Rijksoverheid
Bijlage 2: Reactie op aanbevelingen van AEF
Onderzoek AEF
In april is aan onderzoeksbureau AEF de opdracht gegeven om te onderzoeken in
hoeverre gemeenten MoMoproof zijn en wat partijen kunnen doen om
gemeenten hierbij te ondersteunen.
AEF heeft de afgelopen maanden literatuuronderzoek gedaan, diepgaand
onderzoek bij 12 gemeenten uitgevoerd, een aantal praktijkcases inhoudelijk
bestudeerd en betrokken organisaties in de monumentenzorg ondervraagd. Zij
werd daarbij intensief begeleid door een breed samengestelde commissie, waarin
VNG, Erfgoedinspectie, OCW, Federatie Grote Monumentengemeenten en het
Netwerk Provinciale Steunpunten vertegenwoordigd waren. In november heeft
AEF haar eindrapport afgerond.
Aanbevelingen
AEF heeft in totaal 16 aanbevelingen geformuleerd (zie Bijlage 2, bladzijde 60
71). In deze paragraaf zal ik per aanbeveling een reactie geven.
1. Integrale structuurvisie:
* Bekijk (i.s.m. I&M) op welke wijze afspraken met de provincies kunnen
worden gemaakt om binnen een bepaalde termijn cultuurhistorie in de
provinciale structuurvisie te hebben opgenomen.
* Maak in het verlengde hiervan afspraken met de gemeenten om binnen een
bepaalde termijn cultuurhistorie in de gemeentelijke structuurvisie te
hebben opgenomen.
Reactie:
Het is niet aan het rijk om provincies of gemeenten te verplichten om
cultuurhistorie in hun structuurvisie op te nemen. Een structuurvisie is een
eigenstandig en zelfbindend document op grond van de Wro. Het rijk heeft geen
zeggenschap over de structuurvisies van provincies en gemeenten. Het rijk zal in
de (bestuurlijke) overleggen met provincies en gemeenten het belang
onderstrepen van borging van cultuurhistorische waarden van nationaal,
provinciaal en gemeentelijk belang in structuurvisies op de respectievelijke
bestuurlijke niveaus. Ook via de Handreiking Erfgoed en Ruimte (deze wordt
momenteel gemaakt door OCW) wordt hier aandacht aan besteed.
Positief is dat nu vrijwel alle provincies cultuurhistorie tot onderdeel maken in hun
structuurvisie. Ook bij gemeenten is een positieve trend te zien wanneer het gaat
om op het opnemen van cultuurhistorie in de structuurvisie (zie rapport
Haskoning, 2008)..
2. Economische betekenis monumentenzorg
* Zorg voor enkele nieuwe studies over de economische betekenis van
monumentenzorg met landelijke uitstraling.
* Zorg voor uitwisseling van praktijkvoorbeelden van rekenmodellen.
Reactie:
Er zijn reeds enkele studies over de economische betekenis van
monumentenzorg, waaruit blijkt dat dit een economische factor van betekenis is
(toerisme, werkgelegenheid). Uit het onderzoek blijkt dat deze studies nog
onvoldoende bekend zijn bij gemeenten. Ik wil de uitdaging aannemen om in de
loop van 2011 te zorgen voor landelijk (meer) bekende studies,
praktijkvoorbeelden en rekenmodellen. Ik ga hiertoe samenwerken met partijen
als NRF, maar bijvoorbeeld ook met de Commissie m.e.r.
3. Verhouding ruimtelijke ordeningsbeleid - sectoraal beleid
* Maak bij de aanpassing van het Bro expliciet wat er van gemeenten
verwacht wordt van de tekst 'op welke wijze met de in het gebied
aanwezige of te verwachten cultuurhistorische waarden rekening is
gehouden'. Het verdient aanbeveling in elk geval een inhoudelijke
onderbouwing te vragen van de keuze sectoraal/planologisch.
* Ontwikkel een handleiding die gemeenten helpt bij het maken van de keuze
tussen een sectoraal of planologisch monumentenbeleid.
Reactie:
De tekst in het Bro is bewust breed gehouden. Het behoort tot het politiek
bestuurlijke domein van de gemeente om hier invulling aan te geven. Daarom ligt
het juist niet voor de hand om dit voor te schrijven: dit is de eigen
verantwoordelijkheid van gemeenten en daar wil ik niet in treden.
