Rijksoverheid
W2721.K-2 1
OCW 10929
Wijziging van de Wet op het primair
onderwijs en de Wet op de expertisecentra
teneinde het Vervangingsfonds en het
Participatiefonds onder de werking van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
te brengen
VOORSTEL VAN WET
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het primair
onderwijs en de Wet op de expertisecentra aan te passen teneinde het
Participatiefonds en het Vervangingsfonds onder de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten&
Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
ARTIKEL I. Wijziging Wet op het primair onderwijs
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd :
A
Artikel 183 wordt als volgt gewijzigd:
1.. In het tweede lid wordt "een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon"
vervangen door "een door het bestuur van de in het eerste lid bedoelde
rechtspersoon".
2. In het vierde lid wordt "De rechtspersoon" vervangen door: Het bestuur van de
rechtspersoon.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: W2721.K-2 2
OCW 10929
6. Op de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen van toepassing.
B
In artikel 183a, derde lid, wordt "het verslag, bedoeld in artikel 187, tweede lid"
vervangen door "het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen".
C
Artikel 184 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "een door die rechtspersoon vast te stellen bijdrage"
vervangen door: een door het bestuur van die rechtspersoon vast te stellen
bijdrage.
2. In het vierde lid wordt "De rechtspersoon stelt" vervangen door "Het bestuur van
de rechtspersoon stelt" en wordt "betrekt de rechtspersoon" vervangen door:
betrekt het bestuur van de rechtspersoon.
3. In het vijfde lid wordt "Indien de rechtspersoon" vervangen door: Indien het
bestuur van de rechtspersoon.
4. In het zevende lid wordt "de rechtspersoon" vervangen door: het bestuur van de
rechtspersoon.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Op de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen van toepassing.
D
In artikel 184a, derde lid, wordt "het verslag, bedoeld in artikel 188, eerste lid"
vervangen door "het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen".
E
Artikel 187 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Instemming van Onze minister is vereist ten aanzien van de statuten van de
rechtspersoon, bedoeld in artikel 183, alsmede ten aanzien van wijziging van die
statuten.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze minister is bevoegd tot intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 183.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. nadere taakomschrijving van de rechtspersoon; W2721.K-2 3
OCW 10929
b. de voorwaarden voor instemming door Onze minister met de statuten van de
rechtspersoon en wijziging van deze statuten; en
c. de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon.
3. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met
zesde lid en van het negende lid tot zevende lid vervallen het vierde en achtste lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt "het vijfde lid" vervangen door: het vierde lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt "De rechtspersoon" vervangen door: Het bestuur
van de rechtspersoon.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt "het vierde en vijfde lid" vervangen door: het
derde en vierde lid.
ARTIKEL II. Wijziging Wet op de expertisecentra
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 169 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon"
vervangen door "een door het bestuur van de in het eerste lid bedoelde
rechtspersoon".
2. In het vierde lid wordt "De rechtspersoon" vervangen door: Het bestuur van de
rechtspersoon.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen van toepassing.
B
In artikel 169a, derde lid, wordt "het verslag, bedoeld in artikel 172, tweede lid"
vervangen door "het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen".
C
Artikel 170 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "een door die rechtspersoon vast te stellen bijdrage"
vervangen door: een door het bestuur van die rechtspersoon vast te stellen
bijdrage.
2. In het vierde lid wordt "De rechtspersoon stelt" vervangen door "Het bestuur van
de rechtspersoon stelt" en wordt "betrekt de rechtspersoon" vervangen door:
betrekt het bestuur van de rechtspersoon.
3. In het vijfde lid wordt "Indien de rechtspersoon" vervangen door: Indien het
bestuur van de rechtspersoon.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: W2721.K-2 4
OCW 10929
7. Op de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen van toepassing.
D
In artikel 170a, derde lid, wordt "het verslag, bedoeld in artikel 172, eerste lid"
vervangen door "het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen".
E
Artikel 172 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Instemming van Onze minister is vereist ten aanzien van de statuten van de
rechtspersoon, bedoeld in artikel 169, alsmede ten aanzien van wijziging van die
statuten.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze minister is bevoegd tot intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 169.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. nadere taakomschrijving van de rechtspersoon;
b. de voorwaarden voor instemming door Onze minister met de statuten van de
rechtspersoon en wijziging van deze statuten; en
c. de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van de rechtspersoon.
3. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met
zesde lid en van het negende lid tot zevende lid vervallen het vierde en achtste lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt "het vijfde lid" vervangen door: het vierde lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt "De rechtspersoon" vervangen door: Het bestuur
van de rechtspersoon.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt "het vierde en vijfde lid" vervangen door: het
derde en vierde lid.
Artikel III. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle
ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, W2721.K-2 5
OCW 10929
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
W2721.K-2 6
OCW 10929
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Doel van het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna:
Kaderwet) van toepassing te verklaren op de zelfstandige bestuursorganen de
stichtingen het Vervangingsfonds en bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs
(hierna: Vervangingsfonds) en het Participatiefonds voor het onderwijs (hierna:
Participatiefonds). Hiertoe worden de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO)
en de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) gewijzigd. De relevante bepalingen
worden voorts afgestemd op de Kaderwet.
Deze toelichting geef ik mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Uit artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
vloeit voort dat alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële regelingen,
houdende
a. het opdragen of ontnemen van openbaar gezag aan een zelfstandig
bestuursorgaan;
b. wijziging van bevoegdheden van Onze Minister jegens een zelfstandig
bestuursorgaan, of
c. wijziging van verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan jegens Onze
Minister in acht dient te nemen,
mede door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
ondertekend.
Gezien de op 24 februari 2010 vastgestelde portefeuilleverdeling tussen de Minister
en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1
, is de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
medeondertekenaar van dit voorstel.
De Kaderwet is op 1 februari 2007 in werking getreden. Op zelfstandige
bestuursorganen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Kaderwet zijn
ingesteld is de Kaderwet alleen van toepassing indien dat uitdrukkelijk wordt
bepaald in de wet waarin het bestuursorgaan is ingesteld (artikel 2, tweede lid, van
de Kaderwet). Op grond van artikel 42 van de Kaderwet diende iedere minister voor
1 februari 2008 aan beide kamers der Staten&Generaal mede te delen welke vóór 1
februari 2007 bestaande zelfstandige bestuursorganen onder de werking van die
wet zullen worden gebracht. Dit is voor zelfstandige bestuursorganen die
ressorteerden onder het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna:
OCW) geschied bij brief van 23 januari 20082
. Overeenkomstig het advies van het
1
Zie http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-
publicaties/rapporten/2010/02/24/portefeuilleverdeling-bzk/portefeuilleverdelingbzk.pdf, onder p:
Organisatie Bedrijfsvoering Rijk.
2
Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 50. W2721.K-2 7
OCW 10929
Begeleidingsteam Kaderwet zelfstandige bestuursorganen d.d. 23 augustus 2007 is
door de minister van OCW in deze brief het voornemen geuit het Vervangingsfonds
en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet te brengen. Daarbij is
tevens aangegeven dat geen afwijkingen van de Kaderwet zouden worden
voorgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel geeft uitvoering aan dat voornemen.
Voor de andere in deze brief genoemde zelfstandige bestuursorganen is of wordt
dat in andere wetsvoorstellen geregeld3
.
Het Vervangingsfonds en het Participatiefonds, bedoeld in de artikelen 183 en 184
van de WPO en de artikelen 169 en 170 van de WEC, waren reeds voor 1 februari
2007 ingesteld als krachtens het privaatrecht opgerichte zelfstandige
bestuursorganen. Om die reden wordt conform artikel 2, tweede lid, van de
Kaderwet voorgesteld aan genoemde artikelen toe te voegen dat op deze
bestuursorganen de Kaderwet van toepassing is. Nu het krachtens privaatrecht
ingestelde zelfstandige bestuursorganen betreft zijn de hoofdstukken 1, 3, 4,
afdelingen 3, 5 en 6 alsmede de artikelen 26 tot en met 35 van de Kaderwet van
toepassing.
