Rijksoverheid
W8227.NAV 1
OCW 10928
TWEEDE KAMER DER STATENGENERAAL
Vergaderjaar 20102011
32 433
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht in verband met de modernisering van de monumentenzorg
Nr. xxx Nota naar aanleiding van het verslag
Ontvangen
Graag wil ik mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap danken voor de belangstelling voor het wetsvoorstel. Ik heb er nota
van genomen dat de commissie, onder het voorbehoud dat de in haar verslag
gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord,
de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid acht. In
onderstaande beantwoording wordt de indeling van het verslag van de
commissie gevolgd.
I. ALGEMEEN
Inleiding
Tijdens de behandeling van de beleidsbrief over de modernisering van de
monumentenzorg op 16 november 2009 bleek dat in de Tweede Kamer in brede
zin steun bestond voor deze beleidsvoornemens. Mede om die reden is het
beleidstraject modernisering monumentenzorg door de Tweede Kamer niet als
controversieel aangemerkt in de voorbije demissionaire periode. De
implementatie van de beleidsvoornemens krijgt inmiddels op verschillende
fronten vorm, waarbij op vergelijkbare wijze als bij de voorbereiding van de
beleidsbrief interactief met het veld zaken worden uitgewerkt.
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, PvdA, CDA, SP en
D66 in grote mate de voorgestelde wijzigingen en de noodzaak tot
modernisering van de monumentenzorg steunen. Daarnaast waardeer ik het
belang dat deze leden uitspreken in een goede omgang met ons erfgoed.
De leden van de CDAfractie vragen om te bevestigen dat, indien
cultuurhistorische belangen bij bestemmingsplannen over het hoofd worden
gezien, burgers en belangengroepen alsnog deze onder de aandacht kunnen
brengen, zodat hier nog iets mee kan gebeuren.
W8227.NAV 2
OCW 10928
Ik kan bevestigen dat deze ruimte er is. Verderop in deze nota ga ik - in
antwoord op vragen van de leden van de PvdAfractie meer uitgebreid in op de
mogelijkheden. Wel wil ik benadrukken dat het bestemmingsplan een belangrijk
kader vormt dat rechtszekerheid biedt aan burgers en bedrijven om plannen op
te baseren. Er kunnen zich situaties voordoen dat - ondanks aanwezige
cultuurhistorische waarden - andere aspecten zullen prevaleren.
Deze leden vragen tevens, nu er groene monumenten aan het bestand worden
toegevoegd, of dit niet leidt tot verdunning van de middelen, met als gevolg
ontoereikende middelen om alle monumenten in goede staat te houden.
Er worden geen nieuwe groene monumenten (parken, tuinen e.d.) toegevoegd
aan het bestand van rijksbeschermde monumenten. Deze monumenten waren al
wel aangewezen, maar er was tot 2010 geen subsidiemogelijkheid voor de
instandhouding.
Voor groene (en voor archeologische) monumenten zijn zoals met de kamer
besproken bij de begrotingsbehandeling 2009 extra middelen toegevoegd aan de
monumentengelden: van ¤ 1,0 miljoen oplopend tot ¤ 4 miljoen in 2011 en
verder. Van 'verdunning' van middelen is geen sprake.
Ten derde vragen de leden van de CDAfractie naar de mogelijkheid om het
monumentenbestand op te delen in monumenten met een a, een b of een c
status, waarbij de a status meer zekerheden, plichten en financiële
mogelijkheden biedt en de c status meer vrijheid maar ook meer eigen
middelen.
In het notaoverleg over de modernisering van het monumentenbeleid van 16
november 2009 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap aangegeven dat het onderbrengen van monumenten, in de
categorieën A, B en C, niet wenselijk is. Die onderverdeling komt er op neer dat
veranderingen worden aangebracht in de rechten en plichten van
monumenteneigenaren. De onderverdeling in A, B en C is namelijk een variant
van herselectie. Vanuit het veld is bovendien in de aanloop naar de beleidsbrief
Modernisering Monumentenzorg (20072009) (verder: beleidsbrief) al vrij sterk
en massaal aangegeven geen herselectie te doen plaatsvinden.
De redenen om niet over te gaan tot herselectie gelden nog steeds en komen
ook uitgebreid aan de orde in de beleidsbrief (zie p. 11).
Eveneens naar aanleiding van bovengenoemd notaoverleg vragen de leden van
de SPfractie wat de stand van zaken is bij de opmerking van de voormalige
Minister om te kijken naar een systeem waarbij eigenaren van monumenten die
bewezen hebben zich aan de regels te houden, sneller een vergunning te
verlenen en eigenaren die niet goed hebben gezorgd voor een monument
minder makkelijk een vergunning te verlenen.
