Rijksoverheid
Toespraak van minister Kamp tijdens het jubileumcongres van de
Sociaal-Economische Raad
Toespraak | 25-11-2010
Hieronder is de tekst te lezen van de door minister Kamp van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid gehouden toespraak tijden het congres
'Veerkracht en vertrouwen' ter ere van het 60-jarig bestaan van de
Sociaal Economische Raad (SER).
Dames en heren,
Goede bestuurders weten dat het riskant is om alleen maar vooruit te
kijken. Op sommige momenten moet je even achterom kijken. Het verbaast
me dan ook niet dat een ervaren en kundig bestuurder als Alexander
Rinnooy Kan ons vandaag allebei heeft laten doen. Zodat we lessen uit
het verleden kunnen trekken om in de toekomst beter vooruit te komen.
En dat alles onder het motto `veerkracht en vertrouwen', woorden die
ook centraal stonden in de troonrede die (de toenmalige) koningin
Juliana uitsprak in het geboortejaar van de SER. De koningin sprak (in
1950) van `de veerkracht, waarmee ons volk, door alle teleurstellingen
en tegenslagen heen, vele gevolgen van oorlog en bezetting te boven
wist te komen.' En van het vertrouwen dat hieruit kon worden geput voor
de toekomst.
Met opgestroopte mouwen en ondernemingsgeest werd ons land weer
opgebouwd. Dat vroeg om een gezamenlijke aanpak van overheid,
ondernemers en arbeiders, zoals werknemers toen nog werden genoemd.
De bereidheid om samen te werken leidde tot de oprichting van de
Stichting van de Arbeid (in 1945) en de Sociaal-Economische Raad. Wie
de geschiedenis kent, weet dat de overlegeconomie ook mindere dagen
heeft gekend, maar vandaag proef ik toch weer de wil om er samen de
schouders onder te zetten. Dat moet ook wel. We komen uit de ernstigste
economische crisis sinds de oorlog. Het herstel zal nog veel van ons
vragen. En dat terwijl we ons ook al moeten voorbereiden op de
ingrijpende gevolgen van de vergrijzing en een structureel krapper
wordende arbeidsmarkt. Dat vraagt weer om een gezamenlijke aanpak.
Daarom streeft het kabinet naar een stevig sociaal akkoord. Het gaat er
niet alleen om dat we uit de crisis overeind krabbelen, het gaat er ook
om daarna weer krachtig vooruit te komen.
In de troonrede van 1950 werd nog gesproken over de problemen van `de
sterke bevolkingsgroei' (die `krachtige bevordering der emigratie'
bleef eisen). Nu spreken we over de dreigende problemen van een
stagnerende en daarna krimpende beroepsbevolking. We kunnen de tekorten
op de arbeidsmarkt op ons af zien komen. Het is de verwachting dat de
potentiële beroepsbevolking de komende dertig jaar met een miljoen zal
afnemen, terwijl het aantal 65-plussers met twee miljoen zal toenemen.
De grijze druk neemt gestaag toe. In het geboortejaar van de SER
stonden er tegenover iedere 65-plusser nog zeven personen die we tot de
potentiële beroepsbevolking rekenen. Over dertig jaar is die verhouding
één op twee.
Dat vereist tijdige aanpassing van het pensioenstelsel en het
arbeidsmarktbeleid. Ik wil het vandaag vooral hebben over het
aanmoedigen van de arbeidsdeelname. Nu er een eind komt aan de groei
van de beroepsbevolking, moeten we het beschikbare arbeidspotentieel
beter benutten. We kunnen het ons niet veroorloven om mensen die kunnen
werken langdurig aan de kant te laten staan. Meer mensen moeten werken
en mensen moeten meer werken. Voor oudere werknemers betekent dat
vooral langer werken. Het moet weer gewoon worden dat mensen tot de
pensioengerechtigde leeftijd blijven werken. Dankzij de gestegen
levensverwachting kan de pensioenleeftijd ook omhoog. Voor AOW en
aanvullende pensioenen. Om te beginnen van 65 naar 66 jaar. Wat het
kabinet betreft wordt die leeftijd daarna - zoals ook de sociale
partners willen - gekoppeld aan de levensverwachting.
Als ik om me heen kijk, zie ik dat er al aardig wat vooruitgang is
geboekt. Nog niet zo lang geleden werd mannen van mijn leeftijd
geregeld gevraagd `hoe lang ze nog moesten'. Nu zie ik steeds meer
ouderen die met plezier door blijven werken. Ook na hun
vijfenzestigste.In de ministerraad zijn dat bijvoorbeeld mijn collega's
Uri Rosenthal en Ivo Opstelten en hier zie ik de nog fris ogende
Bernard Wientjes.
Het kabinet kiest ook voor maatregelen om de arbeidsdeelname van mensen
met een beperking te verhogen. Op de werkvloer zal de aandacht zich
meer moeten richten op wat deze mensen wel kunnen dan op wat ze niet
kunnen. Veel mensen met een arbeidsbeperking die kunnen en willen
werken, voelen zich miskend als ze worden gerekend tot de onderkant van
de arbeidsmarkt. Ze voelen zich eerder de ondergewaardeerde kant van de
arbeidsmarkt. Iedereen moet naar vermogen kunnen participeren. Niet
alleen om tekorten op de arbeidsmarkt en de begroting te bestrijden,
maar ook om mensen de kans te geven volwaardig mee te draaien en zo
veel mogelijk zelfstandig hun inkomen te verdienen. Een levenslange
uitkering biedt mensen die kunnen werken geen uitzicht. Participatie
biedt perspectief op optimale ontplooiing. Werk helpt bij het leggen
van sociale contacten en geeft voldoening.
