Rijksoverheid
25 november 2010
Verslag schriftelijk overleg over het accreditatiekader
Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de gestelde vragen en opmerkingen
over mijn brief d.d. 21 oktober 2010 inzake de Voorhang voornemen goedkeuring
accreditatiekader als bedoeld in artikel 5a.8, vijfde lid, van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) (Kamerstuk 31 288, nr. 121).
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Halbe Zijlstra
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben
enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de
brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21
oktober 2010 inzake de Voorhang voornemen goedkeuring accreditatiekader als
bedoeld in artikel 5a.8, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW) (Kamerstuk 31 288, nr. 121). Bij brief van ...
heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna
afgedrukt.
De voorzitter van de commissie
Van Bochove
Adjunct#griffier van de commissie
Bo.njakovi.# van Bemmel
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
De leden van de VVD fractie hebben vertrouwen in de procedures die door de
Nederlands#Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) gevolgd worden en de
criteria die zij daarbij hanteren. De leden zijn verheugd over de mogelijkheid dat
het kader biedt om naast de al bestaande beoordeling eonvoldoendef of
evoldoendef ook een egoedef en eexcellentef beoordeling te geven. De leden zijn
namelijk van mening dat de kwaliteit van het onderwijs omhoog moet en dat
instellingen zelf een duidelijk profiel moeten kiezen. Deze verandering in het
accreditatiekader past daarom, naar de mening van deze leden, goed in de
voorgestelde lijn van het rapport Differentieren in drievoud van de Commissie
Toekomstbestendig
Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman). Het nodigt instellingen uit om zich
te profileren en verder te kwalificeren, zo menen deze leden.
De leden vragen de staatssecretaris te kijken of deze beoordelingsschaal door de
NVAO ook kan worden gebruikt bij de uitvoering van het rapport van de
commissie Veerman, waarin is aangegeven dat instellingen meer op basis van
kwaliteit moeten worden bekostigd in plaats van op basis van kwantiteit. De leden
horen graag welke mogelijkheden de staatssecretaris ziet om de beoordeling van
de NVAO door te laten werken in het bekostigingssysteem voor het hoger
onderwijs dat per 1 januari 2011 in werking treedt.
De leden vinden het goed dat bij de beoordeling van de NVAO scherp getoetst
wordt op eindkwalificaties en op de wijze waarin afgestudeerden in de praktijk
functioneren. De leden vragen hoe de NVAO deze afstemming op de arbeidsmarkt
toetst en in hoeverre hierbij sprake is van een overlap met de
macrodoelmatigheidstoets, welke ook bedoeld is om aansluiting van opleidingen
op de arbeidsmarkt te toetsen. De leden vragen of hier geen sprake van een
dubbeling is.
De leden van de SP#fractie hebben de volgende vragen over de
beoordelingskaders ten behoeve van het accreditatiestelsel.
De leden vragen wat de inhoud is van de gedragscode voor commissieleden. Kan
de staatssecretaris deze gedragscode naar de Kamer sturen?
Voorts vragen zij in hoeverre situaties als bij de hogeschool InHolland voorkomen
zouden kunnen worden door dit accreditatiekader.
Tevens willen deze leden weten hoe dit accreditatiekader wordt toegepast op al
bestaande opleidingen.
Ten slotte vragen zij hoe de wildgroei aan opleidingen bij het hbo voorkomen kan
worden door dit beoordelingskader van het accreditatiestelsel.
De leden van de ChristenUnie#fractie hebben met interesse kennisgenomen van
het onderhavige ontwerp#accreditatiekader. Deze leden hebben op een enkel punt
nog de behoefte aan een nadere toelichting. De leden verzoeken de
staatssecretaris nader toe te lichten wat nut en noodzaak zijn van het
voorgestelde open spreekuur dat door het visitatiepanel wordt vastgesteld. De
auditcommissie bepaalt immers zelf de opzet en vormgeving van het
locatiebezoek en beslist naar eigen inzicht met welke docenten en studenten zij
wil spreken. Wat voegt het open spreekuur hieraan toe en hoe zal de commissie
incidentele opmerkingen uit het spreekuur moeten wegen in het totale oordeel, zo
vragen deze leden.
II Reactie van de staatssecretaris
In reactie op vragen en opmerkingen die zijn gemaakt door de leden van de vaste
commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil ik als volgt antwoorden.
Met genoegen stel ik vast dat de leden van de VVD fractie hun vertrouwen
uitspreken in de werkwijze van de NVAO zoals vastgelegd in het voorgelegde
accreditatiekader. Deze leden van de VVD#fractie en die van de SP#fractie en van
de ChristenUnie#fractie hebben enkele vragen gesteld die ik hieronder zal
beantwoorden.