W8227.NAV 3
OCW 10928
In het notaoverleg heeft de Minister zijn interesse uitgesproken over het belonen
van zogenaamde "goede eigenaren". Dit kreeg al vorm via de
Restauratieregeling monumenten 2010 en 2011 door twee keer ¤ 8 miljoen
beschikbaar te stellen aan de Aangewezen Organisaties voor
Monumentenbehoud (dit zijn organisaties met meer dan 20 rijksmonumenten in
bezit en minstens 5 jaar ervaring in behoud en beheer van monumenten) voor
door hen te ondernemen restauratieprojecten. Voor deze organisaties is de
verstrekking van de subsidie zo eenvoudig mogelijk gemaakt.
Op het gebied van de vergunningverlening heeft de moderne monumentenzorg
ook het nodige te bieden aan eigenaren: meer ruimte voor vergunningvrij
bouwen en vereenvoudiging van procedures. Na overleg met de Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wil ik niet zover gaan
om daarnaast ook nog faciliteiten te bieden onderscheiden naar soorten
eigenaren. Hiermee zou ik treden in de vergunningverlenende bevoegdheid van
gemeenten. Ook past een dergelijk onderscheid niet in de systematiek van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo).
De leden van de D66fractie vragen naar een evaluatie van de bepaling dat
burgers geen gebouwen van voor 1940 meer kunnen aandragen tot aanwijzing
van een beschermd monument.
De bepaling waar deze leden op doelen is in werking getreden met ingang van 1
januari 2009.Tegelijk met deze wetswijziging is de Beleidsregel aanwijzing
beschermde monumenten in werking getreden, waarin mijn ambtsvoorganger
zijn ambities heeft vastgelegd.
Ik ben van oordeel dat dit stelsel van regels goed werkt. Er is een eind gekomen
aan een praktijk van administratieve procedures voor de beoordeling van
aanwijzingsverzoeken, die in het overgrote deel van de gevallen eindigden in
een afwijzing van het verzoek. Deze situatie was zeer bezwaarlijk voor
eigenaren van monumentale gebouwen en vormde een bestuurlijke last voor
gemeenten en Rijk. Tegelijk is ruimte ontstaan om gericht te werken aan
verbeteringen in het monumentenbestand.
Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (verder: RCE) zijn geen klachten
bekend over de gevolgen van deze wetswijziging.
Ten aanzien van de discussie over de lijsten van rijksbeschermde monumenten
van vóór 1940 en mogelijke bijstellingen kan ik het volgende melden. Sinds 1
januari 2009 heeft de RCE 59 suggesties ontvangen voor bijstelling van het
monumentenbestand. Deze suggesties worden beoordeeld of ze voldoen aan de
criteria van de beleidsregel; voldoen ze daaraan, dan wordt vervolgens door de
RCE nader onderzoek gedaan en wordt de gebruikelijke aanwijzingsprocedure
gevolgd tot aanwijzing of uitbreiding van de bescherming. Overeenkomstig de
verwachtingen is dat slechts in enkele situaties het geval.
Tegelijk voert de RCE thans een verbeterprogramma uit voor de bescherming
van de (van vóór 1940 daterende) Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit programma
is in goed overleg tot stand gekomen met betrokken belangenorganisaties.
W8227.NAV 4
OCW 10928
Mij is niet bekend hoeveel gebouwen en objecten in het verleden door toedoen
van oplettende burgers en groepen behouden zijn voor sloop. Daarover zijn niet
actief gegevens bijgehouden. Wel zijn daarvan spraakmakende voorbeelden
bekend. In een tijd dat overheden minder het belang zagen van de historische
context bij planvormingsprocessen kon het gebeuren dat bijvoorbeeld het
Olympisch stadion te Amsterdam gered werd via een aanwijzingsverzoek. Maar
ook in dergelijke gevallen was het natuurlijk beter geweest als vooraan in het
proces van planvorming het monumentale belang beter was betrokken in de
afwegingen. Dat is dan ook de inzet van het beleid tot modernisering van de
monumentenzorg.
Maatregelen
Naar aanleiding van het voorstel om monumenten alleen nog ambtshalve
beperkt aan te wijzen, vragen de leden van de VVDfractie hoe het proces van
aanwijzing van topmonumenten, in samenspraak met particulieren en
belangengroepen, in zijn werk zal gaan.
De ambtshalve aanwijzing krijgt vooral vorm via aanwijzingsprogramma's. Na de
presentatie van de top 100 van wederopbouwmonumenten uit de periode 1940
1958 is in de hierboven al genoemde beleidsregel een vervolg aangekondigd
voor de periode 19591965. Alvorens een concept van een
aanwijzingsprogramma voor deze periode voor advies aan de Raad voor cultuur
voor te leggen, is ingezet op een interactief proces. Op basis van informeel
overleg met andere overheden, externe deskundigen en erfgoedorganisaties is
een voorlopige lijst samengesteld, waaruit nadere selectie plaats zal vinden.
