Rijksoverheid
Schriftelijk overleg over de invoering van de nieuwe bekostiging hoger
onderwijs per 2011
Bijgaand mijn reactie op de vragen en opmerkingen zoals geformuleerd in het
conceptverslag van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
met dossiernummer 31 288. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van de brief
van 8 juli 2010 aan de Tweede Kamer over de invoering van de nieuwe
bekostiging van het hoger onderwijs per 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 106).
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Halbe Zijlstra
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om
vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mw. Van Bijsterveldt#Vliegenthart, d.d. 8 juli 2010 inzake
de invoering van de nieuwe bekostiging van het hoger
onderwijs per 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 106). Bij brief
van ... heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Fungerend voorzitter van de commissie
Albayrak
Adjunct#griffier van de commissie
Bo.njakovi. . van Bemmel
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
De leden van de VVD#fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief
van de staatssecretaris. In het algemeen vinden de leden het teleurstellend dat in
de aanpassing van de bekostigingssystematiek door dit kabinet geen uitvoering is
gegeven aan de motie Zijlstra#Besselink1 om een element van
kwaliteitsbekostiging aan te brengen. De leden zijn ervan overtuigd dat invoering
van kwaliteitsbekostiging, het hoger onderwijs naar een hoger niveau kan tillen,
doordat het instellingen dwingt zich niet alleen te richten op aantallen studenten
en snelheid van afstuderen, maar ook op het verbeteren van de kwaliteit van het
onderwijs.
Desalniettemin is het onderhavige ontwerpbesluit wel een verbetering te noemen
ten opzichte van de huidige bekostiging, omdat het niet langer gebaseerd is op
het aantal eerstejaarsstudenten, maar op het aantal ingeschreven studenten en
het aantal diplomafs. Ook voor tweede# en derdejaarsstudenten moet een
instelling dus moeite blijven doen. Deze leden vinden dat een goede zaak. Deze
leden hebben aanleiding gezien tot het stellen van een aantal vragen.
Deze leden merken op dat er in de praktijk van het hoger onderwijs veel
onduidelijkheid is ontstaan over de financiering van een tweede studie.
Instellingen voeren hier verschillend beleid op en de status van het convenant dat
over de tweede studie is afgesproken, is niet altijd even duidelijk. Kan de
staatssecretaris meer duidelijkheid geven? Mogen instellingen voor de tweede
studie instellingscollegegeld vragen? In welke gevallen wel en welke gevallen
niet? In hoeverre doen instellingen dit momenteel en hoe verloopt de
informatievoorziening hierover aan studenten en instellingen, zo vragen de leden.
1 Kamerstuk 31 288, nr. 15
De leden stellen voorts vast dat in de onderhavige brief staat dat met de
vereniging van universiteiten (VSNU) afspraken zijn gemaakt op basis van het
onderzoek van Deloitte Touche Tohamatsu2. Wat behelzen deze afspraken precies
en om welke universiteiten gaat het die nadeel zouden ondervinden en welke
ondervinden dit niet, zo vragen de leden.
In de brief van de staatssecretaris lezen deze leden dat de correctie op de
rijksbijdrage wordt opgevangen door een overgangsmaatregel. Kan de regering
nader toelichten wat deze systematiek precies behelst en wat dit kost, zo vragen
deze leden.
Voorts lezen deze leden in de brief dat de staatssecretaris zich zal inspannen om
middelen, die aan het wo#budget worden toegevoegd, in te zetten voor de
financiele overgangsproblematiek. Om welke middelen gaat het hier, zo vragen
deze leden.
Tot slot vragen deze leden wat de status is van de zaak die momenteel speelt bij
het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van het
woonplaatsvereiste.
De leden van de PvdA#fractie hebben met instemming kennisgenomen van de
voortgangsbrief van de staatssecretaris inzake de nieuwe bekostigingssystematiek
voor het hoger onderwijs. Zij hechten eraan dat de regeling in 2011 van kracht
wordt zodat er meer balans gevonden wordt in de wijze van financiering in het
hoger onderwijs, waarbij meer nadruk op kwaliteitsbekostiging en
instellingsspecifieke aspecten komt te liggen dan bij de oude systematiek. De
leden vinden het betreurenswaardig dat de VSNU vooralsnog pleit voor uitstel van
de nieuwe regeling. De leden vragen de staatssecretaris of dit op dit moment nog
steeds het geval is, ondanks de in de brief van juli 2010 genoemde
overgangsmaatregelen inzake budgettaire effecten.
