Rijksoverheid
Datum 30 november 2010
Toezeggingen in het kader van het spoeddebat van 4 november 2010.
Met deze brief kom ik de openstaande toezeggingen na, die ik aan uw Kamer heb
gedaan tijdens het spoeddebat van 4 november 2010 betreffende de uitzetting
van Iraakse vreemdelingen naar Irak. Mede namens de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie zal ik ingaan op de toegang van advocaten tot hun cliënten
die in vreemdelingenbewaring zitten met het oog op uitzetting en in het bijzonder
op de toegang van advocaten tot hun Iraakse cliënten zoals door uw Kamer
uitdrukkelijk is verzocht op 11 november 2010. Daarnaast licht ik toe wat de
status is van richtlijnen van de UNHCR en informeer ik u over het beleid van
andere lidstaten inzake de gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraakse
vreemdelingen.
Allereerst wil ik ingaan op de opmerkingen van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens (hierna EHRM) in de brief van 3 november 2010 betreffende de
toegang van advocaten tot hun cliënten en omgekeerd. Een afschrift van deze
brief heb ik op 4 november jl. aan uw Kamer verzonden. In deze brief geeft het
EHRM aan dat het door een advocaat is geïnformeerd dat hij geen toegang kreeg
tot een groep van 15 à 30 vreemdelingen van Iraakse nationaliteit voor wie
uitzetting dreigde en die mogelijk niet in de gelegenheid zijn geweest om contact
op te nemen met een advocaat of het EHRM teneinde een verzoek tot het treffen
van een zogeheten 'interim measure' in te dienen om hun uitzetting tijdelijk op te
laten schorten. Ik wil benadrukken dat het recht van een vreemdeling in
vreemdelingenbewaring die met uitzetting wordt bedreigd, om contact op te
nemen met zijn advocaat en het recht van een advocaat om deze cliënt te
bezoeken, belangrijke waarborgen zijn in onze rechtstaat. Elke vreemdeling die in
vreemdelingenbewaring wordt gesteld met het oog op uitzetting wordt dan ook
bijgestaan door een advocaat. Dit kan zijn eigen advocaat zijn of een
piketadvocaat. Gedurende kantooruren wordt de vreemdeling in de gelegenheid
gesteld contact op te nemen met zijn advocaat. Elke advocaat heeft gedurende
deze uren ook toegang tot zijn cliënt(en). Aan elke vreemdeling worden de
middelen en faciliteiten ter beschikking gesteld om zijn rechtsbijstandverlener te
raadplegen, bijvoorbeeld met het oog op een beroep op rechtsmiddelen.
Uitgangspunt is dat de vreemdeling ten allen tijde toegang heeft tot de
asielprocedure en tot de rechter.
Naar aanleiding van de opmerking in de brief van het EHRM heb ik in het
bijzonder de gang van zaken in het uitzetcentrum Rotterdam in de vooravond van
2 november 2010 onderzocht. Hieruit is gebleken dat elke advocaat die hierom
Directie Migratiebeleid
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Ons kenmerk
5677149/10
Bij beantwoording de datum
en ons kenmerk vermelden.
Wilt u slechts één zaak in uw
brief behandelen.
Pagina 2 van 3
Directie Migratiebeleid
Datum
30 november 2010
Ons kenmerk
5677149/10
heeft verzocht, toegang heeft gekregen tot zijn ingesloten cliënt. Verder hadden
deze Iraakse vreemdelingen gelegenheid om hun advocaat te bellen. In de
huisregels van het uitzetcentrum Rotterdam is dit nader uitgewerkt. Gedurende
het dagprogramma kunnen de ingeslotenen, zo ook de desbetreffende
uitgeprocedeerde Iraakse vreemdelingen, gebruik maken van de op de afdeling
beschikbare telefooncel. Zij kunnen daarvoor de bij binnenkomst verstrekte dan
wel een vervolgens door henzelf aangeschafte telefoonkaart gebruiken. In het
uitzetcentrum Rotterdam eindigt het dagprogramma rond 17.00 uur waarna de
vreemdelingen worden ingesloten, zo ook op 2 november 2010. Hoewel
telefoneren in beginsel na 17.00 uur niet meer mogelijk is, kan de vreemdeling
die daarom verzoekt in bijzondere, urgente situaties door het afdelingshoofd in de
gelegenheid worden gesteld om ook na 17.00 uur telefonisch contact te hebben.
Een verzoek van de vreemdeling om zijn advocaat te mogen bellen naar
aanleiding van nieuwe ontwikkelingen omtrent een uitzetting op zeer korte
termijn kan als een urgente situatie worden beschouwd. Na ingang van de
nachtdienst, om 21.30 uur, is dit niet meer mogelijk. Overigens geldt deze
procedure ook indien een advocaat om dringende, urgente redenen buiten de
kantoortijden zijn cliënt wenst te spreken. De regering zal bovenstaande
bevindingen ook delen met het EHRM.
