Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid
Succesvol binnenstedelijk bouwen
Lagere kosten en hogere opbrengsten zijn bij de woningbouw in Nederland
goed te realiseren als bij de regelgeving een meer pragmatische aanpak
wordt gekozen. Uit een gedetailleerde analyse van gerealiseerde
woningbouw-projecten blijkt, dat al snel verbeteringen van enkele
duizenden euro's per woning zijn te realiseren met eenvoudige
aanpassingen van regels. In bijzondere situaties kunnen de voordelen
zelfs oplopen tot enkele tienduizenden euro's.
Dit concludeert het EIB in de vandaag gepubliceerde studie Succesvol
binnenstedelijk bouwen. Het onderzoek is verricht in opdracht van de
Rijksbouwmeester. Achtergrond voor de studie is de afnemende
verdiencapaciteit in de ruimtelijke ordening en de problemen die
hiermee verbonden kunnen zijn voor het ontwikkelen van kwalitatief goed
woningaanbod, in het bijzonder in binnenstedelijk gebied.
Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen. De eerste onderzoeksvraag
heeft betrekking op de vergelijking tussen binnenstedelijk bouwen en
bouwen op uitleglocaties. Hiertoe zijn 150 woningbouwprojecten
geanalyseerd die zijn uitgevoerd in de periode 2004-2007. Uit de
gemeentelijke grondexploitaties kan worden afgeleid dat woningbouw op
uitleglocaties gemiddeld een surplus kenden van 8000 euro per woning,
terwijl binnenstedelijke projecten een gemiddeld tekort hadden van
10.000 euro per woning. Nadere analyse laat zien dat de tekorten op
binnenstedelijke locaties vooral samenhangen met transities van
industrieel gebied naar woningbouw. Bij deze `brownfields' kunnen de
tekorten oplopen tot 40.000 euro per woning. Bij de `greenfields' in
binnenstedelijk gebied blijkt een sluitende begroting in de beschouwde
periode meestal wel het geval.
Naast de financieel-economische balans die uit de exploitaties kan
worden afgeleid, is ook gekeken naar bredere maatschappelijke effecten.
Uit het globale vergelijkend onderzoek, in belangrijke mate ook
gebaseerd op eerder onderzoek, kan worden geconcludeerd dat de bredere
aanvullende maatschappelijke effecten niet zonder meer in het voordeel
uitvallen van binnenstedelijk bouwen, terwijl dit wel vaak wordt
verondersteld.
In het onderzoek is met name gekeken naar infrastructuur, mobiliteit en
open ruimte versus stedelijke groen. Uit deze vergelijking volgt dat
uitleglocaties extra infrastructuurkosten veroorzaken. Als dit wordt
verdisconteerd dan lijken de minder complexe binnenstedelijke locaties
(`greenfields') globaal concurrerend te zijn met de uitleglocaties.
Daarbij moet wel worden aangetekend dat binnenstedelijke verdichting
ook infrastructuurkosten kan veroorzaken, die niet in exploitaties van
woningbouw worden meegenomen.
De mobiliteitseffecten van verschillen in locatiekeuzen lijken wat
gunstiger uit te vallen voor binnenstedelijk bouwen, maar blijken
bovenal kleine effecten te zijn. In onderzoek dat tot nu toe is
verricht is daarbij bovendien nog geen rekening gehouden met het laten
meebewegen van infrastructuur met variaties in woningbouw. Als dit wel
gebeurt, zullen de mobiliteits-effecten van geconcentreerd en gespreid
bouwen nog minder discrimineren dan tot nu toe is berekend.
Open ruimte wordt blijkens onderzoek positief gewaardeerd door burgers,
maar stedelijk groen wordt nog beduidend hoger gewaardeerd.
Binnenstedelijke verdichting die ten koste gaat van binnenstedelijk
groen zal dan betekenisvolle negatieve maatschappelijke nadelen met
zich meebrengen. Projecten die stedelijk groen toevoegen kunnen
omgekeerd extra maatschappelijke waarde opleveren.
In het kader van acht concrete projecten is voorts onderzoek gedaan
naar mogelijkheden om anders om te gaan met normen en eisen die
overheden in het kader van de woningbouw stellen. Het gaat onder meer
om eisen die worden gesteld aan buitenruimtes van woningen, aan de
breedte en minimale verdiepingshoogten van woningen, aan de
mogelijkheden om efficiënt parkeerruimte te ontwikkelen, minimale
breedten en maximale hoogten van trappen, geluidsnormen en
brandweereisen. Het bezwaar ligt niet zozeer bij het bestaan van de
normen als zodanig, maar uit de starheid van de normen. Zo zijn er
normen die ingegeven zijn vanuit veiligheid, maar die tevens betekenen
dat de norm alleen op een voorgeschreven wijze mag worden gerealiseerd.
Alternatieve mogelijkheden om hetzelfde veiligheidsresultaat te
realiseren zijn niet toegestaan, ook als deze belangrijke andere
voordelen voor de inrichting van de binnenruimte betekenen. Ook kunnen
soms grote voordelen mogelijk worden door een beperkte concessie op
bepaalde eisen mogelijk te maken.
Een oplossing zou kunnen liggen in een meer pragmatische aanpak van de
regelgeving. Door een onderscheid te maken tussen harde wettelijke
normen (waarin slechts in zeer bijzondere situaties een ontheffing
mogelijk is), doelvariabelen (waarbij vrijheid van aanpak bestaat
zolang het vereiste resultaat maar wordt gerealiseerd) en
`streefwaarden' (waarbij de norm niet volledig hoeft te worden
gerealiseerd als daar andere belangrijke maatschappelijke voordelen mee
worden bereikt) zou een meer inhoudelijke benadering mogelijk worden
met grote doelmatigheidswinsten als resultaat. Deze voordelen gelden
zowel voor binnenstedelijke locaties als voor uitleglocaties, maar
gelet op de grotere complexiteit en ruimtelijke restricties van bouwen
in bestaand bebouwd gebied zullen de voordelen voor binnenstedelijke
locaties naar verwachting het grootst zijn.
Bij de vergelijking tussen binnenstedelijk bouwen en bouwen in de
groene ruimte valt op dat zowel de financieel-economische resultaten
als de bredere maatschappelijke effecten zeer locatiespecifiek zijn.
Dit wijst sterk in de richting van een open verkenning van de
mogelijkheden van beide type locaties. Maatschappelijke
kosten-batenanalyse is het geëigende instrument om alle
maatschappelijke effecten goed in beeld te krijgen. Net als al langer
bij de infrastructuur gebruikelijk is, zou een systematische toepassing
van maatschappelijke kosten-batenanalyse bij de woningbouw in de rede
liggen. Dit impliceert ook dat percentages binnenstedelijk bouwen niet
vooraf als doelstellingen zouden moeten worden geformuleerd maar het
resultaat zouden moeten zijn van de uitkomst van inhoudelijke analyse.