Centrale Raad van Beroep
Voorliggende voorziening bij verplicht eigen risico Zorgverzekeringswet
Met ingang van 1 januari 2008 zijn de artikelen 18a en 118a in de Zvw
ingevoerd. Voorts werd artikel 31, tweede lid, onder r, van de WWB
gewijzigd, waardoor de uitkering als bedoeld in artikel 118a, eerste
lid, van de Zvw niet tot de middelen wordt gerekend.
Uit het wettelijk stelsel en de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever
heeft gemeend met de uitkering van EUR 47,-- op grond van artikel 118a
Zvw voor de specifieke doelgroep van verzekerden met meerjarige
onvermijdbare zorgkosten, en voor het overige compensatie door
premieverlaging van de standaardpremie en zorgtoeslag op basis van een
gemiddeld zorgbeslag van EUR 103,-- voldoende compensatie te hebben
geboden voor het verplicht eigen risico. Hier ligt een bewuste keuze
aan ten grondslag die ertoe leidt dat in beginsel sprake is van een
uitputtende regeling in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB.
De Raad is niet gebleken dat dit in de situatie van appellante anders
ligt. Haar stelling dat artikel 118a van de Zvw niet passend en
toereikend is omdat zij hiervoor niet in aanmerking komt, is hiertoe
onvoldoende. In het kader van de Zvw heeft de regelgever het immers
niet noodzakelijk geoordeeld om de uitkering ook in gevallen zoals dat
van appellante te verstrekken.
LJ Nummer
BO6734
Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 4 januari 2011 Naar boven