestaan huisvestingssysteem voor legkippen?
Koloniehuisvesting heeft een lagere emissiefactor voor fijn stof dan andere
huisvestingssystemen voor legkippen.
11. Kunt u een overzicht geven van de wetenschappelijke meningen over het
kippenwelzijn in de verschillende stalsystemen, onderling vergeleken, (m.n. kooi,
verrijkte kooi, kolonie, rondeel, vrije uitloop, biologisch) en welke
wetenschappelijke meningen volgt u in dezen en welke niet?
In het LEI-rapport "Verbod op verrijkte kooien voor leghennen in Nederland" dat
op 7 september 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden8, zijn in tabel 3.1 en
figuur 3.4 een overzicht en waardering van de welzijnsbeïnvloedende factoren
weergegeven voor de verrijkte kooi, de koloniehuisvesting (Kleingruppenhaltung)
en niet-kooisystemen zonder uitloop. Deze tabellen zijn een combinatie van
gegevens uit recente onderzoeksrapporten gemaakt in opdracht van de Europese
Commissie (LayWel en EFSA), uit onderzoek in Duitsland en onderzoek van de
Wageningen Universiteit. Kortheidshalve verwijs ik naar dit LEI-rapport.
Ten aanzien van vrije uitloop en biologische legpluimveehouderij bestaat er
wetenschappelijke overeenstemming dat door het grotere beschikbare leefoppervlak
(lagere bezettingsdichtheid) en ingeval van een goed ingerichte uitloop,
legkippen beter in staat zijn hun natuurlijk gedrag uit te oefenen. Deze
houderijvormen kennen in het algemeen wel meer problemen met de gezondheid
van de legkippen en gaan gepaard met een hogere uitval (zie ook vraag 17).
Het welzijnsniveau van het Rondeel systeem ligt ten minste op het niveau van de
biologische legpluimveehouderij.
De normen en voorschriften voor de verschillende houderijsystemen voor legkippen
(kooi, scharrel, vrije uitloop en biologisch) in de Europese regelgeving zijn
gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Deze normen zijn geïmplementeerd in
het Legkippenbesluit 2003. Met het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010, alsmede
het wijzigingsbesluit van 30 maart 2009 worden mede naar aanleiding van moties
van de Tweede Kamer de normen en voorschriften voor kooisystemen
aangescherpt ten opzichte van de Europese welzijnsregelgeving.
De Europese Commissie evalueert momenteel het Actieplan dierenwelzijn (2006-
2010). Daarna zal de Commissie de komende periode op basis van de meest
recente wetenschappelijke inzichten de welzijnsrichtlijnen voor onder andere
legpluimvee evalueren. Mede op basis van de resultaten van deze evaluaties kan
de Europese Commissie wijzigingen voorstellen. De inzet van Nederland is het
aanscherpen van de welzijnsvoorschriften in Europees verband.
12. Hoe worden wetenschappelijke inzichten in dierenwelzijn (structureel)
ingepast in beleid?
Mijn beleid is het resultaat van een zorgvuldige en evenwichtige afweging tussen
de gewenste verbetering voor het dierenwelzijn, waarbij wetenschappelijke
inzichten in dierenwelzijn en diergezondheid leidend zijn, en wat mogelijk is,
rekening houdend met onder andere de gevolgen voor het milieu en voor de
economische positie van bedrijven.
13. Welke acties heeft u in petto om het welzijn van kippen te verhogen in zijn
algemeenheid?
14. Welke acties heeft u in petto om het welzijn van kippen te verhogen binnen
het verrijkte kooi-systeem?
Naast het handhaven van de welzijnsregelgeving bieden de ministeries van
Infrastructuur en Milieu (I&M) en EL&I al de mogelijkheid aan de pluimveehouders
die een stal willen (ver)bouwen gebruik te maken van de investeringsregeling
integraal duurzame stallen en van fiscale regelingen zoals Milieuinvesteringsaftrek
(MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL)
op basis van de Maatlat Duurzame Veehouderij. Deze veehouders investeren in
verdergaande huisvestingsmaatregelen op het gebied van onder andere
dierenwelzijn, dan de wettelijke minimumeisen.
Daarnaast stimuleer ik de ontwikkeling en de toepassing in de praktijk van nieuwe
integraal duurzame en diervriendelijke legpluimveestallen zoals het Rondeel en de
Plantage.
15. Welke checks op dierenwelzijn en milieuprestaties zijn er feitelijk voordat er
goedkeuring wordt gegeven voor het op de markt brengen van nieuwe
stalsystemen, hoe zit dit procedureel gezien en welke inbreng is er van uit de
maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en wetenschap hierbij en op welk
moment? Welke sturing en sturingsmechanismen zijn er vanuit de overheid die nu
gebruikt worden, dan wel hiervoor ingezet zouden kunnen worden?
Nederland heeft geen systeem van preventieve toetsing van houderijsystemen en
goedkeuring voor het op de markt brengen van nieuwe houderijsystemen. Ten
aanzien van dierenwelzijn dienen de houderijsystemen ten minste te voldoen aan
de minimumeisen van de welzijnsregelgeving, op haar beurt gebaseerd op
Europese regelgeving.