De leden van de VVD vragen te bezien of de nieuwe beoordelingsschaal van de
NVAO ook kan worden gebruikt bij de uitvoering van het rapport van de
commissie Veerman, waarin is aangegeven dat instellingen meer op basis van
kwaliteit moeten worden bekostigd.
In het regeerakkoord is opgenomen dat het rapport van de Commissie
Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman) zal worden
uitgevoerd, met inbegrip van een op kwaliteit gerichte bekostiging met minder
perverse financiele prikkels, ruimte voor selectie en het stimuleren van
excellentie. In de komende maanden zal ik in het kader van de implementatie van
het advies van de Commissie Veerman een voorstel uitwerken hoe het
bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs kan worden gewijzigd. Onder meer
de mogelijkheid om de gedifferentieerde oordelen van de NVAO over de
opleidingen te gebruiken voor een meer op kwaliteit gerichte bekostiging zal
daarbij worden onderzocht
Dit zal nog geen effect kunnen hebben op het bekostigingssysteem dat per 1
januari a.s. in werking treedt.
De leden van de VVD vinden het goed dat bij de beoordeling van de NVAO scherp
getoetst wordt op eindkwalificaties en op de wijze waarin afgestudeerden in de
praktijk functioneren. Zij vragen in hoeverre hierbij sprake is van een overlap met
de macrodoelmatigheidstoets.
Er is geen sprake van dubbeling. De toets nieuwe opleiding van de NVAO heeft
een ander doel, inhoud en reikwijdte dan de macrodoelmatigheidstoets. Bij de
doelmatigheidtoets wordt onder meer beoordeeld of op de arbeidsmarkt
voldoende vraag (in vooral kwantitatieve zin) is naar afgestudeerden van de
nieuwe opleiding in relatie tot het reeds bestaande opleidingenaanbod, op de
wijze zoals vastgelegd in de beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2009. Bij
de toets nieuwe opleiding van de NVAO wordt de kwaliteit van de opleiding
onderzocht aan de hand van de eisen van het accreditatiekader. De vraag hoe
afgestudeerden in de praktijk functioneren, kan bij een nieuwe opleiding nog niet
worden beantwoord. Op andere wijze komt de vraag naar aansluiting op de
arbeidsmarkt wel degelijk aan de orde in de toets nieuwe opleiding. Een van de
criteria in het accreditatiekader betreft de eindkwalificaties van de opleiding.
Hierbij dient onder meer te worden onderzocht of de eindtermen aansluiten bij de
actuele eisen die vanuit het beroepenveld en het vakgebied aan de inhoud van de
opleiding worden gesteld. De NVAO#toets gaat dus in op de inhoud van de
eindtermen, en niet op de vraag of de behoefte op de arbeidsmarkt in
kwantitatieve zin voldoende is, zoals in de doelmatigheidstoets. Voorts is de
reikwijdte van de twee toetsen verschillend. De macrodoelmatigheidstoets betreft
alleen nieuwe opleidingen, terwijl de NVAO zowel bestaande als nieuwe
opleidingen beoordeelt. Ook is de NVAO#toets van toepassing op nieuwe
opleidingen van zowel bekostigde als van onbekostigde instellingen, terwijl de
macrodoelmatigheidstoets alleen van toepassing is op opleidingen van bekostigde
instellingen.
De leden van de SP#fractie vragen naar de inhoud van de gedragscode voor
commissieleden.
Als bijlage stuur ik u het document gEisen aan de panelsamenstelling ten behoeve
van het accreditatiestelselh van de NVAO. Het stuk bevat voorschriften voor de
verschillende aspecten van de panelsamenstelling, onder meer de gevraagde
gedragscode. De NVAO heeft het stuk onlangs op haar website bekendgemaakt.
Voorts vragen zij in hoeverre situaties als bij Hogeschool InHolland voorkomen
zouden kunnen worden door dit accreditatiekader.
In het nieuwe accreditatiestelsel gaat het oordeel over zorgvuldige toetsing en
examinering van studenten zwaarder wegen. In de wet is de positie van de
examencommissie versterkt en is bepaald dat zonder een positief oordeel over
het onderdeel toetsing en examinering geen accreditatie kan worden verleend; dit
werkt door in het accreditatiekader. Voorts heb ik het voornemen om in het
Accreditatiebesluit op grond van WHW art. 5a.12a, eerste lid, te regelen dat de
herstelperiode niet kan worden verleend zonder een voldoende oordeel over dit
onderwerp. Hiermee wil ik overigens niet suggereren dat in de eerste accreditatie
van de bedoelde opleiding van InHolland de problemen met betrekking tot
examinering over het hoofd zouden zijn gezien of te licht zouden zijn gewogen.