Dat geldt ook voor de keuze tussen een sectoraal of planologisch beleid. Op grond
van het aangepaste Bro is een gemeente eraan gehouden om in de toelichting
van het bestemmingsplan aan te geven hoe met cultuurhistorie wordt omgegaan.
De keuze voor sectoraal of planologisch kan daarbij aan de orde komen. Dat is
ook de algemene opdracht voor elke gemeente: motivering van besluiten.
Overigens is mijn ministerie nu hard bezig met een Handreiking Erfgoed en
Ruimte, die gemeenten kan helpen bij een goede omgang met cultuurhistorische
waarden in het ruimtelijk domein. Deze handreiking, die een digitale en
gebruiksvriendelijke vorm krijgt, zal naar verwachting in januari beschikbaar zijn.
4. Voorbeeldprojecten
* Maakt haast met de landelijke structuurvisie en gebruik het opnemen van
de 10 landelijke structuren in de structuurvisie opnieuw als vliegwiel voor
de betrokken gemeenten om ervaring op te doen met de bescherming via
de ruimtelijke ordening.
* Zorg voor uitwisseling van voorbeelden tussen gemeenten.
* Betrek daarbij belangenverenigingen en vrijwilligersorganisaties.
Reactie:
Aan een landelijke erfgoedvisie wordt momenteel hard gewerkt. Naar verwachting
zal deze in het voorjaar van 2011 gereed komen.
In samenwerking met belangenverenigingen, vrijwilligersorganisaties, de
Federatie Grote Monumentengemeenten en VNG zullen best practises worden
verzameld en beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit wordt ook onderdeel van
de digitale Handreiking Erfgoed en Ruimte.
5. Herbestemmingsbeleid
* Versoepel regels voor tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen
(ontheffingsprocedures).
* Ontwikkel maatregelen tegen leegstand, bijv. een aanschrijvingsregeling
gericht op monumentale waarden.
* Creëer de mogelijkheid om een tijdelijke monumentenstatus versneld toe te
kennen.
* Zoek en verspreid de best practises herbestemmingsbeleid bij gemeenten.
Reactie:
Inhoudelijk herken ik deze aanbevelingen als passend bij de actuele discussie
over de rolopvatting van gemeenten op het gebied van leegstand en
herbestemming. Iedere gemeente zal zijn eigen rol hierin moeten definiëren. Ik
kan voor gemeenten wel inzichtelijk maken op welke verschillende manieren zij
invulling kunnen geven aan die rol en voorbeelden daarvan aanreiken.
Bijvoorbeeld als het gaat om herbestemmingsbeleid, het inventariseren van
leegstand of de omgang met bestaande regelgeving. Hier wordt binnen het
Nationaal Programma Herbestemming - ook MoMo - al werk van gemaakt. Ook is
in het kader van MoMo onderzocht hoe gemeenten, nu voorbescherming op titel
van de monumentenwet niet meer mogelijk is voor objecten van voor 1940, door
middel van de inzet van andere bestaande wetgeving een 'bezinningsperiode' in
het leven kunnen roepen. De resultaten van dit onderzoek maak ik binnenkort
bekend. Soms kan op nationaal niveau meer ruimte worden gecreëerd zodat
gemeenten beter invulling kunnen geven aan hun rol. Mijn collega van I&M beziet
momenteel of de termijn voor tijdelijk gebruik van gebouwen opgerekt kan
worden van 5 naar 10 jaar.
6. In kaart brengen cultuurhistorische waarden
* Zorg dat landelijk zicht is op de voortgang bij gemeenten van het in kaart
brengen van cultuurhistorische waarden. Vraag de RCE hiervan een
overzicht bij te houden. Initieer zo nodig programmatische projecten om
achterstanden in te lopen.
Reactie:
De RCE heeft talrijke contacten met gemeenten in het hele land en ziet legio
gemeenten bezig met het in kaart brengen van cultuurhistorische waarde. Ik acht
het echter niet realistisch dat de RCE daar een sluitend overzicht van maakt en
actueel houdt. Er is immers geen verplichting bij gemeenten om dit bij de RCE te
melden en ik ben daar ook geen voorstander van. Bovendien zijn de activiteiten
op dit gebied van gemeenten te divers qua inhoud en qua niveau. Wel zal ik de
RCE opdracht geven om in het kader van KIMOMO (het Kennis
Infrastructuurprogramma MoMo) specifiek aandacht aan schenken aan het in
kaart brengen van cultuurhistorische waarden door gemeenten. Daarbij denk ik
aan verbindingen leggen, kennis opbouwen en aanbieden aan gemeenten, zodat
voor gemeenten inspirerende voorbeelden, methoden en technieken van het in
kaart brengen van cultuurhistorische waarden beschikbaar komen. Ook de
Handreiking Erfgoed en Ruimte zal hiervoor benut worden.