De gevolgen van de voorgestelde wijzigingen zijn voor het Participatiefonds en het
Vervangingsfonds beperkt. Op grond van de Kaderwet zal goedkeuring door de
minister nodig zijn van de door de fondsen vast te stellen tarieven, dienen de
fondsen hun taken tijdig en zorgvuldig voor te bereiden en uit te voeren,
verstrekken de fondsen de minister de benodigde inlichtingen, dienen de fondsen
een jaarverslag en ontwerp&begroting op te stellen en over te leggen en zijn er
tenslotte verplichtingen tot het vormen van een egalisatiereserve en het beveiligen
van gegevens. Genoemde verplichtingen bestaan thans reeds op grond van de
WPO, de WEC, de beheersovereenkomst tussen de Minister van OCW en de fondsen
alsmede op grond van de door de fondsen zelf vastgestelde reglementen. Wel zal
ten gevolge van de van toepassing verklaring van de Kaderwet de
verantwoordelijkheidsverdeling wijzigen doordat de begroting en jaarrekening door
de minister dienen te worden goedgekeurd. Op dit moment worden de begroting en
de jaarrekening alleen ter kennisname voorgelegd.
Het Vervangingsfonds heeft ten doel waarborgen te bieden voor vervanging bij
afwezigheid van personeel. Naast de taak met betrekking tot vervanging levert het
Vervangingsfonds een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het
3
Ten aanzien van het Commissariaat voor de Media, het Stimuleringsfonds Nederlandse
Culturele Omroepproducties en het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft aanpassing
plaatsgevonden, zie de artikelen 7.2, 2.126 en 8.2 van de Mediawet 2009. Ten aanzien van de
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie hoger onderwijs heeft met de Wet versterking
besturing aanpassing plaatsgevonden in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (Stb. 2010, 119). Ten aanzien van de Cultuurfondsen en de
Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek zal aanpassing plaatsvinden in
afzonderlijke, nog in te dienen wetsvoorstellen.
W2721.K-2 8
OCW 10929
ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel. Het
Participatiefonds is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de
werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Naast de taak met betrekking tot
werkloosheidsuitgaven ondersteunt het Participatiefonds scholen bij het opzetten
van hun personeels& en mobiliteitsbeleid. Het fonds zet zich ook in voor individuele
medewerkers die werkloos zijn of worden. Bij het realiseren van deze doelstellingen
is behoefte aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke
deskundigheid en is sprake van strikt regelgebonden uitvoering in een groot aantal
individuele gevallen.
Deze doelstellingen van het Vervangingsfonds en Participatiefonds zijn in het belang
van zowel werkgevers als werknemers. Het bestuur van de fondsen bestaat daarom
uit vertegenwoordigers van werknemers& en werkgeversorganisaties uit het
onderwijs. In het verleden is daarom bewust gekozen voor het stichten van het
Vervangingsfonds en Participatiefonds.
Een ontwikkeling die plaatsvindt is de decentralisatie van de verantwoordelijkheid
voor de arbeidsvoorwaarden en de totstandkoming van de CAO. Deze ontwikkeling
ondersteunt de keuze die in het verleden is gemaakt om de verantwoordelijkheid
van het ziekteverzuim en het terugdringen van de werkloosheidsuitgaven neer te
leggen bij de zelfstandige bestuursorganen Vervangingsfonds en Participatiefonds.
De bij voornoemde brief d.d. 23 januari 2008 aangekondigde herbezinning met
betrekking tot vereenvoudiging van het vervangingsstelsel en de verhouding tussen
OCW en de fondsen is nog niet afgerond. Het was de bedoeling hiertoe vorig jaar
een experiment te starten waarbij circa 15 à 20 procent van de schoolbesturen
gedurende een periode van twee jaar volledig eigenrisicodrager werden voor de
vervanging. Dit experiment is niet doorgegaan als gevolg van te weinig
aanmeldingen onder de kleine scholen.
Aan de noodzakelijke instellingscriteria is derhalve nog steeds voldaan. Evenmin is
er aanleiding om de privaatrechtelijke vorm van deze zelfstandige bestuursorganen
te wijzigen.
2. Uitvoering en handhaafbaarheid
Het Vervangingsfonds en het Participatiefonds dienen op grond van dit voorstel van
wet de begrotingen ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister van OCW. De
begroting is het document waarin het bestuur van zowel het Vervangingsfonds als
het Participatiefonds zijn beleidsmatige en financiële beleid voor het komende jaar
vastlegt. In de huidige situatie wordt de begroting ook reeds aan de minister
geleverd op grond van de tussen de fondsen en de Minister van OCW gesloten
beheersovereenkomst. Er worden derhalve geen extra uitvoeringsgevolgen
voorzien.
