SGP
VVE: âhoe eerder hoe beterâ niet altijd het beste
Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) bij peuters en kleuters houdt te
weinig rekening met de ontwikkeling van kinderen. SGP-Kamerlid Elbert
Dijkgraaf stelt hierover schriftelijke vragen. Veel kinderen komen
momenteel onnodig met VVE in aanraking. Het is zorgelijk dat dit beleid
zelfs tot ontwikkelingsproblemen bij kinderen kan leiden.
---
Schriftelijke vragen van het lid Dijkgraaf aan de minister van
Onderwijs, cultuur en wetenschap
25 oktober 2010
1. Bent u bekend met de dissertatie âLanguage problems in young
children. General assumptions investigatedâ van A.L. Keegstra?
2. Onderschrijft u het uitgangspunt dat de taalverwerving van kinderen
tot ongeveer 6 jaar vanwege de neurofysiologische ontwikkeling sterk
varieert, zonder dat dit problematisch is? Wat betekent de conclusie
dat kinderen een redelijk autonome ontwikkeling doormaken - waardoor
het aanbieden van een rijke leeromgeving geen significante effecten
heeft - voor het beleid ten aanzien van VVE?
3. Deelt u de analyse dat momenteel onvoldoende onderscheid wordt
gemaakt tussen een taalontwikkelingsstoornis en een
blootstellingachterstand? Klopt het dat in groep 1 en 2 van het
basisonderwijs bij het vermoeden van problemen in de taalontwikkeling
van kinderen geen multidisciplinaire diagnose wordt verricht? Welke
verbetering wilt u op dit gebied bewerkstelligen?
4. Klopt het dat voor kleuters met een D-score en E-score voor de
Citotoets een traject voor extra taalstimulering wordt ingezet, en dat
dit traject voor kinderen met een C-score wordt overwogen? Deelt u het
inzicht dat de variatie van de normale taalverwerving tussen 10% en 90%
ligt en dat dus alleen een E-score reden voor verder onderzoek moet
zijn? Bent u bereid deze richtlijn in het onderwijs indringend onder de
aandacht te brengen?
5. Welke conclusies trekt u uit de constatering dat extra blootstelling
aan de Nederlandse taal met name voor allochtone kinderen van belang
kan zijn? Hoe oordeelt u over de suggestie dat een
taalstimuleringsprogramma daarvoor wellicht niet het noodzakelijke
middel is en dat bijvoorbeeld verblijf in peuterspeelzaal of
kinderopvang kunnen volstaan?
6. Hoe krijgt de afbakening van doelgroepkinderen voor VVE gestalte? In
hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met het gegeven dat
taalproblemen bij autochtone kinderen in alle lagen van de bevolking
voorkomen?
7. Bent u ook van mening dat vanwege het fundamentele onderscheid
tussen moedertaalverwerving en schooltaalbeheersing bij de overgang
naar groep 3 meer nadruk moet liggen op de toetsing van leerlingen op
schoolrijpheid? Wat is uw reactie op de conclusie van prof. dr. S.
Goorhuis-Brouwer dat een dyslexieprotocol pas vanaf groep 3 functie kan
hebben, omdat kinderen dan pas in de concreet-operationele denkfase
zijn beland?
8. Wat is uw reactie op de constatering dat verkeerd vroegtijdig
gebruik van stimuleringsprogrammaâs leidt tot problemen in de
ontwikkeling, zoals faalangst en auditieve verwerkingsproblematiek?
Welke inzet pleegt u om deze negatieve gevolgen te voorkomen?
9. Op welke wijze worden bovenstaande punten meegenomen in de
ontwikkeling van de specialisatie in de Pabo voor het jonge kind? Wordt
in deze specialisatie voldoende aandacht besteed aan
ontwikkelingspsychologie?