7. Inventariseren/Nader onderzoek
* Zorg dat de te ontwikkelen handleiding specifiek uitleg geeft over het
gebruik van het bestemmingsplan om voor bepaalde locaties de voorwaarde
van nader onderzoek te borgen.
* Ga op zoek naar voorbeeldprojecten waar cultuurhistorische waarden wel
verwacht worden, maar niet in kaart zijn gebracht, om ervaring met deze
werkwijze op te doen.
Reactie:
Vooropgesteld moet worden dat het van belang is dat cultuurhistorische waarden
zo vroeg mogelijk in het ruimtelijk proces in beeld worden gebracht. Alleen dan
kunnen ze volwaardig in de afweging worden betrokken. Niet voor alle
cultuurhistorische aspecten is dit gezien hun aard in alle gevallen mogelijk.
Hierbij valt te denken aan archeologie, maar bijvoorbeeld ook aan
bouwhistorische waarden. In die gevallen kan een voorwaarde tot nader
onderzoek een uitkomst bieden. In de Handreiking Erfgoed en Ruimte zal daaraan
aandacht worden besteed.
8. Inzet van RO voor verschillende doelen
* Best practises en handleidingen die worden ontwikkeld, dienen op dezelfde
wijze onderscheid te maken naar de doelen (beschermen, inventariseren en
ontwikkelen) en daarbij horende uitwerking
Reactie:
In de Handreiking Erfgoed en Ruimte kunnen de benoemde aspecten aan de orde
komen.
9. Verankeren cultuurhistorie in de RO
a) Stimuleer deze wijze van opname in bestemmingsplannen (inbreng van
cultuurhistorie laten doorwerken in regels) waar cultuurhistorie van groot
belang is voor het bestemmingsplan. Formuleer aanpak i.s.m. I&M om kennis
over meerwaarde cultuurhistorie bij ambtenaren RO te ontwikkelen
Reactie:
Het is inderdaad van groot belang om ROambtenaren meer te betrekken bij de
MoMo, die immers ook voor hen gevolgen zal hebben. In samenspraak met I&M
en VNG zal ik daar in de loop van 2011 een aanpak voor formuleren.
Ook is het van belang dat monumentenambtenaren meer kennis krijgen van het
ruimtelijk spoor. In het kader van de cursussen 'Monumentenzorg in de praktijk'
van RCE, NRF en Erfgoed Nederland wordt hier ook aandacht aan geschonken.
b) Stimuleer dat in het bestemmingsplan een motivatie wordt gegeven van de
gekozen gradatie waarin cultuurhistorie in het bestemmingsplan is
opgenomen, en daarmee van de doorwerking van de cultuurhistorie in de
regels. In de toelichting op het Bro zou het belang van de motivatie voor de
keuze van een bepaalde plek/doorwerking kunnen worden onderstreept.
Reactie:
Met de wijziging van het Bro stimuleer ik precies dat: namelijk dat gemeenten
zullen moeten motiveren op welke wijze ze omgaan met cultuurhistorische
belangen. Het is niet aan mij om te definiëren hoe de gemeentelijke afweging en
motivering vorm moet krijgen. Wel wil ik gemeenten ondersteunen in de opdracht
die ze krijgen. Hiertoe wordt een Handreiking Erfgoed en Ruimte opgesteld
c) Daarnaast dienen best practises en te ontwikkelen handleidingen uit te leggen
welke gradaties in de doorwerking kunnen worden onderscheiden en welke
motieven een rol spelen bij verschillende keuzes.
Reactie:
Ik vind het een goed idee om aan gemeenten een scala van mogelijke
instrumenten te presenteren en voorbeelden te geven van welk instrument een
goed antwoord geeft op welke situatie. Dit zal worden verwerkt in de Handreiking
Erfgoed en Ruimte.
10. Bescherming door bestemmingsplan versus vergunningvrij bouwen
* Zoek in de regelgeving (het Bor) naar mogelijkheden om in lijn met MoMo
bescherming van cultuurhistorische waarden te regelen.
