Centrale Raad van Beroep
Bruikbaarheid onderzoeksresultaten na onrechtmatig huisbezoek
Na de uitspraak van de rechtbank staat tussen partijen vast dat sprake
is geweest van een onrechtmatig huisbezoek. Direct in aansluiting op
het huisbezoek (op 2 februari 2007) vindt een gesprek op het kantoor
van de sociale dienst plaats, bij welke gelegenheid een verklaring van
appellante wordt opgenomen. Op 13 februari 2007 legt appellante opnieuw
een verklaring af. Appellanten vinden de verklaringen van 2 en 13
februari 2007 verboden vruchten van het onrechtmatige huisbezoek, die
dus niet als bewijs mogen worden gebruikt.
De Raad heeft al eerder overwogen, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van
24 november 2009, LJN BK4059, dat geen rechtsregel of algemeen
rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat na een onrechtmatig huisbezoek
een nader onderzoek wordt ingesteld naar de rechtmatigheid van
verleende of nog te verlenen bijstand en dat de bevindingen van een
dergelijk onderzoek bij de beoordeling van het recht op bijstand worden
betrokken. Dit wordt eerst anders indien gezegd moet worden dat het
bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kan maken van de
bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de
daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarop dat
in het concrete geval is gebeurd.
De Raad laat gebruikmaking van de verklaring van 2 februari 2007 in het
midden.
Naar het oordeel van de Raad doet de hiervoor bedoelde
uitzonderingssituatie zich in het onderhavige geval wat betreft de op
13 februari 2007 door appellante afgelegde verklaring niet voor. Het
handhavingsonderzoek is gestart naar aanleiding van diverse tips over
mogelijke samenwoning van appellante met een andere persoon. Er zijn
vervolgens diverse waarnemingen bij de woning van appellante verricht.
Het resultaat van die waarnemingen rechtvaardigt op zichzelf al dat
nader onderzoek werd ingesteld, waaronder begrepen dat appellante
daarover zou worden gehoord. De Raad neemt verder in aanmerking het
tijdsverloop tussen de datum waarop het huisbezoek is afgelegd en 13
februari 2007, de datum waarop appellante nader is gehoord. Met
betrekking tot dat horen is met appellante een afspraak gemaakt op 2
februari 2007, zodat appellante zich op dat gesprek heeft kunnen
voorbereiden. Ten slotte neemt de Raad in aanmerking dat het gesprek
met appellante op 13 februari 2007 werd gevoerd in aanwezigheid van
haar advocaat. Conclusie: geen verboden vrucht (Zie ook CRvB 12 januari
2010, LJN BK8928).
LJ Nummer
BP1627
Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 24 januari 2011 Naar boven