Centrale Raad van Beroep


Heffing griffierecht ter zake van een bestuurlijke boete vormt geen inbreuk op toegang tot de rechter

Er is, gelet op de overeenkomsten tussen de bewoordingen van artikel 47 van het HEU en artikel 6 van het EVRM geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitleg van artikel 47 van het HEU anders zal luiden dan die van artikel 6 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat verdragstaten een zekere beleidsruimte hebben voor het stellen van regels die de toegang tot de rechter beperken, mits daardoor dat recht niet in zijn kern wordt getroffen, de gestelde beperkingen een rechtmatig doel dienen en aan de evenredigheidseis is voldaan. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2001 (LJN AA9393) overweegt de Raad dat het heffen van een griffierecht ter zake van een bestuurlijke boete in het kader van de schending van een verplichting uit de WW in beginsel geen wezenlijke inbreuk vormt op het in artikel 6 van het EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter. Aldus zal evenmin sprake zijn van een schending van artikel 47 van het HEU. Appellant heeft niet gesteld dat het griffierecht in zijn geval onevenredig bezwarend is, zodat er ook geen reden is om in de hoogte van het griffierecht in dit geval een ongeoorloofde belemmering van de toegang tot de rechter te zien. De Raad acht het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.

LJ Nummer

BO1242

Zie het origineel
Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 25 oktober 2010 Naar boven