3. Administratieve lasten
Er zijn geen gevolgen voor de administratieve lasten. Door het onder de Kaderwet
brengen van de fondsen verandert de verantwoordelijkheidsverdeling doordat de
minister niet langer alleen kennis neemt van de begroting en jaarrekening. In
plaats daarvan dient hij deze nu goed te keuren. Dit impliceert een verschuiving
van verantwoordelijkheden van het bestuur van het zelfstandig bestuursorgaan W2721.K-2 9
OCW 10929
naar de minister. De minister verlangt echter niet meer of geen andere informatie
van de fondsen dan die informatie die op dit moment geleverd dient te worden op
grond van de bestaande regelgeving, genoemd in paragraaf 1.
4. Financiële gevolgen
Er worden geen financiële gevolgen voorzien.
5. Overleg
Er heeft mondeling overleg plaatsgevonden met het bestuur van het
Vervangingsfonds en het Participatiefonds. Zij zijn op de hoogte gebracht van de
voorgenomen volledige toepassing van de Kaderwet op het bestuur van de fondsen.
Artikelsgewijs
De artikelen I en II
Onderdelen A en B (artikelen 183 en 184 WPO en 169 en 170 WEC)
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting reeds is aangegeven is op
zelfstandige bestuursorganen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de
Kaderwet zijn ingesteld de Kaderwet alleen van toepassing indien dat uitdrukkelijk
wordt bepaald in de wet waarin het bestuursorgaan is ingesteld (artikel 2, tweede
lid, van de Kaderwet). Het Vervangingsfonds en het Participatiefonds, bedoeld in de
artikelen 183 en 184 van de WPO en 169 en 170 van de WEC, waren reeds voor dat
tijdstip ingesteld als krachtens het privaatrecht opgerichte zelfstandige
bestuursorganen. Om die reden wordt voorgesteld aan genoemde artikelen een lid
toe te voegen waarin wordt bepaald dat op deze rechtspersonen de Kaderwet van
toepassing is.
De publiekrechtelijke taken worden in dit voorstel van wet toegekend aan de
privaatrechtelijke rechtspersonen het Vervangingsfonds en het Patricipatiefonds.
Daar waar het gaat om vermogensrechtelijk handelen van genoemde fondsen wordt
eveneens de rechtspersoon als zodanig aangeduid. De publiekrechtelijke
bevoegdheden worden daarentegen, conform de door de Minister van OCW
gehanteerde lijn4
, steeds toegekend aan een orgaan van de rechtspersonen. In dit
geval aan het bestuur van de stichtingen Participatiefonds en Vervangingsfonds, als
verantwoordelijke organen van deze stichtingen. De toekenning van
publiekrechtelijke bevoegdheden aan het bestuur, in plaats van aan de
rechtspersoon, leidt tot aanpassing van verschillende artikelen en artikelleden. In
die zin dat waar het gaat om het toekennen van publiekrechterlijke bevoegdheden
in plaats van over "de rechtspersoon" telkens gesproken wordt over: het bestuur
van de rechtspersoon. In praktijk wijzigen de privaatrechtelijke verhoudingen
hierdoor niet omdat ook thans het bestuur reeds het orgaan is waarbij het
openbaar gezag rust.
4
Zie bijvoorbeeld artikel 39, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 10 van de
Wet op het specifiek cultuurbeleid en artikel 13a van de Leerplichtwet 1969. W2721.K-2 10
OCW 10929
Onderdelen B (artikelen 183a WPO en 169a WEC, C (artikelen 184 WPO en 170
WEC) en D (artikelen 184a WPO en 170a WEC)
De technische wijziging in onderdeel B is het gevolg van het in het in de onderdelen
F opgenomen voorstel om het huidige tweede lid van artikel 187 van de WPO en
172 van de WEC te laten vervallen. In plaats van naar dat tweede lid wordt
verwezen naar artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet. Daarnaast worden in dit
onderdeel, zoals ook elders in het voorstel van wet gebeurt, de publiekrechtelijke
bevoegdheden toegekend aan het bestuur van de rechtspersoon in plaats van aan
de rechtspersoon zelf.
Onderdelen E (artikel 187 WPO en 172 WEC)
Artikel 17 van de Kaderwet heeft tot gevolg dat het eerste lid, onderdeel b, van
artikel 187 van de WPO en 172 van de WEC kan vervallen. Immers, dat onderdeel
voorziet, evenals artikel 17 van de Kaderwet, in goedkeuring door de Minister van
OCW van door het bestuur van het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vast
te stellen tarieven. Onder tarieven moet in dit verband worden verstaan betalingen,
krachtens het publiekrecht verschuldigd voor werkzaamheden of diensten vanwege
een zelfstandig bestuursorgaan.