Kan de staatssecretaris voorts een nadere toelichting geven op het vraagstuk,
waar zij in haar brief naar verwijst, inzake de omgang met nationaliteits# en
woonplaatsvereiste, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA#fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de staatssecretaris over de invoering van de nieuwe bekostiging van het
hoger onderwijs. Uit deze brief blijkt een zorgvuldige afweging van de diverse
belangen. De leden zijn van mening dat de aangekondigde overgangsmaatregelen
een goede oplossing bieden voor de door met name de VSNU aangedragen
bezwaren. Door de getroffen maatregelen wordt een zorgvuldige implementatie
mogelijk gemaakt van de nieuwe bekostigingssystematiek. Mochten er de
komende periode toch knelpunten ontstaan bij de invoering dan zullen de leden
hierover gaarne van gedachten wisselen met een nieuw kabinet.
De leden van de SP#fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van
de staatssecretaris over de nieuwe bekostiging voor het hoger onderwijs. De
leden staan in beginsel positief tegenover de nieuwe bekostiging omdat daarin de
nadruk verschuift naar het aantal studenten in plaats van het aantal behaalde
2 Op 14 september 2009 is het rapport gDe BAMA bekostiging. Een objectivering van het
feitencomplex rond de overgang van de bekostiging van het wetenschappelijk onderwijs
naar bachelor# en masterdiplomafsh uitgebracht door Deloitte Touche Tohamatsu.
diplomafs. Met het oog op de recente diplomafraude is dat een goede
verandering. Wel vinden zij het ongewenst dat de financiering van tweede graden
hierbij vervalt.
Wel hebben de leden nog een aantal zorgen, vooral omdat de VSNU vraagt om
twee jaar uitstel. Kan de staatssecretaris nader uitleggen wat wordt bedoeld met
gedeeltelijk compenseren van negatieve herverdeeleffecten? Welk deel wordt
gecompenseerd en welk is deel voor eigen rekening van het onderwijs? Kan de
regering aangeven of het macrokader voldoende is voor het hoger onderwijs, zo
vragen de leden.
De leden van de D66#fractie willen graag van de gelegenheid gebruik maken de
staatssecretaris enkele vragen te stellen over de aanpassingen aan het
bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs.
De leden vragen waarom er voor wordt gekozen nu het stelsel aan te passen,
terwijl alle veldpartijen met elkaar in overleg zijn over de uitvoering van de
aanbevelingen van de commissie#Veerman inzake het toekomstbestendig hoger
onderwijs stelsel3. Waarom wacht de staatssecretaris de uitkomsten van dit
overleg niet af? Waarom niet in een keer een nieuwe integrale en missiegedreven
bekostigingssystematiek, maar deze stapsgewijze aanpassingen, zo vragen de
leden.
De leden constateren dat na de invoering van de voorgestelde aanpassingen de
nadruk blijft liggen op de hoeveelheid studenten die staan ingeschreven aan een
instelling. Die systematiek sluit niet aan bij de aanbevelingen van de commissie
Veerman om mogelijkheden te creeren de instroom te beheersen en te sturen op
kwaliteit van de opleidingen. Waarom kiest de staatssecretaris er voor bij de
aanpassing van de systematiek aan te sluiten bij de aanbevelingen van de
commissie#Veerman?
De leden vragen voorts wat de gevolgen zijn van deze nieuwe systematiek voor
studenten die gedurende hun opleiding van instelling wisselen.
In haar brief geeft de staatssecretaris aan dat alle universiteiten de afspraken
hebben ondertekend. De leden willen graag vragen of het hier de afspraken
betreft over het oplossen van het probleem dat is ontstaan bij de overgang naar
het bachelor#mastersysteem in 2002 of het nieuwe systeem? Kan de
staatssecretaris aangeven of alle universiteiten ook deze nieuwe
bekostigingssystematiek onderschrijven, zo vragen de leden.
Zoals eerder aangegeven, zijn de leden van mening dat de staatssecretaris van
Onderwijs Cultuur en Wetenschap een te lange termijn heeft gekozen om de
ontstane problemen door fouten in de bekostigingssystematiek bij overgang naar
het bachelor#mastersysteem te herstellen. In de brief van de staatssecretaris valt
te lezen dat eventuele fouten gedurende een periode van vijf jaar gedeeltelijk
worden gecompenseerd. Hoe groot is het gedeelte van eventuele negatieve
herverdeeleffecten dat wordt gecompenseerd? Waarom is er niet voor gekozen
het totale negatieve herverdeeleffect te compenseren? Waarom geldt de periode
van vijf jaar voor eventuele nieuwe herverdeeleffecten, maar niet voor ontstane
negatieve effecten van de overgang naar het bachelor#mastersysteem, zo vragen
de leden.
