Rijksoverheid
13 januari 2011
Vragen van het lid Celik (PvdA)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Çelik over de groeiende
afstand tussen de schoolbesturen en de werkvloer in het onderwijs.
De vragen zijn mij toegezonden met uw brief van 25 november 2010, kenmerk
2010Z17725.
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt&Vliegenthart
Vragen van het lid Çelik (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over de groeiende afstand tussen de schoolbesturen en de werkvloer
in het onderwijs (ingezonden 25 november 2010)
Vraag 1
Hoe beoordeelt u de signalen dat de verplichte bovenschoolse afdracht, per
bestuur sterk verschilt en in sommige gevallen oploopt tot wel 30% van de
bekostiging die zij ontvangen van het ministerie?
Antwoord:
Schoolbesturen in het primair& en voortgezet onderwijs ontvangen voor hun
scholen van het ministerie van OCW jaarlijks één bedrag voor materiële en
personele kosten. De hoogte van het budget dat schoolbesturen ontvangen hangt
onder andere af van het aantal scholen en het aantal leerlingen. Het is de
verantwoordelijkheid van het bestuur om deze middelen aan te wenden ten
dienste van het onderwijs. De invoering van lumpsumbekostiging biedt
schoolbesturen de mogelijkheid op basis van eigen keuzes de middelen in te
zetten voor de verbetering van de onderwijskwaliteit. Men kan daarmee de
financiële en onderwijsinhoudelijke prioriteiten zelf bepalen.
Het is aan het bestuur om te bepalen in welke mate taken centraal of decentraal
worden uitgevoerd. Een meer centrale aanpak kan bijdragen aan ontlasting van
schoolleiders en leraren op schoolniveau. De kosten die gepaard gaan met een
dergelijke bovenschoolse organisatie zullen veelal samenhangen met de keuzes
van het schoolbestuur. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om middelen voor de
bovenschoolse bestuurlijke organisatie, na(scholing), gemeenschappelijk
inkoopbeleid, personeelsbeleid e.d.
Schoolbesturen verantwoorden zich jaarlijks in het jaarverslag over het door hen
gevoerde financieel beleid. Er zijn het ministerie geen signalen bekend van
afdrachtpercentages van 30% van de bekostiging. Ik beoordeel dan ook niet het
percentage bovenschoolse afdracht maar, via het reguliere toezicht van de
Inspectie van het Onderwijs, de kwaliteit van het onderwijs en de rechtmatigheid
van de besteding van de bekostiging. Verder ligt er ook een verantwoordelijkheid
bij de medezeggenschap en de interne toezichthouder. In geval van hoge
bovenschoolse kosten zijn zij in positie om kritische vragen te stellen. In de
beantwoording van de volgende vragen ga ik daar verder op in.
Ik verwacht van scholenbesturen dat zij zeer kritisch omgaan met dit vraagstuk
en dat bestuurders zich in hun afwegingen laten leiden door bescheidenheid en
aanspreekbaarheid.
Vraag 2
Deelt u de mening dat zulke hoge afdrachtpercentages buitenproportioneel zijn en
dat deze de kwaliteit van het primaire proces in het onderwijs ondermijnen?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 1. Overigens ben ik van mening dat hierin een grote
rol is weggelegd voor de medezeggenschapsraad die de kosten van bovenschools
management ter sprake kan brengen en transparantie kan eisen. Gezien het
belang van goede verantwoording over het gevoerde financiële beleid door
schoolbesturen zal ik in de evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen
aandacht besteden aan de wijze waarop de medezeggenschap haar
verantwoordelijkheid oppakt. De evaluatie is voorzien in 2012. Verder ligt er ook
een taak voor de Raad van Toezicht of overige toezichthouders om hier kritisch op
toe te zien. Beide organen zijn instrumenten voor checks en balances in het
belang van het primaire onderwijsproces.
Vraag 3
Bestaat er een overzicht waaruit blijkt welke schoolbesturen, welke percentages
hanteren voor de verplichte bovenschoolse afdracht? Zo ja, kunnen wij dat
overzicht toegestuurd krijgen? Als er geen overzicht bestaat, bent u dan bereid
om de Kamer op redelijke termijn dit overzicht te verschaffen?
Antwoord:
Het primair en voortgezet onderwijs kennen geen voorschriften voor besturen om
te (laten) registreren welk deel van de bekostiging wordt aangewend voor
bovenschoolse activiteiten. Zonder het opleggen van extra administratieve lasten
kan ik niet over het gevraagde overzicht beschikken. Daarnaast lopen er twee
zaken door elkaar: verplichte afdracht wil niet zeggen dat er veel overhead is.
Alleen dat een deel van de bekostiging via het bestuur loopt.
Uit het onderzoek 'Overhead of onderwijs', uitgevoerd door Ecorys en IPSE
studies te Delft in opdracht van de VO&raad (oktober 2007) is namelijk gebleken
dat in het voortgezet onderwijs van elke 100 euro, 7 euro wordt besteed aan
management en 10 euro aan ondersteuning. De rest gaat direct naar het primaire
onderwijsproces. Uit recent onderzoek door Bureau Berenschot blijkt dat in het
primair onderwijs voor de totale formatie die bovenschools wordt ingezet het
gemiddeld percentage maar 2,7 procent is.
Tegen deze achtergrond zie ik geen noodzaak om schoolbesturen extra te
belasten met een dergelijke bevraging. Neemt niet weg dat wat betreft de
omvang van het bovenschoolse management en de daaraan gekoppelde middelen
er altijd verschillen tussen diverse schoolbesturen zullen bestaan. Dit vanwege de
samenhang met de specifieke inrichting van de organisatie.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het als schoolbesturen fulltime juristen in dienst hebben?