In het geval van de geplande overheidsvlucht van 3 november jl. zij nog vermeld
dat reeds eind oktober onder rechtsbijstandverleners bekend was dat de vlucht op
de genoemde datum zou plaatsvinden. Alles overziend constateer ik dat in dit
geval, en in zijn algemeenheid, de toegang van de vreemdeling tot de
rechtsbijstandverlener en vice versa, in detentie is verzekerd. Wel zal ik in
aanvulling op mijn toezegging om uw Kamer en de rechtspraktijk te informeren
over brieven van het EHRM zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 24
november jl., de informatievoorziening richting de individuele vreemdeling in het
kader van een uitzetting nog eens nader tegen het licht houden.
Tijdens het spoeddebat van 4 november 2010 heb ik daarnaast uw Kamer
toegezegd u te informeren over de status van richtlijnen van de UNHCR bij de
behandeling van asielaanvragen, in het bijzonder asielaanvragen van Iraakse
asielzoekers. De UNHCR publiceert met regelmaat rapporten waarin de situatie in
Irak wordt beschreven. Deze rapporten bevatten dikwijls ook aanbevelingen of
richtlijnen. De UNHCR is een gezaghebbende bron. De door de UNHCR opgestelde
richtlijnen betrek ik ook altijd in mijn beoordeling maar deze richtlijnen zijn niet
juridisch bindend. Ik heb dan ook de ruimte om op basis van de informatie die mij
ter beschikking staat, een eigen afweging te maken, waarbij ik mogelijk tot een
andere conclusie kom dan de UNHCR.
Op 27 april 2009 heeft de UNHCR "Eligibility Guidelines for Assessing the
International Protection Needs of Iraqi Asylum!seekers" (hierna: de richtlijnen
2009) gepubliceerd. In deze richtlijnen 2009 identificeert de UNHCR de
veiligheidssituatie in vijf Iraakse provincies (Bagdad, Ninewa (Mosul), Kirkuk,
Diyala en Salah al!Din) als gevaarlijk. De UNHCR is van mening dat zich in deze
vijf provincies een uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, onder
c, van de Kwalificatierichtlijn (2004/83 EG) en doet de aanbeveling personen
afkomstig uit deze gebieden als vluchteling te erkennen hetzij subsidiaire
bescherming te bieden. In zijn Note on the Continued Applicability of the April
2009 UNHCR Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Iraqi
Asylum!Seekers van juli 2010 heeft de UNHCR de geldigheid van deze richtlijnen
2009 nogmaals bevestigd.
Pagina 3 van 3
Directie Migratiebeleid
Datum
30 november 2010
Ons kenmerk
5677149/10
Ik sluit me echter aan bij de conclusie van de toenmalige minister van Justitie
zoals verwoord in een reactie op een brief van Vluchtelingenwerk van 6
september 2010 dat de aard en de intensiteit van het geweld niet dusdanig is dat
elke uitzetting naar dit land een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel
3 EVRM oplevert (Tweede Kamer, 2009 - 2010, Bijlage bij documentnummer
2010D35414). Zoals ik reeds heb geantwoord op vragen van de leden Voordewind
(ChristenUnie) en Spekman (PvdA) geeft het recente ambtsbericht van 29 oktober
2010 geen aanleiding tot het heroverwegen van deze conclusie (TK, Kamervragen
- aanhangsel, 2010 !2011, 357). Gelet op de informatie in de brief van het EHRM
van 23 november 2010, die ik u op 24 november 2010 heb doen toekomen,
concludeer ik bovendien dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van
oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de
veiligheidssituatie aldaar in het algemeen thans niet verantwoord zou zijn in het
licht van artikel 3 van het EVRM.
De ambtsberichten over Irak en de in de rapporten beschreven situatie in Irak
vormen voor mij wel nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare
minderheidsgroepen, bij de beoordeling van de asielaanvraag, het
individualiseringsvereiste te nuanceren. Dit betekent dat Iraakse christenen,
Mandeeërs, Yezidi's, Palestijnen, Joden, Shabak en Kaka'i, met op zichzelf
beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking
komen voor bescherming. Voor het oordeel dat de vreemdeling met op zichzelf
beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat een schending van artikel 3
van het EVRM dreigt, is niet vereist dat betrokkene persoonlijk een dergelijke
behandeling heeft ondervonden. Ook indien er sprake is van
mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij
personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit
voldoende grond zijn om in aanmerking te komen voor bescherming.
Daarnaast is de algemene situatie in Irak voor mij aanleiding om in het gevoerde
beleid verhoogde aandacht te vragen voor bepaalde andere groepen van
personen, waaronder personen die werkzaam zijn in risicoberoepen.
Tot slot licht ik het beleid van andere EU!lidstaten toe ten aanzien van
uitgeprocedeerde vreemdelingen afkomstig uit Irak. Op 26 oktober 2010 heeft de
Minister van Buitenlandse Zaken mij geïnformeerd over het beleid in andere EU!
lidstaten. Uit deze informatie blijkt dat lidstaten die te maken hebben met een
grote instroom van Iraakse asielzoekers, zoals het Verenigd Koninkrijk, Zweden
en Duitsland geen beleidsmatige belemmeringen kennen tegen de gedwongen
terugkeer van uitgeprocedeerde Iraakse asielzoekers. Verder kennen ook de
andere genoemde landen zoals België en Denemarken evenmin beleidsmatige
belemmeringen tegen de gedwongen terugkeer en vindt gedwongen terugkeer
naar Irak ook vanuit deze landen plaats.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G.B.M. Leers