Ook wordt in het nieuwe accreditatiesysteem de instellingstoets kwaliteitszorg
geintroduceerd, waarmee de kwaliteitszorg en de kwaliteitscultuur op
instellingsniveau wordt getoetst. Hiermee kunnen tekortkomingen in het toezicht
door het instellingsbestuur op de kwaliteit van de opleidingen vroegtijdig worden
gesignaleerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat zowel de accreditatie als de
instellingstoets kwaliteitszorg eens in de zes jaar plaatsvindt. Uiteraard wordt er
dan niet alleen gekeken naar de situatie op dat moment, maar wordt ook de mate
waarin de instelling ein controlf is over de kwaliteit van het onderwijs onderzocht.
Toch blijft het mogelijk dat na een instellingstoets kwaliteitszorg of accreditatie
onverwachts een negatieve wijziging in het instellingsbeleid plaatsvindt. Met het
oog op die situatie heeft de minister in het nieuwe accreditatiestelsel de
bevoegdheid gekregen om tussentijds, als ultimum remedium, de accreditatie in
te trekken. Het nieuwe accreditatiestelsel biedt dus meer mogelijkheden om een
onwenselijke situatie te voorkomen en om zonodig in te grijpen.
Tevens willen deze leden weten hoe dit accreditatiekader wordt toegepast op al
bestaande opleidingen.
Het accreditatiekader is zowel van toepassing op bestaande opleidingen die na
afloop van hun termijn opnieuw accreditatie moeten aanvragen, als op nieuwe
opleidingen. De hoofdstukken 3 (beperkte toets) en 4 (uitgebreide toets)van het
kader hebben betrekking op bestaande opleidingen. In de komende cyclus van 6
jaar zullen alle bestaande opnieuw volgens dit nieuwe systeem worden
beoordeeld.
Ten slotte vragen zij hoe de wildgroei aan opleidingen bij het hbo voorkomen kan
worden door dit beoordelingskader van het accreditatiestelsel.
Een feit is dat in de laatste jaren veel nieuwe opleidingen tot stand zijn gekomen,
zowel in het hbo als in het wo. De kwalificatie wildgroei neem ik echter niet over.
Het is bovendien niet het doel van de toets nieuwe opleiding van de NVAO om
ongebreidelde toename van opleidingen tegen te gaan. Een nieuwe opleiding
wordt door de NVAO getoetst op kwaliteit aan de hand van dit accreditatiekader.
Daaraan voorafgaand toetst de minister de opleiding op macrodoelmatigheid op
advies van de CDHO (commissie doelmatigheid hoger onderwijs). In beide
stappen van het proces vallen voorgestelde opleidingen af. In 2009 heeft de
NVAO 117 Nederlandse aanvragen voor een toets nieuwe opleiding afgehandeld,
waarvan 41 een positief oordeel hebben gekregen. Dit waren zowel bekostigde als
niet#bekostigde opleidingen. Ik heb geen aanwijzingen dat de toets nieuwe
opleiding van de NVAO niet voldoende selectief zou zijn.
De leden van de ChristenUnie#fractie verzoeken de staatssecretaris nader toe te
lichten wat nut en noodzaak zijn van het voorgestelde open spreekuur. De
auditcommissie beslist immers naar eigen inzicht met welke docenten en
studenten zij wil spreken. Wat voegt het open spreekuur hieraan toe en hoe zal
de commissie incidentele opmerkingen uit het spreekuur moeten wegen in het
totale oordeel, zo vragen deze leden.
De auditcommissie bepaalt inderdaad zelf met welke docenten en studenten zij
spreekt. Toch is het denkbaar dat er daarnaast een student of docent is die iets
heeft gesignaleerd dat belangrijk is voor de commissie om mee te nemen in haar
oordeel. Denk bijvoorbeeld aan een klokkenluider. Die kan tijdens het spreekuur
zijn of haar verhaal doen. Instelling en commissie geven zowel voorafgaand aan
als tijdens het bezoek ruime bekendheid aan dit spreekuur. Een open spreekuur
geeft iedereen die aan de opleiding of instelling is verbonden, de ruimte om,
mocht daarvoor aanleiding zijn, in gesprek te gaan met de commissie. Deze
openheid en transparantie zorgen ervoor dat de commissie een zo volledig
mogelijk beeld kan krijgen van de opleiding en dat eventuele verontrustende
signalen ook ter ore komen van de commissie. Incidentele opmerkingen uit het
spreekuur worden op dezelfde professionele manier door de commissie gewogen
als de overige opmerkingen uit gesprekken met studenten en docenten: daar
waartoe aanleiding blijkt, kan de commissie de inhoud van de opmerking nader
onderzoeken.