Nationale Bank van Belgie
Instituut voor de nationale rekeningen
2010-10-15
Niet-financiële rekeningen van de institutionele sectoren - 2e kwartaal 2010
Voor het eerst publiceert het INR statistieken inzake de niet-financiële kwartaalrekeningen van de institutionele
sectoren, opgesteld volgens de methodologie ESR 1995. Deze zijn volledig coherent met de jaarrekeningen, die
eind september integraal worden gepubliceerd.
Door de publicatie van een selectie van kwartaalstatistieken, hoofdzakelijk in de vorm van sleutelindicatoren, is het
mogelijk om binnen een relatief korte termijn van 105 kalenderdagen na het einde van het kwartaal waarop de
gegevens betrekking hebben, te beschikken over informatie omtrent de situatie van de huishoudens en de
financiële en/of niet-financiële vennootschappen in de opeenvolgende stadia van de economische cyclus.
Dit persbericht belicht de recente ontwikkelingen en bevat een toelichting. Gegevens die betrekking hebben op een
langere periode (vanaf het eerste kwartaal van 1999) zijn beschikbaar via Belgostat online. Aanvullende tabellen
worden voorgesteld in de publicatie die ook de kwartaalgegevens van de overheidsrekeningen bevat. Tot op heden
waren deze kwartaalgegevens opgenomen in de publicatie « Nationale rekeningen - Kwartaalrekeningen ».
De sleutelindicatoren op basis van de brutogegevens vertonen sterke schommelingen van het ene kwartaal op het
andere. De hiernavolgende commentaar heeft derhalve uitsluitend betrekking op het verloop van de voor
seizoeninvloeden en kalendereffecten gezuiverde gegevens.
Geraamd in het kader van de niet-financiële rekeningen van de sectoren, is de brutospaarquote van de gezinnen in
het tweede kwartaal van 2010 met 1,2 procentpunt gestegen. Die toename volgt op een uitgesproken daling in het
eerste kwartaal. De spaarquote van de gezinnen komt zo uit op 16,4% van het bruto beschikbare inkomen. Dat
niveau ligt dicht in de buurt van het in de loop van 2008 opgetekend peil, vóór de gevolgen van de financiële en
economische crisis tot uiting kwamen. De effecten van de crisis hebben, althans aanvankelijk, geleid tot een
stijging van de spaarquote, die gemiddeld 18,3% bedroeg in de loop van 2009.
Het verloop van de spaarquote vloeit voort uit de op het niveau van het bruto beschikbare inkomen en van de
consumptieve bestedingen van de gezinnen opgetekende ontwikkelingen. In het tweede kwartaal van 2010 is het
bruto beschikbare inkomen met 2,7% toegenomen, terwijl ook de finale bestedingen van de gezinnen gestegen
zijn, zij het in mindere mate, namelijk met 1,2%.
De investeringsquote van de gezinnen, die het aandeel van hun bruto beschikbare inkomen weergeeft dat de
gezinnen besteden aan nieuwbouw en renovatie van woningen, is in het tweede kwartaal van 2010 met
0,3 procentpunt afgenomen. Die vermindering is de voortzetting van de beweging die vanaf begin 2008 werd
ingezet. De investeringsquote van de gezinnen bedroeg tijdens de beschouwde periode 9,6%, tegen nagenoeg
11% vóór de financiële en economische crisis.
Berekend aan de hand van de niet-financiële rekeningen van de sectoren, wordt het aandeel van de winsten van
de niet-financiële vennootschappen gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto-exploitatieoverschot van die
vennootschappen en hun toegevoegde waarde. Het aandeel van de winsten van de niet-financiële
vennootschappen is enigszins gedaald, van 37,1% in het eerste kwartaal van 2010 tot 36,9% in het tweede
kwartaal.
De lichte daling van het aandeel van de winsten volgt op een periode van vier kwartalen waarin dat aandeel, dat
fors afgenomen was als gevolg van de financiële en economische crisis, de tendens vertoonde zich te herstellen.
Het heeft echter nog niet, ondanks dat herstel, het niveau bereikt van zowat 39% van voor de crisis.
De investeringsquote van de niet-financiële vennootschappen is in het tweede kwartaal van 2010 nagenoeg stabiel
gebleven en bedroeg 21,8% van de toegevoegde waarde. Deze situatie volgt op vijf opeenvolgende kwartalen
waarin een daling werd opgetekend, nadat de investeringsquote eind 2008 23,4% had bereikt.
De financiële en economische crisis heeft het verloop van het saldo van de sectoren sterk beïnvloed. Het saldo van
een sector meet zijn financieringsvermogen of -behoefte. Wanneer het positief is, heeft de sector de mogelijkheid
zijn financiële activa te vermeerderen en/of zijn financiële verplichtingen te verminderen. Een negatief saldo,
daarentegen, wijst op de noodzaak voor de sector om sommige van zijn activa te verkopen en/of zijn schuldenlast
te vergroten teneinde zijn niet-financiële transacties te kunnen financieren. Als gevolg van de werking van de
automatische stabilisatoren, is het tekort van de overheid fors verslechterd en beliep in 2009 6,1% bbp. Het saldo
van de gezinnen en meer nog van de vennootschappen was daarentegen toegenomen. Sedertdien is het
overheidstekort teruggelopen. Gemeten op jaarbasis bedraagt het aan het einde van het tweede kwartaal van 2010
4,9% bbp. Het financieringsvermogen van de vennootschappen daalde tot 1,5% bbp, terwijl dat van de gezinnen
4,6% bedroeg.