3 Kamerstuk 31 288, nr. 96
Verschillende instellingen hebben te kennen gegeven problemen te ondervinden
met de bekostiging van studenten die ten tijde van de meting (31 september) in
de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) in het buitenland verblijven in
verband met stage of studie. Deze studenten zijn uitgeschreven en tellen daarom
niet mee voor de bekostiging, terwijl zij wel degelijk een deel van het jaar
onderwijs volgen aan een Nederlandse onderwijsinstelling. Kent de
staatssecretaris deze problemen ook en zo ja, hoe gaat zij deze oplossen, zo
vragen de leden.
II Reactie van de staatssecretaris
Het is mij een genoegen u hierbij de reactie te kunnen aanbieden op de vragen en
opmerkingen in het conceptverslag van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap met dossiernummer 31 288. De vragen zijn gesteld naar
aanleiding van de brief van 8 juli 2010 aan de Tweede Kamer over de invoering
van de nieuwe bekostiging van het hoger onderwijs per 2011 (Kamerstuk 31 288,
nr. 106).
Algemeen
In de brief van 8 juli 2010 is de Tweede Kamer geinformeerd over de invoering
van de nieuwe bekostiging van het hoger onderwijs per 2011 (Kamerstuk 31 288,
nr. 106). Vanwege de in deze brief genoemde besluitvorming wordt de
rijksbijdrage voor het hoger onderwijs vanaf 2011 gebaseerd op:
* het aantal bekostigde inschrijvingen bij geaccrediteerde bachelor# en
masteropleidingen binnen de nominale studieduur;
* het aantal bekostigde bachelor# en mastergraden dat is verleend en
* een instellingsspecifieke onderwijsopslag.
De systematiek is neergelegd in de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW
2008 van 24 juli 2010 (Staatsblad 2010, nummer 314) en de wijziging van
Regeling financien hoger onderwijs van 4 augustus 2010 (Staatscourant 2010,
nummer 12621).
Invoering per 2011
De leden van de PvdA#fractie vragen of de VSNU nog pleit voor uitstel van de
nieuwe bekostigingssystematiek per 2011. De leden van de D66#fractie vragen of
alle universiteiten ook deze nieuwe bekostigingssystematiek onderschrijven.
Bij de wijziging van de onderliggende ministeriele regeling is het technische
commentaar van HBO#raad en VSNU betrokken. VSNU heeft kennisgenomen van
het besluit de nieuwe bekostigingssystematiek alsnog per 2011 in te voeren en
heeft geen nieuwe uitspraken gedaan over het draagvlak van de invoering van de
nieuwe systematiek onder de universiteiten.
De leden van de D66#fractie vragen waarom ervoor wordt gekozen nu het stelsel
aan te passen, terwijl alle veldpartijen met elkaar in overleg zijn over de
uitvoering van de aanbevelingen van de commissie#Veerman inzake het
toekomstbestendig hogeronderwijsstelsel.
Met deze aanpassing wordt na jarenlange voorbereiding onder meer het aantal
perverse financiele prikkels stevig aangepakt en de diplomabekostiging fors
verlaagd. Tevens wordt meer recht gedaan aan onderwijsinspanningen van
instellingen. Gelet op het belang daarvan was uitstel van invoering ongewenst.
Zoals in het advies van de Commissie eToekomstbestendig Hoger Onderwijs
Stelself (Veerman) ook al is verwoord kunnen we nu niet achteroverleunen. In de
komende maanden zal ik een voorstel laten uitwerken voor hoe het bekostigings#
model kan worden gewijzigd in relatie tot de in Veerman genoemde relatie met
kwaliteit en profilering.
Overgangsmaatregel universiteiten
De leden van de VVD#fractie vragen wat de afspraken behelzen die zijn gemaakt
met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) op basis van het onderzoek van
Deloitte Touche Tohamatsu en welke universiteiten daarvan nadeel zouden
ondervinden en welke niet. De leden van de D66#fractie vragen of de in de brief
bedoelde afspraken het oplossen van het probleem dat is ontstaan bij de
overgang naar het bachelor#mastersysteem in 2002 of het nieuwe systeem
betreffen.
