Hoge Raad verklaart herzieningsaanvraag in zaak Kevin S. ongegrond
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening in de zaak Kevin S.
ongegrond. De Hoge Raad stelt vast dat de herzieningsaanvraag geen
nieuwe feiten bevat op grond waarvan de zaak heropend zou kunnen
worden.
De in de herzieningsaanvraag bekritiseerde deskundigenrapporten hebben
in de bewijsvoering van het hof vooral een ondersteunende functie. Het
zwaartepunt van het bewijs ligt in de op de plaats van het misdrijf
aangetroffen situatie en in de door het hof voor het bewijs gebruikte
getuigenverklaringen over het handelen van S. voorafgaand aan de brand
en daarna.
Achtergrond
Het hof 's-Hertogenbosch heeft op 20 februari 2001 (LJN AB0493) de
aanvrager in hoger beroep veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf
wegens moord op zijn echtgenote, gepleegd door middel van
brandstichting in het huis in Steensel waarin zij zich bevond.
Tegen deze uitspraak heeft S. beroep in cassatie ingesteld. Op 26
november 2002 (LJN AE1192) heeft de Hoge Raad de klachten tegen de
bewijslevering verworpen. Omdat de berechting te lang duurde, heeft de
Hoge Raad alleen de gevangenisstraf verminderd tot twaalf jaren en
zeven maanden. Daarmee was de veroordeling door het hof
`s-Hertogenbosch definitief.
De herzieningsaanvraag
Op 20 mei 2008 heeft S. bij de Hoge Raad een aanvraag tot herziening
van de uitspraak van het hof 's-Hertogenbosch van 20 februari 2001
ingediend. Bij de aanvraag is een rapportage gevoegd van drs. F.W.J.
Vos. De aanvraag berust op drie gronden. Ten eerste wordt aangevoerd
dat nieuw onderzoek van drs. Vos tot de conclusie leidt dat van
brandstichting geen sprake is geweest. Ten tweede wordt gesteld dat een
oud-medewerker van het NFI bereid is onder ede te verklaren dat het hof
zijn verklaring onjuist heeft gebruikt. Ten derde steunt de aanvraag op
de stelling dat de uitspraak van het hof onverenigbaar is met de
uitspraak van de rechtbank Haarlem in de strafzaak over de
Schipholbrand.
Advocaat-generaal mr. P.C. Vegter heeft op 26 januari 2010 geadviseerd
de aanvraag tot herziening ongegrond te verklaren.
Op 22 april 2010 is door mr. M.F.J.J.M. Tijssen, advocaat in Roermond,
geassisteerd door drs. Vos, een schriftelijke reactie van 167 pagina's
ingediend op de conclusie van de advocaat-generaal.
De herzieningsprocedure
Onder bijzondere omstandigheden kan inbreuk worden gemaakt op het
uitgangspunt dat een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter
definitief is. Dat is het geval als een aanvraag tot herziening van
zo'n veroordeling door de Hoge Raad gegrond wordt bevonden. Dat gebeurt
als sprake is van een nieuwe feitelijke omstandigheid (een zogenoemd
`novum') die bij het onderzoek op de terechtzitting niet aan de rechter
bekend was en die het ernstige vermoeden wekt dat, als de rechter
daarmee wel bekend was geweest, de aanvrager zou zijn vrijgesproken.
Dit buitengewone rechtsmiddel van herziening kan leiden tot heropening
van een strafproces dat met een onherroepelijke veroordeling was
afgerond.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad laat de reactie van de aanvrager op de conclusie van de
advocaat-generaal buiten beschouwing. De wettelijke regeling gaat ervan
uit dat een aanvraag tot herziening wordt beoordeeld op grond van de
aanvraag en de daarbij gevoegde bewijsmiddelen. Tijdens de beoordeling
kunnen geen nieuwe onderzoeksverzoeken of aanvullende
herzieningsverzoeken worden ingediend. Dit houdt verband met de
mogelijkheid dat na een afwijzing een nieuw herzieningsverzoek kan
worden ingediend. Daarom mag de reactie op de conclusie van de
advocaat-generaal niet meer inhouden dan een beknopte reactie op die
conclusie en geen toelichting of aanvulling op de herzieningsaanvraag
bevatten.
De Hoge Raad stelt voorop dat het oordeel van een deskundige slechts
als novum kan gelden indien deze uitgaat van feiten of omstandigheden
die niet bekend waren aan de rechter die de uitspraak heeft gedaan.
Wanneer een deskundige op wiens bevindingen het oordeel van de rechter
in belangrijke mate steunt nadien tot een ander oordeel komt, kan
daaraan in een herzieningsprocedure meer gewicht worden toegekend dan
aan een afwijkend oordeel van een andere deskundige.
Het hof heeft zijn bevindingen niet gegrond op de bevindingen van drs.
Vos. De door het hof gebruikte deskundigenrapporten die drs. Vos in
zijn rapportage heeft bekritiseerd, hebben in de bewijsvoering van het
hof alleen in zoverre betekenis dat daarin een bevestiging werd
gevonden van het vermoeden dat sprake is geweest van opzettelijke
brandstichting. Dat vermoeden was gegrond op sterke aanwijzingen
daarvoor die werden ontleend aan de bij de slaapkamer waar de brand
heeft gewoed aangetroffen aanzienlijke hoeveelheid brandversnellende
middelen (spiritus, petroleum en terpentine).
Er is geen sprake van een geval waarin het bewijs in belangrijke mate
steunt op de bevindingen van deskundigen. Het zwaartepunt van het
bewijs ligt in de op de plaats van het misdrijf aangetroffen situatie
en in de getuigenverklaringen over het handelen van S. voorafgaand aan
de brand en daarna.
De Hoge Raad verklaart de aanvraag ongegrond mede onder verwijzing naar
de conclusie van de advocaat-generaal. De eerste grond van de
herzieningsaanvraag gaat niet op omdat veel van de omstandigheden
waarop drs. Vos zich beroept reeds blijken uit de stukken van het
strafdossier waarover het hof destijds beschikte. Die omstandigheden
leveren dus geen novum op. Voor de rest geldt dat zij niet het ernstig
vermoeden kunnen wekken dat het hof S. zou hebben vrijgesproken,
indien het daarmee destijds bekend zou zijn geweest.
De tweede grond van de herzieningsaanvraag faalt omdat geen verklaring
van de oud-medewerker van het NFI bij de aanvraag is gevoegd.
Tenslotte wordt ook de stelling van onverenigbaarheid van de
veroordeling met het vonnis in de zaak over de Schipholbrand verworpen.
Die herzieningsgrond is namelijk alleen van toepassing op onverenigbare
bewezenverklaringen betreffende hetzelfde feitencomplex. Daarvan is
geen sprake met betrekking tot de zaak over de Schipholbrand.
Gevolgen van deze uitspraak
De uitspraak van het hof `s-Hertogenbosch van 20 februari 2001 blijf in
stand.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 21
december 2010. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraak is laatstgenoemde bindend.
De volledige uitspraak (met zaaknummer 08/02103) zal later vandaag
beschikbaar zijn op rechtspraak.nl, LJN BL0336.
Op dinsdag 21 december is persraadsheer Jhr. mr. B.C. de Savornin
Lohman van 12.00 tot 13.30 uur via onderstaand telefoonnummer
beschikbaar voor het geven van toelichting.
Den Haag, 21 december 2010
Mireille Beentjes, communicatieadviseur
Tel. 070-3611262
LJ Nummer
BL0336
Zie het origineel
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 21 december 2010 Naar boven
Hoge Raad der Nederlanden