Antwoord:
Schoolbesturen maken zelf de afweging op welke wijze de formatie van het
onderwijs ondersteunend personeel wordt ingevuld.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de juridisering van de verhouding tussen scholen en ouders?
Zullen aanstellingen van fulltime juristen slechts zijn bedoeld om zich in te dekken
tegen (lastige) ouders? Deelt u de mening dat rechtstreeks contact tussen ouders
en het schoolbestuur de voorkeur verdient boven afhandeling van klachten door
juristen?
Antwoord:
Ik deel uw mening dat het zeker de voorkeur verdient dat schoolbesturen en
bijvoorbeeld ouders het gesprek met elkaar aangaan en er gezamenlijk in goede
harmonie uit komen. Of en in welke mate de verhouding tussen scholen en
ouders juridiseert is mij niet bekend.
Scholen kunnen juridisch gekwalificeerde mensen inzetten. De juristen worden
niet alleen ingezet bij zaken met betrekking tot ouders, maar ook
personeelszaken en andere maatschappelijke domeinen doen meer en meer een
beroep op de juridische expertise binnen scholen. Maar ook de ouders gaan hierin
mee en roepen steeds vaker juridische ondersteuning in gezien het belang dat zij
in de materie stellen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat er andere en betere manieren zijn om rechtsbijstand te
borgen, bijvoorbeeld door een rechtsbijstandsverzekering te nemen of lid te
worden van de vakbond of een werkgeversvereniging? Kunt u uw antwoord
motiveren?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de signalen dat grote schoolbesturen zich lijken af te schermen
van de schoolleiders doordat zij signalen, vragen en wensen vanuit de werkvloer,
laten uitfilteren door clustermanagers? Bent u niet bang dat op deze manier de
kloof tussen het schoolbestuur en de werkvloer groter wordt?
Antwoord:
Het is aan besturen om te zorgen dat zij voldoende weten wat er op de werkvloer
speelt. Een Code Goed Bestuur is voor scholen verplicht, waarin horizontale
verantwoording en communicatie met interne en externe partijen belangrijke
onderdelen zijn. In het voortgezet onderwijs heeft een grote meerderheid van de
besturen de code van de VO&raad reeds op alle onderdelen ingevoerd. Voor het
primair onderwijs heeft de PO&Raad een Code Goed Bestuur ontwikkeld die
momenteel door haar leden wordt geïmplementeerd.
Daarnaast speelt ook de medezeggenschap een belangrijke rol. Er ligt voor een
deel een taak bij de (G)MR om de kloof tussen schoolbesturen en de werkvloer op
de scholen te beslechten. Daar hebben zij voldoende ruimte en bevoegdheden
voor.
Vraag 8
Deelt u de mening dat Kamerleden individuele casuïstiek, inclusief hoor& en
wederhoor, soms nodig hebben om een meer algemeen punt politiek te
agenderen en bent u voorts van mening dat scholen en schoolbesturen daaraan
medewerking zouden moeten verlenen, ook als het om privacygevoelige
onderwerpen gaat?
Antwoord:
Dat Kamerleden hun oor te luister leggen in de sector om te weten wat er speelt
lijkt me prima. In de onderwijswetten is bepaald dat besturen van scholen aan de
minister van OCW informatie verstrekken ten behoeve van het vaststellen van de
bekostiging dan wel het te voeren beleid. Daarnaast legt elk bestuur
verantwoording af door middel van het jaarverslag. Behoudens wettelijke
verantwoordingsverplichtingen is het aan schoolbesturen om eigenstandig een
afweging te maken of medewerking wordt verleend aan nadere (privacygevoelige)
informatieverstrekking. Tenzij medewerking wordt gevraagd in het kader van de
Wet op de parlementaire enquête 2008, dan vervalt het recht voor besturen om
zich te onthouden van dergelijke informatieverstrekking. Nadere aanpassing van
regelgeving op dit punt is wat mij betreft niet noodzakelijk.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u de ongeschreven regels en/of de gedragscode die sommige
besturen hanteren dat directies/ leerkrachten niet mogen overleggen met
volksvertegenwoordigers?
Antwoord:
Dergelijke signalen zijn mij niet bekend.
Vraag 10
Deelt u de ongerustheid over de manier waarop schoolbesturen bijna drie jaar na
het verschijnen van het rapport van de commissie&Dijsselbloem, dat een
wantrouwen tussen de managers en leraren signaleerde, nog altijd niet een
gepaste bescheidenheid weten op te brengen? Zo ja, welke consequenties
verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het is de taak van de interne toezichthouder, in het schoolbestuur of in de Raad
van Toezicht, erop toe te zien dat de WMS op school& en bestuursniveau naar
behoren wordt uitgevoerd. Voor 1 augustus 2011 hebben alle besturen een
functiescheiding in het kader van het interne toezicht tot stand gebracht. Ook de
verplichting van het hebben van Code Goed Bestuur voor het primair en
voortgezet onderwijs biedt hiervoor aanknopingspunten, bijvoorbeeld als het gaat
om de bestuurscultuur en integer handelen.
Als sprake is van onbehoorlijk handelen van de leden van
medezeggenschapsraden, schooldirecteuren of -bestuurders kunnen betrokkenen
een klacht indienen bij de klachtencommissie van de school. Tevens kan de
Inspectie van het Onderwijs naar aanleiding van signalen nader onderzoek
starten.