Voor de universiteiten is gekozen voor een budgettair#neutrale overgang geijkt op
de rijksbijdrage 2010 gecorrigeerd voor de onbedoelde incidentele effecten. Deze
correctie is bepaald op basis van een door Deloitte Touche Tohamatsu .
aangestuurd door OCW en VSNU # ontwikkelde systematiek die eerder is
gehanteerd bij de totstandkoming van de afspraken over de omgang met de
overgangsmaatregel invoering bachelor#masterstructuur 2003#2010. VSNU en alle
bij het onderzoek betrokken universiteiten hebben deze afspraken ondertekend.
De Tweede Kamer is over deze afspraken geinformeerd met brief van 14
september 2009 (Kamerstukken II, 2008/2009, 29 281, nr. 17). De gevolgen van
de gemaakte afspraken met VSNU zijn als volgt:
Bij de volgende universiteiten is sprake van een correctie met positieve gevolgen
in verband met de overgang: Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht, Erasmus
Universiteit Rotterdam, Technische Universiteit Delft, Universiteit Twente en
Universiteit van Amsterdam. Bij de Rijksuniversiteit Groningen, Technische
Universiteit Eindhoven, Universiteit Maastricht, Vrije Universiteit Amsterdam,
Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit van Tilburg is daarentegen sprake
van een correctie met negatieve gevolgen.
Bij de correctie gaat het overigens ook om de onbedoelde effecten gerelateerd
aan het zogenoemde inschrijvingendal en de diplomapiek.
De leden van de VVD#fractie vragen wat de overgangsmaatregel behelst waarmee
de correctie op de rijksbijdrage bij universiteiten wordt opgevangen. De leden van
de SP#fractie vragen wat wordt bedoeld met gedeeltelijk compenseren van
negatieve herverdeeleffecten? Welk deel wordt gecompenseerd en welk is deel
voor eigen rekening van het onderwijs? Kan de regering aangeven of het
macrokader voldoende is voor het hoger onderwijs, zo vragen deze leden. De
leden van de D66#fractie vragen hoe groot het gedeelte van eventuele negatieve
herverdeeleffecten is dat wordt gecompenseerd? Waarom is er niet voor gekozen
het totale negatieve herverdeeleffect te compenseren? Waarom geldt de periode
van vijf jaar voor eventuele nieuwe herverdeeleffecten, maar niet voor ontstane
negatieve effecten van de overgang naar het bachelor#mastersysteem, zo vragen
deze leden.
De genoemde correctie op de rijksbijdrage wordt verzacht via een overgangs#
maatregel gedurende een periode van maximaal 5 jaar, kan ik in antwoord op
vragen van de leden van de fracties van VVD, SP en D66 melden. In 2011 dient
de instelling de correctie zelf te kunnen opvangen tot 1% van de gecorrigeerde
rijksbijdrage 2010. In 2012 gaat het om 2% en zo verder tot en met 2015
wanneer de volledige correctie een feit is. Deze compensatie geschiedt ten laste
van de rijksbijdrage voor instellingen met een positieve correctie en daarmee
binnen het gegeven macrokader voor het hoger onderwijs (en brengt dus geen
extra uitgaven voor de overheid met zich mee). De periode van 5 jaar is
overeenkomstig het tijdvak dat met HBO#raad is afgesproken voor het
overgangsarrangement dat op de hogescholen van toepassing is.
De betreffende compensatiebedragen zijn opgenomen in onderstaand schema.
Bedragen compensatieregeling 2011, x ¤ 1 mln
Instelling 2011 2012 2013 2014 2015
Universiteit Leiden #. 3.630.847 #. 2.682.593 #. 1.998.165 #. 1.313.737 #. 629.309
Rijksuniversiteit Groningen . 1.066.143
Universiteit Utrecht #. 3.656.766 #. 2.701.743 #. 2.012.429 #. 1.323.115 #. 633.801
Erasmus Universiteit
Rotterdam
#. 2.500.044 #. 1.847.118 #. 1.375.850 #. 904.582 #. 433.315
Technische Universiteit Delft #. 175.023 #. 129.313 #. 96.320 #. 63.328 #. 30.335
Universiteit Twente #. 187.215 #. 138.320 #. 103.030 #. 67.739 #. 32.449
Universiteit Maastricht . 8.852.289 . 7.087.003 . 5.321.718 . 3.556.433 . 1.791.147
Universiteit van Amsterdam #. 4.522.688 #. 3.341.516 #. 2.488.972 #. 1.636.429 #. 783.885
Universiteit van Tilburg . 4.754.151 . 3.753.600 . 2.753.049 . 1.752.498 . 751.947
Totale compensatie . 14.672.582 . 10.840.603 . 8.074.767 . 5.308.931 . 2.543.094
De leden van de VVD#fractie vragen welke middelen worden ingezet voor de
financiele overgangsproblematiek bij universiteiten.
