UMC St Radboud
Nieuw gen voor aangeboren afwijking aan geslachtsorgaan
28-11-2010
Gen voor aangeboren afwijking bij jongens
De kinderurologen van het UMC St Radboud opereren jaarlijks zo'n
honderd jongetjes die geboren zijn met hypospadie. Bij hen mondt de
plasbuis niet uit op het topje van de penis, maar bijvoorbeeld ergens
halverwege, aan de basis van de penis of zelfs in of bij de balzak.
Nijmeegse genetici, epidemiologen en kinderurologen zijn op zoek gegaan
naar de oorzaken van deze aangeboren afwijking. Ze vonden onverwacht
een sterke relatie met een gen, dat tot nu toe niet in verband werd
gebracht met hypospadie (Nature Genetics on line, 28 nov).
In de familie
Eén op de 375 jongetjes wordt geboren met hypospadie. Ze worden vaak al
in het eerste levensjaar geopereerd. Toch kan de aandoening later nog
vervelende psychische en seksuele gevolgen hebben, waarover niet graag
gesproken wordt. Dat er bij hypospadie genetische factoren in het spel
zijn, was al langer duidelijk. Bij ongeveer vijf procent van de
patiënten komt de aandoening namelijk ook ergens anders in de familie
voor, bijvoorbeeld bij een neef of een oom. De overerving van
hypospadie is echter complex, bij de meeste patiënten spelen vele
kleine genetische afwijkingen een rol. Toch moeten er ook andere dan
erfelijke factoren een rol spelen. Het lijkt er zelfs op, dat de
afwijking tegenwoordig vaker voorkomt dan vroeger. `Als dit klopt, is
de vraag waar dat mee te maken kan hebben,' zegt één van de leiders van
het onderzoek, reproductie-epidemiologe dr. Nel Roeleveld.
`Blootstelling aan schadelijke stoffen of medicijnen? Het
voedingspatroon van de moeder? Een combinatie van genetische en
omgevingsfactoren?'
AGORA
Bij het UMC St Radboud loopt een uitgebreid onderzoek naar de oorzaken
van verschillende aangeboren afwijkingen, het AGORA-project. Hypospadie
is er één van. De ouders van zo'n achthonderd jongens die hiervoor in
het Radboud geopereerd zijn, hebben lijsten met vragen over hun leef-
en werkomstandigheden ingevuld. Ze lieten ook hun bloed en dat van hun
zoontje prikken. Eerst hebben de onderzoekers gezocht naar variaties in
genen, die een rol spelen bij de vorming van geslachtshormonen. `We
vonden daar geen verhoogd risico,' aldus onderzoekster drs. Loes van
der Zanden. `Misschien zijn kleine genetische variaties in deze
geslachtshormonen minder belangrijk bij het ontstaan van hypospadie dan
we tot dusver dachten.'
X-chromosoom
Vervolgens namen de onderzoekers het volledige genoom onder de loep, in
een zogenoemde genoombrede associatiestudie. Daaruit kwam een
onverwachte en opmerkelijk sterke relatie naar voren tussen enkele
variaties in het gen DGKK en hypospadie. Een jongen met een afwijkend
DGKK-gen heeft een 2,5 keer grotere kans op hypospadie dan andere
jongens. Om hierover meer zekerheid te krijgen is dit deel van het
onderzoek herhaald met patiënten van het Karolinskaziekenhuis in
Stockholm. Dat bevestigde de Nijmeegse resultaten.
Over het DGKK-gen, dat op het X-chromosoom ligt en dus bij jongens
altijd afkomstig is van de moeder, is alleen bekend dat het betrokken
is bij communicatie tussen lichaamscellen. Hoe dat leidt tot hypospadie
is nog een raadsel.
Als een gezin een zoon heeft met hypospadie, is de kans 14 procent dat
een volgende zoon er ook mee geboren wordt. Als de tweede zoon echter
de gevonden variant in het DGKK-gen erft, is zijn kans op hypospadie
beduidend groter, namelijk 27 procent.
Nog niet afgerond is het deel van het onderzoek, waarin gekeken wordt
naar combinaties van genen en andere factoren die mogelijk van invloed
zijn, bijvoorbeeld omgevingsfactoren.