Reactie:
In het Bor is geregeld wat er allemaal valt onder vergunningvrij bouwen. Artikel 2
van Bijlage II van het Bor geeft een limitatieve lijst van zaken die vergunningvrij
zijn. Artikel 3 van Bijlage II geeft mogelijkheden aan gemeenten om via het
bestemmingsplan te sturen op vergunningvrij bouwen. Ik lees deze aanbeveling
van AEF als een oproep om artikel 3 te verbreden, zodat er voor gemeenten meer
flexibiliteit en meer mogelijkheden zijn om via het bestemmingsplan te sturen op
vergunningvrij bouwen. Dat lijkt mooi, maar leidt in de praktijk tot meer
regeldruk voor eigenaren. Daarom neem ik deze aanbeveling niet over, maar roep
gemeenten op om vooral eerst een succes te maken van de toepassing van artikel
3.
* Zoek in de regelgeving (het Bor) naar mogelijkheden om de druk op
'handhaving achteraf' te verminderen. Bijvoorbeeld door gemeenten de
mogelijkheid te geven in bepaalde situaties een meldingsplicht in te stellen.
Reactie:
Daar ga ik niet in mee. Als een bouwactiviteit vergunningvrij is, hoef je het niet te
melden aan de gemeente. Dat is een extra administratieve stap waar ik juist
vanaf wil.
Het is ook geen oplossing voor 'handhaving achteraf', want er komt dan een extra
handhavingsactie bij op het verzuim van de meldingsplicht.
11. Juridische houdbaarheid
* Zorg voor eenduidige informatie over de uitkomsten van eventuele
proefprocessen.
Reactie:
Informatie over proefprocessen op dit gebied zijn inderdaad interessant voor
gemeenten. Mocht er een proefproces gevoerd worden die voor gemeenten
nuttige kennis oplevert, dan zal het Rijk dit samen met de VNG naar buiten
brengen.
12. Bijlagen bij het bestemmingsplan
* Maak een begin met standaardisatie in naamgeving van verschillende typen
bijlagen en de manier waarop er vanuit de regels naar wordt verwezen
* Ontwikkel standaarden voorde categorieën die uit oogpunt van
cultuurhistorie kunnen worden onderscheiden.
* Bij voorkeur wordt dit opgenomen in de te ontwikkelen handleidingen.
* Rol de informatie uit naar relevante partners (ook naar de steunpunten en
de ondersteunende commerciële bureaus).
Reactie:
Er zijn 430 gemeenten in Nederland (stand per 10 oktober 2010) die zeer
uiteenlopend van aard zijn: klein, groot, stedelijk, landelijk, veel of weinig
monumenten, krimpgebied of groeigebied, etc. Standaardisaties die door het rijk
van bovenaf aan gemeenten worden opgelegd werken niet altijd goed. Ik geloof
meer in het bieden van een breed repertoire aan instrumenten, technieken,
voorbeelden, bijlagen, etc. De aanbeveling van AEF om steunpunten en
ondersteunende commerciële bureaus te betrekken neem ik over bij het bieden
van een breed repertoire.
13. Organisatie van monumentencapaciteit
* Overweeg om de gemeentelijke afdeling monumentenbeleid in totaliteit op
te nemen bij de gemeentelijke afdeling Ruimtelijke Ordening
* Indien gemeenten dit niet wenselijk vinden, zorg dan dat de beleidsmatige
component organisatorisch dicht gepositioneerd is bij de afdeling ruimtelijke
ordening.
* Concentreer de inhoudelijke/praktische monumentenkennis van een
gemeente binnen één afdeling. Organiseer van daaruit dienstverlening aan
de eigenaar/aanvrager (vooroverleg/begeleiding bouw)
* Vraag de Erfgoedinspectie om specifiek een vraag over de organisatorische
inbedding op te nemen bij de inspecties en/of de monitor
Reactie:
Het is niet aan het rijk om te besluiten over de interne organisatiestructuur van
gemeenten en ik lees deze punten dan ook als aanbevelingen voor gemeenten. Ik
onderschrijf deze aanbeveling echter wel en zal dit punt actief uitdragen en tot
agendapunt maken in bijvoorbeeld een bestuurlijk overleg. De Erfgoedinspectie
zal ik vragen om bij hun onderzoeken van gemeenten dit punt mee te nemen.