Ten aanzien van de milieueisen geldt in Nederland dat voor het renoveren en de
nieuwbouw van stallen, een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Om
te kunnen beoordelen of een nieuw stalsysteem aan de wettelijke milieu-eisen
voldoet, zijn emissiefactoren voor onder andere ammoniak, geur en fijn stof
vastgesteld.
De toenmalige minister van VROM heeft u in 2008 uitgebreid geïnformeerd over
de procedure en de betrokkenheid daarbij van verschillende actoren rond het
opnemen van nieuwe stalsystemen in de Regeling ammoniak en veehouderij, de
Regeling geurhinder en veehouderij en het overzicht "emissiefactoren fijn stof
voor veehouderij"9. Bij de beoordeling van de nieuwe stalsystemen wordt niet
alleen gekeken naar milieuprestaties, maar ook expliciet naar de effecten op
dierenwelzijn.
16. Hoe verhoudt het systeem van de verrijkte kooi zich met uw toekomstvisie op
de veehouderij voor 2023, waarbij uit moet worden gegaan van het natuurlijk
gedrag van dieren?
In het voorliggende besluit wordt de verrijkte kooi verboden. Voor 30 bestaande
bedrijven die al hebben geïnvesteerd in dit systeem of onomkeerbare beslissingen
hebben genomen, zal ingevolge het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010 een
overgangstermijn gelden tot 1 januari 2021. Daarna zal de verrijkte kooi niet
meer in Nederland mogen worden toegepast. Deze maatregel past derhalve in
mijn beleid voor een verdere verduurzaming van de veehouderij.
17. Hoeveel leghennetjes overlijden er jaarlijks vroegtijdig door ziekte, pikkerij en
vangstmethode?
Op basis van gegevens van Agrovision zijn de gemiddelde uitvalcijfers voor de
verschillende huisvestingsvormen als volgt:
Uitval in % 2007 2008 2009
Kooi 8,9 8,7 8,2
Scharrel 10,1 11,5 11,7
Vrije uitloop 11,4 14,1 14,9
Biologisch 18,8 21,3 Niet bekend
De uitvalcijfers vertonen grote verschillen tussen bedrijven en tussen
verschillende koppels.
Uit informatie van de Gezondheidsdienst voor Dieren blijkt dat het overgrote deel
van de uitval te wijten is aan gezondheidsproblemen en slijtage. Bij de alternatieve
huisvestingsvormen doen zich meer gezondheidsproblemen voor dan bij kooihuisvesting.
Dit heeft te maken met de directe contactmogelijkheden tussen legkippen
en de mest. Bij de systemen met uitloop (vrije uitloop en biologisch) is
daarnaast de directe contactmogelijkheid met grond en de grotere kans op infectie
door contact met ongedierte en vogels ook een reden voor de hogere uitval. Een
beperkt deel van de leghennen valt uit door pikkerij. Hierbij kunnen per koppel
grote verschillen optreden. Uitval door vangstschade is beperkt. Bij de
legpluimveebedrijven met uitloop (vrije uitloop, biologisch) is een aanzienlijk deel
van de uitval te wijten aan roofvogels. In een onderzoek van 2005 ging het om
6,9 tot 8,4 % van de leghennen. Dit wordt als uitzonderlijk hoog gezien.
18. Kunt u, zoals u aangeeft in de memorie van antwoord bij het Wetsvoorstel
dieren dat u de pluimveesector de gelegenheid geeft om voor 2011 zelf te beDirectie
werkstelligen dat snavelkappen niet langer nodig is, aangeven welke stappen door
de sector reeds ondernomen zijn om snavelkappen te voorkomen?
19. Hoe verhoudt uw voornemen, om het aan de sector zelf over te laten om voor
eind 2011 te bewerkstelligen dat het snavelkappen niet meer voorkomt, zich met
het feit dat per 1 september 2011 het verbod op snavelkappen ingaat?
20. Hoe bent u van plan het verbod op snavelkappen te gaan handhaven?
Het pluimveebedrijfsleven heeft haar verantwoordelijkheid genomen door in
2006 samen met de Dierenbescherming een "Plan van aanpak Ingrepen pluimveehouderij"
op te stellen en in uitvoering te nemen. In dit plan, dat de toenmalige
minister van LNV op 19 november 2007 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd,10 is
aangegeven hoe de sector toewerkt naar een situatie waarbij het verrichten van
ingrepen niet meer nodig is. In het plan worden oplossingsrichtingen beschreven,
waaronder onderzoek naar factoren die een rol kunnen spelen om de gevolgen
van het niet meer uitvoeren van ingrepen beheersbaar te houden. Om de
behandeling van de snavels van de leghennen verantwoord achterwege te kunnen
laten, is het voorkomen van pikkerij essentieel.
In het kader van het Plan van aanpak zijn de resultaten van afgeronde onderzoeken
gecommuniceerd aan de sector via de vakpers. Daarnaast begint binnenkort
een nieuw project voor de kennisoverdracht over ingrepen. Doel van dit project is
dat kennis uit diverse bronnen over perspectiefvolle maatregelen tegen pikkerij
nog beter beschikbaar komt voor de leghennenhouders en dat deze hiermee actief
aan de slag gaan.