Al bij al vertoonde de Belgische economie - voor alle sectoren samen - aan het eind van het tweede kwartaal van
2010 een financieringsvermogen op jaarbasis van 1,2%.
TOELICHTING
De niet-financiële rekeningen van de institutionele sectoren, geraamd tegen werkelijke prijzen, vormen een ruime,
geïntegreerde en coherente databank, die het volledige rekeningensysteem voor elke sector (huishoudens,
vennootschappen en overheid) omvat. Dat laatste beschrijft de productietransacties, de transacties inzake de
vorming en herverdeling van inkomens, onder meer via overheidstussenkomst, alsook de transacties inzake de
besteding van het inkomen in de vorm van consumptie, besparingen of investeringen. Uiteindelijk sluit de rekening
van elke institutionele sector met een saldo dat overeenstemt met het financieringsvermogen of de
financieringsbehoefte van die sector.
De kwartaalrekeningen van de institutionele sectoren worden opgesteld door de reeds beschikbare statistische
informatie - onder meer de nationale kwartaalrekeningen en de overheidsrekeningen - aan te vullen met andere
ramingen.
De kwartaalrekeningen van de sectoren zijn bijzonder gedetailleerd en uitgebreid. Vanuit didactisch oogpunt heeft
het INR ervoor geopteerd enkel een selectie van indicatoren te publiceren, alsook de belangrijkste componenten
ervan. De selectie van statistieken inzake de niet-financiële kwartaalrekeningen van de institutionele sectoren heeft
tot doel de belangrijkste informatie uit deze rekeningen te belichten. De indicatoren en hun componenten worden
105 kalenderdagen na het einde van het kwartaal waarop ze betrekking hebben gepubliceerd. Deze
kwartaalindicatoren zijn volledig coherent met hun equivalent op jaarbasis.
De vier belangrijkste indicatoren zijn:
- de brutospaarquote van de huishoudens, die gedefinieerd wordt als de brutobesparing in procenten van
het bruto beschikbaar inkomen (gecorrigeerd voor mutaties in de voorzieningen voor de
pensioenverzekering);
- de bruto-investeringsquote van de huishoudens, die gedefinieerd wordt als de bruto-investeringen in
vaste activa, in procenten van het bruto beschikbaar inkomen (gecorrigeerd voor mutaties in de voorzieningen
voor de pensioenverzekering);
- het aandeel van de winst van de niet-financiële vennootschappen, dat gedefinieerd wordt als het brutoexploitatieoverschot
in procenten van de bruto toegevoegde waarde. Deze indicator geeft aan welk gedeelte
van de tijdens het productieproces gecreëerde toegevoegde waarde bestemd is voor de vergoeding van het
kapitaal. Het is het complement van het aandeel van de loonkosten (verhoogd met de belastingen minus de
subsidies op de productie) in de toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen. Het brutoexploitatieoverschot
wordt met name berekend vóór het in aanmerking nemen van het netto-inkomen uit
vermogen en vóór de betaling van de directe belastingen. In overeenstemming met de algemene principes
van de nationale rekeningen, houdt het evenmin rekening met de kapitaalverliezen of -winsten die onder
meer op de financiële activa worden gerealiseerd. Het gaat dus niet om een winstconcept in de zin van de
ondernemingsboekhouding;
- de bruto-investeringsquote van de niet-financiële vennootschappen, die gedefinieerd wordt als de brutoinvesteringen
in vaste activa, in procenten van de bruto toegevoegde waarde.
Er werden geen specifieke indicatoren voor de financiële vennootschappen geselecteerd, aangezien de nietfinanciële
rekeningen van deze ondernemingen berusten op beperktere kwartaalinformatie en derhalve als minder
pertinent worden beschouwd.
De geselecteerde indicatoren vertonen sterke schommelingen van het ene kwartaal op het andere, zodat een
correcte economische interpretatie enkel mogelijk is door de ontwikkeling van de bruto kwartaalreeksen te bekijken
t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar of door de evolutie t.o.v. het voorgaande kwartaal
van de voor seizoeninvloeden en, in voorkomende geval, kalendereffecten gezuiverde reeksen in aanmerking te
nemen. Naast de bruto-indicatoren, worden dus hun voor seizoeninvloeden en kalendereffecten gezuiverde
equivalenten gepubliceerd.
De vier geselecteerde indicatoren worden aangevuld met de financieringsbehoefte of het financieringsvermogen
van de sectoren van de Belgische economie (huishoudens, het geheel van vennootschappen - zowel de financiële
als de niet-financiële - en de overheid). De sectorale saldi worden voorgesteld in een zogeheten geannualiseerde
vorm, dat wil zeggen in de vorm van een voortschrijdend totaal van de vier laatste brutogegevens (hetzij de som
van de gegevens met betrekking tot het beschouwde kwartaal en de drie voorafgaande kwartalen). Zo ontstaat een
afvlakkingseffect en wordt de analyse vergemakkelijkt. De seizoengezuiverde saldi worden niet gepubliceerd:
aangezien het finale aggregaten betreft, is, ondanks de correctie voor seizoeninvloeden, het verloop van deze saldi
nog sterk volatiel, zodat het niet evident is er een algemene tendens uit af te leiden.
Een uitgebreidere toelichting kan in de publicatie worden gevonden.