Overigens is dit geen nieuw punt. In de door het rijk samen met NRF en VNG
georganiseerde praktijkcursussen monumentenzorg is dit punt ook al meermalen
aan de orde geweest.
14. Versterken capaciteit
* Versterk de capaciteit in kleine gemeenten door middel van
samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, in de vorm van
ondersteuning door de steunpunten, gemeenschappelijke regelingen, inhuur
van externe expertise.
* Geef gemeenten richting door het uitwerken van een landelijk model voor
capaciteit dat rekening houdt met de omvang van het erfgoed en een vaste
beleidsmatige component kent.
* Richt voor kleine gemeenten pools in met deskundigen op het gebied van
toezicht en bouwbegeleiding.
* Vraag de Erfgoedinspectie om thematisch onderzoek te doen naar de
beschikbare capaciteit tot het (verder ontwikkelde) capaciteitsmodel en de
genoemde vormen van samenwerking.
Reactie:
Uit dit onderzoek en uit andere onderzoeken blijkt dat voornamelijk kleine
gemeenten, die weinig capaciteit op het gebied van monumentenzorg hebben,
worstelen met het uitvoeren van het monumentenbeleid. Om te zorgen dat ook zij
MoMoproof worden zal ik in samenwerking met I&M, VNG en provinciale
steunpunten bekijken of er tijdelijk voor extra capaciteit kan worden gezorgd voor
de MoMo. Het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten is een
goede aanbeveling; deze is door AEF geadresseerd aan de VNG en provinciale
steunpunten. Het uitwerken van een landelijk model voor capaciteit neem ik als
uitdaging aan en zal ik in de loop van 2011 oppakken. Ik zal de Erfgoedinspectie
vragen om aandacht te schenken aan de beschikbare capaciteit bij gemeenten,
het capaciteitsmodel en verschillende vormen van samenwerking.
15. Monumentenkennis bij RO medewerkers
* Ontwikkel een handleiding die zich op de eerste plaats op deze doelgroep
richt.
* Draag er zorg voor dat de medewerkers ruimtelijke ordening voldoende
kennis hebben om belanghebbenden in de monumentenzorg te kunnen
bedienen.
Reactie:
Ik verwijs hier naar mijn reactie op aanbeveling 9. a:
Het is inderdaad van groot belang om ROambtenaren meer te betrekken bij de
MoMo, die immers ook voor hen gevolgen zal hebben. In samenspraak met I&M
en VNG zal ik daar een aanpak voor formuleren. Kennisoverdracht maakt deel uit
van die aanpak. De Handreiking Erfgoed en Ruimte is hierbij ook van belang.
Deze richt zich dan ook op zowel de erfgoedmedewerker als zijn collega van
Ruimtelijke Ordening.
16. Procedure - relatie met Welstand
* Voeg de gemeentelijke welstandscommissie en monumentencommissie
samen
* Werk uit welke consequenties het toetsen van bouwplannen aan
cultuurhistorische waarden heeft voor de monumentenverordening en de
bouwverordening, in het bijzonder met betrekking tot de taak en
taakverdeling tussen monumentencommissie en welstandscommissie.
Reactie:
Het is niet aan het rijk om te besluiten over de organisatiestructuur van
gemeenten. Ik zal dit punt echter actief uitdragen en tot agendapunt maken in
bijvoorbeeld een bestuurlijk overleg. Overigens zie ik wel dat het samenvoegen
van welstandscommissie en monumentencommissie een trend is.
De consequenties van de nieuwe werkwijze voor de bouw en
monumentenverordening zullen door de RCE in kaart worden gebracht.
Ten slotte
In de proloog (bladzijde 3 en 4) wijst AEF erop dat de hoofdbeweging in de RO,
die erop gericht is bestemmingsplannen globaler en op een hoger
abstractieniveau te maken, momenteel contrair is aan de ambitie van MoMo, die
erop gericht is de bestemmingsplannen uit te breiden met cultuurhistorie. Volgens
AEF bemoeilijkt dit de invoering van de MoMo.