Artikel 20 van de Kaderwet alsmede het eerste lid, onderdeel f, van artikel 187 van
de WPO en 172 van de WEC treffen een regeling voor het verkrijgen van de door de
Minister gewenste inlichtingen. Laatst genoemde onderdelen kunnen derhalve in de
WPO en de WEC vervallen.
In plaats van het begrip "algemene aanwijzingen" wordt tegenwoordig het begrip
"beleidsregels" gehanteerd. Nu de minister reeds op grond van artikel 21 van de
Kaderwet bevoegd is tot het vaststellen van beleidsregels omtrent de
taakuitoefening van een zelfstandig bestuursorgaan kunnen voorts ook de
onderdelen c, d, e en g van het eerste lid van genoemde bepalingen, waarin de
bevoegdheid van de minister tot het geven van algemene aanwijzingen met
betrekking tot de taakuitoefening van de fondsen is gegeven, vervallen.
Voorgesteld wordt de nog overgebleven huidige onderdelen a en h op te nemen in
opnieuw te formuleren eerste en tweede leden.
Het bepaalde in het huidige tweede en derde lid van artikel 187 van de WPO en 172
van de WEC met betrekking tot het verslag komt inhoudelijk overeen met het
bepaalde in artikel 18 van de Kaderwet met betrekking tot het jaarverslag. Deze
leden kunnen derhalve eveneens vervallen.
Het achtste lid van artikel 187 van de WPO en 172 van de WEC kan eveneens
vervallen. De wijze waarop het toezicht op een zelfstandig bestuursorgaan is
vormgegeven volgt uit Hoofdstuk 3 van de Kaderwet. Een aparte bepaling over
toezicht is derhalve niet langer noodzakelijk.
Het derde lid (nieuw) van artikel 187 van de WPO en 172 van de WEC zal de
grondslag bevatten voor het Besluit participatiefonds en het Besluit
vervangingsfonds, waarin onder meer de te vervallen onderdelen b tot en met h W2721.K-2 11
OCW 10929
van het huidige eerste lid worden uitgewerkt. Nu genoemde onderdelen niet langer
onderdeel zullen uitmaken van het eerste lid kan in de delegatiebepaling niet meer
worden volstaan met een verwijzing naar het eerste lid en wordt voorgesteld om
alle onderwerpen waarop genoemde besluiten betrekking hebben, en die na de van
toepassing verklaring van de Kaderwet nog gehandhaafd dienen te blijven, op te
nemen in de delegatiebepalingen in het derde lid (nieuw). Het huidige Besluit
participatiefonds en het huidige Besluit vervangingsfonds bevatten, naast
onderwerpen die de rechtspersoon betreffen (tweede lid nieuw), onderwerpen die
de taakuitoefening door het bestuur van de rechtspersoon betreffen. Omtrent de
taakuitoefening door het bestuur van de rechtspersoon kunnen echter beleidsregels
worden vastgesteld op grond van artikel 21 van de Kaderwet. De in deze besluiten
opgenomen bepalingen met betrekking tot de taakuitoefening door het bestuur van
de rechtspersoon zullen derhalve komen te vervallen. Om die reden hoeft de
delegatiebepaling uit artikel 187, vierde lid, van de WPO, en 172, vierde lid, van de
WEC, voor zover die ziet op deze onderwerpen, niet gehandhaafd te worden.
Bovendien zal bij de aanpassing van genoemde besluiten aan de Kaderwet tevens
deregulering plaatsvinden. Dit echter zonder inhoudelijke wijzigingen te beogen.
Ook hierdoor kan de delegatiegrondslag beperkt blijven tot de inhoud van het derde
lid (nieuw).
Tenslotte wordt voorgesteld aan het derde lid (nieuw) ter verduidelijking toe te
voegen dat ook voorschriften worden gegeven omtrent de nadere taakomschrijving
van de rechtspersoon (onderdeel a). Immers, hieromtrent zijn in de artikelen 2 van
beide besluiten thans reeds regels opgenomen.
Artikel III
De inwerkingtreding zal plaatsvinden bij koninklijk besluit. De beoogde datum van
inwerkingtreding is 1 januari 2012.
De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
mr. A. Rouvoet