Begin 2011 zal het pluimveebedrijfsleven rapporteren over de resultaten van het
Plan van aanpak, de onderzoeksresultaten en de ervaringen in de praktijk. Uit
deze rapportage zal moeten blijken of het verbod op snavelbehandeling per 1
september 2011 haalbaar is op een dusdanige wijze dat het welzijn van de
legkippen niet geschaad wordt.
Toezicht op en handhaving van de bepalingen uit het Ingrepenbesluit maken
integraal onderdeel uit van controles die door de nieuwe VWA (nVWA) op
pluimveebedrijven worden uitgevoerd.
21. Hoeveel bedrijven kunnen gebruik maken van de verlenging van de overgangstermijn
naar 1 januari 2021 en hoe zijn deze bedrijven onderverdeeld per
categorie verrijkte kooi, dubbeldoelsysteem en te verrijken kooi? Hoeveel leghennen
betreft dit en hoe verhouden deze aantallen zich tot de totaal aantallen
gehouden leghennen in Nederland?
22. Hoeveel schade wordt voorkomen met het verlengen van de overgangsperiode
van 1 januari 2017 naar 1 januari 2021?
Uit het LEI-rapport "Inventarisatie van de economische schade van het verbod op
de verrijkte kooi" dat de toenmalige minister van LNV op 23 november 2009 ter
uitvoering van de motie Atsma c.s.11 aan uw Tweede Kamer heeft gestuurd, blijkt
dat er in 2009 4 bedrijven waren met verrijkte kooien en 26 bedrijven met te
verrijken kooien. De te verrijken kooien, die tot 1 januari 2003 konden worden
gebouwd en in gebruik worden genomen, moeten conform de Europese
welzijnsregelgeving voor legkippen (richtlijn nr. 1999/74/EG) uiterlijk per 31
december 2011 zijn uitgerust met inrichtingselementen als een legnest, zitstok en
een strooiselvoorziening. Op dat moment voldoen deze kooien aan alle vereisten
van de verrijkte kooi.
De overgangsbepaling uit het voorliggende besluit heeft betrekking op de 30
bedrijven met verrijkte en te verrijken kooien. Op deze bedrijven wordt 5% van
het aantal in Nederland gehouden legkippen gehuisvest. Hiervan wordt 1%
gehouden op de bedrijven met verrijkte kooien en 4% op bedrijven met te
verrijken kooien.
Uit het bovenvermelde LEI-rapport blijkt dat de totale schade bij een overgangstermijn
tot 1 januari 2017 minimaal ¤7.4 miljoen bedraagt. Bij een overgangstermijn
tot 1 januari 2021 is de schade minimaal ¤1.5 miljoen. Derhalve wordt
met het verlengen van de overgangstermijn van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021
bijna ¤6 miljoen schade voorkomen. Gemiddeld betekent dit voor de 30 betrokken
bedrijven ¤200.000 per bedrijf.
23. In hoeverre komt het voorliggende voorstel tegemoet aan de wens van de
Tweede Kamer om de verrijkte kooi zo snel mogelijk te verbieden en aan de wens
om daarbij rekening te houden met de economische afschrijving voor leghennenhouders?
Met het voorliggende besluit geef ik uitvoering aan moties van uw Kamer. Nieuwe
investeringen in de verrijkte kooi zijn bij het in werking treden van het besluit niet
meer mogelijk. Voor de 30 bedrijven, die voor 18 april 2008 in de verrijkte of te
verrijken kooien hadden geïnvesteerd en in gebruik hadden genomen of hiervoor
onomkeerbare verplichtingen waren aangegaan (milieuvergunning verleend of
bouwvergunning aangevraagd), is in het besluit een overgangstermijn opgenomen
waarbij op een evenwichtige wijze rekening is gehouden met de economische
gevolgen voor de betreffende ondernemers.
24. Als bedrijven gebruik kunnen maken van de verlengde overgangstermijn
kunnen de gebruikelijke vergunningstrajecten dan nog doorlopen worden? Zo nee,
welke mogelijkheden hebben deze bedrijven dan nog om hun legpluimveetak
voort te zetten?
De overgangstermijn heeft betrekking op de 30 bedrijven die voor 18 april 2008 in
verrijkte of te verrijken kooien hebben geïnvesteerd of hiervoor op 18 april 2008
onomkeerbare verplichtingen waren aangegaan. Het betreft bestaande
bedrijfssituaties waarvoor reeds de benodigde vergunningen zijn verleend en
waarbij op basis van de overgangsbepaling tot uiterlijk 1 januari 2021 legkippen
gehouden kunnen worden in verrijkte kooien.
25. Is er duidelijkheid over de emissiefactoren (ammoniak, geur en fijn stof) ten
behoeve van vergunningverlening?
Ja. De emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof voor de verschillende
legpluimveehouderijsystemen zijn vastgelegd in de Regeling ammoniak en
veehouderij, de Regeling geurhinder en veehouderij en het overzicht
"Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij".
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
dr. Henk Bleker