Richting VSNU is een inspanningsverplichting uitgesproken de financiele
overgangsproblematiek voor betrokken instellingen zo mogelijk te verzachten.
Indien voor het wo aanvullende middelen beschikbaar komen, kan in het
bestuurlijk overleg met VSNU worden vastgesteld deze voor dit doel in te zetten.
Woonplaats en nationaliteitsvereiste
De leden van de VVD#fractie vragen wat de status is van de zaak die momenteel
speelt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van het
woonplaatsvereiste.
De Hofzaak betreft het zogenaamde g3 uit 6#woonplaatsvereisteh om voor
studiefinanciering voor een opleiding in het buitenland in aanmerking te komen.
De schriftelijke fase in de zaak is inmiddels afgerond. Het is nu wachten op een
eventuele mondelinge behandeling of uitspraak in deze zaak.
De leden van de PvdA#fractie vragen een nadere toelichting te geven op het
vraagstuk inzake de omgang met nationaliteits# en woonplaatsvereiste. De leden
van de D66#fractie vragen hoe wordt omgegaan met de problematiek inzake de
bekostiging van studenten die ten tijde van de meting (30 september) in het
buitenland verblijven in verband met stage of studie en daarom niet meetellen
voor de bekostiging, terwijl zij wel degelijk een deel van het jaar onderwijs volgen
aan een Nederlandse onderwijsinstelling.
Vanuit de koepels en instellingen is aandacht gevraagd voor de gevolgen van de
bepalingen in het aangepaste Uitvoeringsbesluit WHW 2008 inzake het woon#
plaatsvereiste. Gehoord de koepels is in het voorjaar 2009 in bestuurlijk overleg
ervoor gekozen het aantal te bekostigen inschrijvingen te bepalen op een
peildatum. Op dit moment wordt bezien of een inschrijving voldoet aan de
woonplaats# en nationaliteitsvereisten en overige voorwaarden om te kunnen
meetellen bij de berekening van de rijksbijdrage. Gevolg van de keuze voor een
peildatum is dat, indien een student zich juist dan in het buitenland bevindt, de
inschrijving niet meetelt.
Over een wijziging in deze telling vindt ambtelijk overleg plaats waarbij ook de
uitvoeringsconsequenties voor DUO en instellingen aandacht vragen. Bezien wordt
of het woonplaatsvereiste in de instellingsbekostiging zodanig invulling kan
krijgen dat de genoemde administratieve belemmeringen worden weggenomen
zonder dat samenhang met de collegegeldsystematiek teloorgaat en mogelijk
misbruik en oneigenlijk gebruik in de hand wordt gewerkt.
Gevolgen voor studenten
De leden van de VVD#fractie merken op dat in de praktijk van het hoger onderwijs
veel onduidelijkheid is ontstaan over de financiering van een tweede studie.
Instellingen voeren hierop verschillend beleid en de status van het convenant dat
over de tweede studie is afgesproken, is niet altijd even duidelijk. Kan de
staatssecretaris meer duidelijkheid geven? Mogen instellingen voor de tweede
studie instellingscollegegeld vragen? In welke gevallen wel en welke gevallen
niet? In hoeverre doen instellingen dit momenteel en hoe verloopt de
informatievoorziening hierover aan studenten en instellingen, zo vragen de leden.
Inzake de collegegeldsystematiek verwijs ik in dezen naar de antwoorden op
vragen van onder meer het lid Van der Ham van 11 oktober 2010 over
collegegeld voor tweede studies en daaraan gerelateerde aandachtspunten
(Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2010/2011, nummer 202).
De leden van de D66#fractie vragen wat de gevolgen zijn van deze nieuwe
systematiek voor studenten die gedurende hun opleiding van instelling wisselen.
De instellingsbekostiging betreft de rijksbijdrage van universiteiten en hogescho#
len. De gewijzigde instellingsbekostiging heeft geen financiele gevolgen voor
studenten die gedurende hun opleiding van instelling wisselen.