Onderwijskwaliteit drijfveer inspectie
6 januari 2011
De Inspectie van het Onderwijs moet zich concentreren op haar kerntaak,
het bewaken van de onderwijskwaliteit, aldus de Volkskrant op 28
december 2010. Niet alles tot op detail controleren en scholen de
vrijheid geven om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Het
is een oproep naar het hart van inspecteur-generaal Annette Roeters; de
inspectie volgt dan ook al een aantal jaar deze lijn. Ze staat namelijk
voor effectief toezicht voor goed onderwijs. Onderwijs waarin
resultaten behaald worden die verwacht mogen worden. Hoe dat gebeurt is
een zaak van scholen, ouders en leerlingen.
Daarom let de inspectie sinds 2007 speciaal op scholen die enkele jaren
achtereen te lage opbrengsten laten zien. Want juist op die scholen kan
ze het meeste effect bereiken. Hiervoor bekijken de inspecteurs
jaarlijks hoe de scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs gepresteerd hebben. Ze letten daarbij, om
met de commissie Dijsselbloem te spreken, op het `wat' (de resultaten),
niet op het `hoe' (de manier waarop die bereikt zijn). Scholen die
leerlingen voldoende basisvaardigheden bijbrengen, worden in principe
niet meer verder onderzocht, ongeacht hun didactische uitgangspunten.
Scholen die de verwachtingen niet waarmaken krijgen echter speciale
aandacht. Gaat er niet teveel lestijd verloren? Heeft de school
voldoende in de gaten hoe het met leerlingen gaat? Leggen de leraren
duidelijk uit? Krijgen de leerlingen die dat nodig hebben, speciale
zorg? Als een school (zeer) zwak blijkt te zijn, dan moet het bestuur
duidelijk maken hoe het de onderwijskwaliteit zo snel mogelijk weer op
orde krijgt. De inspectie volgt dit verbetertraject nauwgezet. Ze let
hierbij juist op de kwaliteitselementen die op de school achterblijven.
Dat dit beleid effectief is blijkt uit het aantal zwakke en zeer zwakke
scholen. Zo waren er op 1 december 62 zeer zwakke basisscholen. Dat is
een derde minder dan een jaar eerder. Er krijgen dus meer leerlingen
onderwijs van voldoende kwaliteit. Scholen die zich verbeteren geven
hun leerlingen weer de kans om zich te ontplooien naar hun vermogen.
De Onderwijsraad sprak zich in 2009 positief uit over dit
risicogerichte toezicht. Hierbij merkte de raad op dat als scholen hun
leerlingvolgsystemen goed gebruiken, de inspectie terughoudender kan
zijn. De scholen hebben dus zelf in de hand hoe intensief het toezicht
is. Als ze in de gaten houden of het goed gaat met de leerlingen, en de
resultaten voldoende zijn, dan krijgen ze van de inspectie de ruimte.
Met enige regelmaat vraagt de politiek aan de inspectie specifieke
zaken te onderzoeken. Er is niet altijd rechtstreeks verband met
onderwijskwaliteit, maar de maatschappelijke en politieke zorg
rechtvaardigt dan nader onderzoek. Een voorbeeld hiervan is de
ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs. Een thema dat leeft bij veel
ouders en waarvoor ook de politiek zich inzet.
Dit zijn onderzoeken die in de publiciteit veel aandacht oproepen, ook
al omdat bewindslieden met verve uitdragen dat ze de inspectie op een
probleem gezet hebben. Hierdoor kan het beeld ontstaan dat de inspectie
zich vooral bezig houdt met dit soort onderzoeken. Niets is minder
waar. Het overgrote deel van het werk van de inspecteurs is gericht op
het bewaken van de onderwijskwaliteit in de Nederlandse scholen.
De inspectie doet ook algemeen onderzoek op eigen initiatief. Op basis
van de bevindingen publiceert ze jaarlijks De staat van het onderwijs.
Hierbij brengt ze vier hoofdlijnen in kaart die essentieel zijn voor
onderwijskwaliteit: de resultaten, de zorg voor zwakke en excellente
leerlingen, de kwaliteit van de leraar en de kwaliteit van
schoolleiding en bestuur. Zo draagt de inspectie ook bij aan de kennis
over wat goed onderwijs goed maakt.
Wat de inspectiebevindingen, en ook onderzoek van anderen, duidelijk
maken, is dat goed onderwijs gedragen wordt door professionals voor de
klas en in de schoolleiding en door betrokken bestuurders. Zij zijn de
aangewezen personen om uit leerlingen te halen wat er in zit. Maar als
de resultaten aangeven dat het niet goed gaat, grijpt de inspectie in.
Daar hebben leerlingen, ouders en de samenleving recht op.
Annette Roeters
Inspecteur-generaal van het Onderwijs
Inspectie v/h Onderwijs