Rechtbank 's-Hertogenbosch
Afghaans gezin mag voorlopig niet worden uitgezet
âs-Hertogenbosch, 20 januari 2011 - Een Afghaans gezin uit St.
Annaparochie mag voorlopig niet uit Nederland worden verwijderd. Dat
heeft de bestuursrechter van de rechtbank âs-Hertogenbosch bepaald.
Volgens de rechter heeft de minister voor Immigratie en Asiel de
afwijzing van de asielverzoeken onvoldoende gemotiveerd.
Het gezin, bestaande uit vader, moeder en drie kinderen in de leeftijd
van 11, 14 en 16 jaar, vroeg de minister voor Immigratie en Asiel op 17
november 2010 om een verblijfsvergunning. De Minister wees die
asielverzoeken op 25 november 2010 af. Hiertegen stelde het gezin
beroep in bij de rechter.
Taak rechter bij beroep
De bestuursrechter heeft bij de behandeling van de beroepen de taak te
kijken of de Minister op goede gronden tot de afwijzing heeft kunnen
komen. De rechter behandelde de beroepen op 21 december 2010 op een
zitting. Na de zitting stuurde de advocaat van het gezin de rechter op
14 januari 2011 een brief van de UNHCR met het verzoek het onderzoek in
de zaak te heropenen. De rechter wijst dat verzoek af omdat de brief
geen wezenlijk nieuwe informatie of gezichtspunten bevat die niet
eerder al naar voren hadden kunnen worden gebracht.
Het beroep
De gezinsleden geven aan dat ze inmiddels tien jaren in Nederland zijn
en dat ze volledig geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. De
gezinsleden vrezen dat ze niet zonder gevaar kunnen terugkeren naar
Afghanistan omdat ze zijn verwesterd. Vanwege hun langdurige verblijf
in Europa zal hen in Afghanistan zedenoverschrijdend gedrag worden
toegeschreven. Artikel 3 van het EVRM (verbod op folteren) zal worden
geschonden.
Standpunt Minister
Volgens de Minister heeft het gezin niet aannemelijk gemaakt dat ze
vanwege een westerse leefstijl gevaar loopt bij terugkeer naar
Afghanistan. Ten aanzien van de veertienjarige dochter stelt de
Minister dat de dochter zich kan onttrekken aan mogelijke schending van
artikel 3 EVRM door zich aan te passen aan de Afghaanse cultuur. Dat
het gezin lang in Nederland woont en een westerse levensstijl heeft,
komt door eigen keuzes. Dat de dochter zich niet wenst aan te passen,
betekent niet dat deze verantwoordelijkheid op de Nederlandse Staat kan
worden afgewenteld. Bovendien blijkt dat de dochter goed kan leren,
zodat ervan mag worden uitgegaan dat zij zich de taal vrij gemakkelijk
kan eigen maken. Het volgen van onderwijs in Afghanistan is daardoor in
beginsel mogelijk.
Oordeel rechter
De rechtbank oordeelt dat de Minister onvoldoende heeft gemotiveerd
waarom van de dochter verlangd kan worden dat zij zich aan de Afghaanse
cultuur aanpast om zo een mogelijke schending van artikel 3 van het
EVRM te voorkomen. De dochter heeft maar heel kort in Afghanistan
gewoond en het is niet aannemelijk dat zij zich in die tijd de
Afghaanse opvattingen en normen eigen heeft gemaakt. De rechter neemt
aan dat de dochter van jongs af aan is opgevoed met westerse
(Nederlandse) opvattingen en zich die opvattingen en een
overeenkomstige levensstijl eigen heeft gemaakt. Ze is nu veertien jaar
oud en er mag, mede gelet op haar intellectuele capaciteiten, worden
aangenomen dat zij zich in een belangrijke fase van haar ontwikkeling
bevindt waarin haar persoonlijkheid zich aan het vormen is en
waarschijnlijk al voor een belangrijk deel is gevormd. Ook mag worden
aangenomen dat de westerse normen en waarden waarmee zij is opgegroeid
tot op zekere hoogte deel zijn gaan uitmaken van haar persoonlijkheid.
De rechtbank begrijpt niet zondermeer dat onder deze omstandigheden van
haar kan worden gevergd dat zij zich in Afghanistan aanpast aan de
cultuur en normen, die wezenlijk verschillen van de Nederlandse. Door
zich aan te passen zou zij in wezen haar in Nederland gevormde
persoonlijkheid moeten verloochenen.
De rechtbank meent dat de Minister ook de afwijzing van de
asielverzoeken van de andere gezinsleden onvoldoende heeft gemotiveerd.
De rechter draagt de Minister op nieuwe besluiten te nemen en daarbij
rekening te houden met deze rechterlijke uitspraak. De rechter bepaalt
dat het gezin tot vier weken nadat de Minister zijn nieuwe besluit
bekend heeft gemaakt, niet uit Nederland mag worden verwijderd.
LJ Nummer
BP1516
Zie het origineel
Bron: Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum actualiteit: 20 januari 2011 Naar boven