Dat wat betreft de kwantiteit; dan de kwaliteit van de
beroepsbevolking. Een land dat niet in kennis investeert, zal
uiteindelijk het onderspit delven in de internationale
concurrentiestrijd. Kennis is kracht. Ook na onze schooltijd of
studietijd zullen we door moeten blijven leren. In onze dynamische tijd
veroudert kennis snel. Een leven lang leren is essentieel om aan het
werk te kunnen blijven. We zullen meer dan ooit ons best moeten doen om
mensen te overtuigen van het belang van bijscholing en omscholing. Dit
is primair de verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers, maar
de overheid speelt ook hier een stimulerende en ondersteunde rol. Het
kabinet wil bevorderen dat er in cao's concrete afspraken worden
gemaakt over scholing en duurzame inzetbaarheid. Het zou het mooist
zijn als werkgevers en werknemers dat zelf regelen.
Scholing kan ook bijdragen aan een verdere verbetering van de
mobiliteit. Door globalisering en snelle technologische vooruitgang
zullen mensen vaker van baan moeten veranderen. Bijscholing en
omscholing maken het mogelijk om sneller en soepeler over te stappen
van de ene naar de andere baan of van de ene naar de ander sector. Het
bevorderen van de mobiliteit moet het werknemers makkelijker maken om
van werk naar werk te gaan en moet het werkgevers makkelijker maken om
vacatures te vervullen. Het is dus van wederzijds belang.De dynamiek op
de arbeidsmarkt vraagt om meer mobiliteit en flexibiliteit. Met als
doel de werkgelegenheid en de werkzekerheid te bevorderen. We moeten af
van het idee dat meer flexibiliteit meteen tot minder zekerheid leidt.
Het moet juist het tegenovergestelde zijn. Flexibiliteit op de
arbeidsmarkt moet werkzekerheid bieden.
Als het ons niet lukt om kwantiteit, kwaliteit en mobiliteit van de
beroepsbevolking te verbeteren, dan zullen er tekorten op de
arbeidsmarkt ontstaan, die uiteindelijk tot verlies van werkgelegenheid
en welvaart zullen leiden. Dat moeten we dus niet laten gebeuren. Er
zijn al stappen in de goede richting gezet. In het najaarsakkoord van
twee jaar geleden - `Samen doen wat mogelijk is' - staan goede
afspraken. In het regeerakkoord van de coalitie en het pensioenakkoord
van de sociale partners staan verdere stappen in de goede richting. Het
is nu zaak om die afspraken samen te brengen in een sociaal akkoord dat
het vertrouwen in de oudedagsvoorziening kan herstellen en de
veerkracht van de economie kan bevorderen.
Er zijn hier vandaag wat vraagtekens gezet bij de toekomst van de
overlegeconomie. Ik zie de ontwikkelingen die de overlegeconomie kunnen
ondermijnen, maar er lijkt mij ook een blijvende behoefte te bestaan om
op centraal niveau overeenstemming te bereiken over sociaaleconomisch
beleid dat alle Nederlanders raakt. Een overlegeconomie vraagt om
uitleg en overtuigingskracht. Meer dan ooit zullen u en ik mensen
duidelijk uit moeten leggen waarom we (hier in Den Haag) doen wat we
doen. Ook dat is voor goede bestuurders een reden om af en toe achterom
te kijken. Om te zien of ze nog worden gevolgd, of ze niet te ver voor
de troepen uitgaan.
Ik citeer daarbij graag de minister-president - van het eerste kabinet
met de VVD -, die zestig jaar geleden sprak bij de opening van de
eerste openbare vergadering van de SER. "Een sociaal-economische
politiek die door ons volk niet begrepen wordt, kan op de duur nimmer
succes hebben. Ze kweekt misverstand en wanbegrip, waarmede wantrouwen
veelal gepaard gaat." Sinds die openingstoespraak van Willem Drees is
er veel veranderd bij de Sociaal-Economische Raad. De adviesplicht
verdween. De zzp'er verscheen. De SER heeft zich voortdurend weten aan
te passen aan nieuwe tijden en nieuwe omstandigheden.
Ik wil deze gelegenheid graag gebruiken om alle mensen die samen de
jubilerende SER vormen te feliciteren. Niet alleen de voorzitter, niet
alleen de leden van de raad, maar ook de mensen die wat meer op de
achtergrond meewerken en meedenken.
Tot slot kom ik terug op die twee woorden uit de troonrede van zestig
jaar geleden. De wederopbouw was in volle gang. Nederlanders toonden
hun veerkracht en kwamen er weer bovenop. Nederland is een welvarend
land geworden en hoort bij de twintig grootste economieën van de
wereld. Dat is iets om trots op te zijn, maar ook om ons bewust te zijn
van onze verantwoordelijkheid. Veerkracht moet je onderhouden om te
behouden. Er blijft werk aan de winkel. Met opgestroopte mouwen,
ondernemingsgeest en, laat ik dat vandaag hier bij de SER niet
vergeten, goed overleg.
Kabinet en sociale partners zullen slagvaardig afspraken moeten maken
om de problemen, op korte en langere termijn, aan te pakken. Samen en
in samenhang. Ik heb er alle vertrouwen in dat het ons gaat lukken.
Achteromkijkend zien we dat het ons in de crisis ook is gelukt. En als
ik hier vandaag om mee heen kijk, dan zie ik verantwoordelijke
bestuurders, die elkaar misschien wel eens te links of te rechts vinden
sturen, maar die uiteindelijk allemaal vooruit willen met ons land.
Verantwoordelijk ministerie
* Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Voor vragen aan de Rijksoverheid bel Postbus51: 0800-8051