Bij het opstellen en de bespreking van de beleidsbrief MoMo is de relatie RO en
cultuurhistorie nadrukkelijk aan de orde gesteld. Er is toen voor gekozen om
wettelijk verplicht te maken, namelijk via artikel 3.1.6. in het BRO (Besluit
Ruimtelijke Ordening), dat cultuurhistorie een plek moet krijgen in de Ruimtelijke
Ordening. Daar zijn de volgende redenen voor:
Steeds minder sectoraal, steeds meer integraal beleid. De trend is dat
sectorale belangen steeds meer worden geborgd in de Ruimtelijke
Ordening. Zo gaat ook het sectorale welstandstoezicht op termijn
verdwijnen en krijgt het een plek in de RO. De omgevingsvergunning
(WABO) is een ander voorbeeld van deze trend. In dat licht is het logisch
om ook monumentale belangen te borgen in de RO.
Meer integraal beleid leidt tot minder sectorale regelgeving. Een doel dat
achtereenvolgende kabinetten hebben nagestreefd is het verminderen van
administratieve lasten en bureaucratie. Hoe meer er in integraal beleid
kan worden geregeld, hoe minder sectorale regelgeving nodig is, wat per
saldo tot minder administratieve lasten zal leiden. Dat is ook de beweging
die MoMo inzet: meer integraal regelen, en sectorale regelgeving
vereenvoudigen en op termijn - als het integrale beleid zijn waarde heeft
bewezen - verminderen.
Erfgoed is een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van de wijze
waarop ons historische gelaagde landschap en onze steden ruimtelijk zijn
ingericht. Erfgoed is dus niet een extra aspect, wat iedereen die zich met
de ruimtelijke inrichting van ons land bezig houdt, zou moeten beseffen.
Echter, erfgoed wordt door het onderzoeksbureau gezien als weer een
extra aspect dat in het bestemmingsplan moet worden gestopt. Daaruit
komt de gedachte voort dat de enige uitkomst is dat er dus meer
gedetailleerde, complexere bestemmingsplannen komen. Dat er een
aspect bij komt is een feit, maar dat wil niet zeggen dat daardoor alles
meteen dicht geregeld moet worden. Ik bespeur een tendens bij ROers
om ook cultuurhistorie op een eenvoudiger wijze in het bestemmingsplan
te regelen. Dus globaler wordende bestemmingsplannen en het moeten
opnemen van cultuurhistorie hoeven helemaal geen contraire bewegingen
te zijn.
Meer regelen aan de voorkant, minder aan de achterkant. Dit is de
grootste winst van het opnemen van cultuurhistorie in de Ruimtelijke
Ordening. Sectorale monumenten regelgeving zit nog te vaak aan de
achterkant van ruimtelijke processen. Het gevolg daarvan is dat
bijvoorbeeld een monumenteneigenaar al veel geld en tijd heeft gestoken
in plannenmakerij, maar er dan pas bij de vergunningverlening achter
komt dat iets niet mag omdat het strijdig is met de cultuurhistorische
waarden. Als de cultuurhistorische waarden van tevoren bekend zijn en
opgenomen zijn in een bestemmingsplan, weet een eigenaar al van te
voren waar hij of zij aan toe is. Dat scheelt veel geld, tijd en frustraties.
En uiteindelijk is de cultuurhistorie de grote winnaar: zij wordt van begin
af aan meegewogen bij de plannenmakerij en kan als inspiratiebron
vooraf dienen in plaats van als roepende achteraf.
Kortom: er zijn meerdere trends, zoals hierboven beschreven, waarin het
uitstekend past dat cultuurhistorie wordt opgenomen in bestemmingsplannen. Ik
verwacht niet dat de trend dat bestemmingsplannen globaler worden, de
invoering van de MoMo bemoeilijkt. Daarbij zal ik zorgen dat bovenstaande
argumentatie actief door mijn ministerie wordt uitgedragen.
Bijlage 3 Waardering Erfgoedvrijwilligers
In het notaoverleg over Modernisering Monumentenzorg van 16 november 2009
heeft mijn voorganger toegezegd te zullen onderzoeken in hoeverre de overheid
iets zou moeten doen om de binding die vrijwilligers in de culturele erfgoedsector
voelen, te behouden. In het voorjaar van 2010 is een onderzoek uitgevoerd om te
peilen in hoeverre vrijwilligers in de culturele erfgoedsector zich gewaardeerd
voelen, en of zij behoefte hebben aan een waarderingsprijs die beschikbaar wordt
gesteld door de overheid.
Uit dit onderzoek is gebleken dat er onder vrijwilligers, die in de culturele
erfgoedsector werken, behoefte is aan waardering. Tegelijkertijd voelen zij zich al
gewaardeerd door instellingen waarvoor deze vrijwilligers zich inzetten. Uit het
rapport is tevens af te leiden dat vrijwilligers het niet zien als een taak van de
overheid om hen te belonen.
Ik concludeer uit de gegevens van dit onderzoek, dat het op dit moment niet
wenselijk is om een nieuwe waarderingsprijs voor vrijwilligers in te stellen door de
Rijksoverheid. Wel blijf ik ervan overtuigd dat de vrijwillige krachten van groot
belang zijn voor de vitaliteit en het behoud en beheer van het culturele erfgoed.
Meer dan 700.000 mensen (waarvan 1500 vrijwillige molenaars) zijn bereid om
zich regelmatig en voor de langere termijn belangeloos in te zetten voor cultureel
erfgoed, waaronder het uitvoeren ondersteunende taken die het onder meer
mogelijk maken om kerken open te houden. Dit feit laat zien dat deze sector een
breed maatschappelijk draagvlak heeft in de samenleving. Ik ben op dit moment
in gesprek met de culturele erfgoedbranche om te bekijken hoe wij de culturele
erfgoedorganisaties, zoals de Bond Heemschut en lokale historische verenigingen,
maar ook bijvoorbeeld musea, kunnen ondersteunen in hun vrijwilligersbeleid.
Het komend jaar, het Europese Jaar van de Vrijwilliger, biedt een aantal relevante
aanknopingspunten (bijvoorbeeld de Open Monumentendag) om hierover
afspraken te maken.
Bijlage 4 Belemmerende wet# en regelgeving Mobiel Erfgoed
In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg heeft mijn voorganger een
onderzoek aangekondigd naar belemmerende wet en regelgeving voor het
functioneren van mobiel erfgoed. Dat onderzoek is inmiddels verricht.
Na gesprekken met relevante organisaties binnen de mobiele erfgoedsector
(hierna 'het veld' genoemd), is een rapport tot stand gekomen, dat inzicht geeft
in de belemmeringen die het veld ervaart door huidige wet en regelgeving. Ook
is verkend of en hoe deze belemmeringen mogelijk zouden kunnen worden
opgelost. Bij dit rapport zijn medewerkers van het Instituut Collectie Nederland,
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Mobiele Collectie Nederland en de
Landelijke Woonboten Organisatie betrokken.
Het onderzoek is in het voorjaar van 2010 uitgevoerd; de conclusie is dat er op
een aantal gebieden sectorale wet en regelgeving bestaat die door het veld als
belemmerend worden ervaren. Deze zijn divers, en vanuit andere perspectieven
uit de samenleving soms zelfs wenselijk. Daarbij kan gedacht worden aan het
verbod op het gebruik van asbest bij reparatie of vervanging, of aan bepaalde
milieuwetgeving. Het maatschappelijk belang van dergelijke wetten is dusdanig
dat ontheffingen niet aan de orde zijn. Er is echter ook regelgeving van
toepassing op de mobiele erfgoedsector waarbij de vraag gesteld kan worden of
er geen uitzonderingen voor historisch erfgoed gemaakt kan worden. Deze
regelgeving komt vaak voort uit richtlijnen die in Europees verband zijn
geformuleerd en waarvoor geen uitzonderingen kunnen gelden.
Ook is duidelijk dat deze problematiek niet een eindig karakter heeft. Ook in de
toekomst zal immers nog steeds wetgeving worden gemaakt waarbij (mogelijk
onbedoeld) belemmeringen worden opgeworpen voor het veld. Daarom wordt de
volgende aanpak voorgestaan.
Met het veld is afgesproken dat het in de toekomst zal melden aan OCW wanneer
het (de ontwikkeling van) wet en regelgeving signaleert die mogelijk onbedoeld
belemmeringen opwerpt voor de activiteiten van die sector.
OCW zal daarop een afweging maken in samenspraak met haar uitvoerende
diensten, het veld en andere relevante partijen. Afgewogen zal worden hoe de
melding van het veld zal worden behandeld, steeds binnen de kaders van
algemeen beleid. Dat betekent dat de aanpak moet leiden tot het versimpelen van
wet en regelgeving in plaats van complexer maken; regeldruk verminderen in
plaats van vermeerderen. Er moet dus sprake zijn van ontheffingen binnen
bestaande wet en regelgeving in plaats van extra regels en minder in plaats van
meer overheidsbemoeienis. Oplossingen mogen niet leiden tot grotere ambtelijke
inzet.