De leden van de VVDfractie vragen wat wordt verstaan onder het doorvoeren
van verbeteracties in het monumentenbestand en willen nader geïnformeerd
worden over de aard van die verbeteracties.
Naast de aanwijzingsprogramma's voor topmonumenten voorziet het beleid op
twee manieren in het verbeteren van het register aan rijksbeschermde
monumenten:
1. Programmatische verbeteringen.
Verbeterprogramma's voor de archeologische monumenten en de historische
buitenplaatsen zijn inmiddels nagenoeg afgerond. Het verbeterprogramma voor
de Nieuwe Hollandse Waterlinie is vol in productie. Een volgende actie, waarvoor
de voorbereidingen nog niet zijn gestart, betreft waarschijnlijk een
verbeterprogramma voor historisch groen. De verbeteringen bestaan uit het
beter beschrijven en begrenzen van het monument. Ook kunnen in dat kader
aanwijzings en afvoerprocedures worden gevoerd.
2. Werkende weg verbeteringen aanbrengen.
Het monumentenbestand is (gelukkig) geen statisch geheel. Steeds doen zich
ontwikkelingen voor rond deze monumenten. De informatie daarover bereikt de
RCE via vergunningprocedures, eigenaren, belanghebbenden, organisaties en
W8227.NAV 5
OCW 10928
andere overheden, en uit eigen waarneming van medewerkers. Deze informatie
wordt systematisch gebruikt voor aanpassingen in het register. Zo worden er
jaarlijks tussen de 40 en 50 inschrijvingen in het monumentenregister ongedaan
gemaakt, vanwege het verloren gaan van monumentale waarden door brand,
sloop of anderszins. Ook een verbetering van de begrenzing van een monument
is mogelijk door de bescherming uit te breiden of gedeeltelijk af te voeren.
Nieuwe aanwijzingen worden in dit kader alleen gedaan in het geval er sprake is
van juweeltjes die eerder over het hoofd waren gezien.
In de beleidsbrief is met argumenten aangegeven waarom geen heil wordt
gezien in een grootscheepse actualisering van het register door middel van
herselectie of nieuwe categorisering. Op de bovenomschreven wijze kunnen
langs wegen der geleidelijkheid de gewenste verbeteringen worden aangebracht.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de grens van 50 jaar of ouder voor
aanwijzing van een monument te laten vervallen. De leden van de VVDfractie
vragen of de regering van mening is dat er geen enkele ouderdomsgrens meer
moet worden gehanteerd en dat bouwwerken al kort na de bouw tot monument
kunnen worden verklaard.
Het aanwijzingsbeleid zal zeer terughoudend zijn. Zoals in de Beleidsbrief
vermeld is, zullen deze aanwijzingen zich beperken tot topmonumenten.
Theoretisch is het mogelijk, met het vervallen van de vijftig jaren grens, om een
gebouw kort na de bouw al tot monument te verklaren. Echter, het tijdselement
speelt altijd een rol bij aanwijzingen, waardoor het hoogst onwaarschijnlijk is dat
een gebouw kort na de bouw wordt aangewezen als beschermd monument. De
praktijk in ons omringende landen, waar ook geen vaste ouderdomsgrens voor
monumenten is bepaald, toont dat er toch met een bepaalde afstand kan worden
bekeken of een gebouw een topmonument is. Zo is in Nordrhein Westfalen een
kantoorhoogbouw uit 1983 beschermd vanwege de innovatieve gevelconstructie.
Ten aanzien van de subsidiegrondslag in verband met herbestemming vragen de
leden van de VVDfractie waarop de veronderstelling is gebaseerd dat het vinden
van een nieuwe bestemming zoveel tijd, geld en kennis vergt waardoor een
plankostenregeling nodig is. In dat verband vragen deze leden verder of ook
onderzocht is of snellere planvorming en herbestemming bereikt kan worden
door (planologische) voorschriften bij herbestemming of het wijzigen van een
beschermd monument te vereenvoudigen.
De veronderstelling is gebaseerd op ervaring en kennis over vele casus. Als
voorbeeld kan ik noemen de herbestemming van een internationaal
topmonument als de Van Nellefabriek in Rotterdam waar men jaren doende is
geweest met een passende nieuwe bestemming. Andere voorbeelden zijn het
defensieterrein HDSM in Velzen, de bierbrouwerij Drie Hoefijzers in Breda waar
al jaren wordt gewerkt aan een nieuwe functie van de voor de omgeving en
bewoners belangrijke gebouwen.
W8227.NAV 6
OCW 10928
Het herbestemmen van monumenten vraagt om een landelijke én
regionale/lokale aanpak. Het rapport "De Oude Kaart van Nederland" van
voormalig Rijksadviseur Fons Asselbergs schetst een situatie van honderden
leegstaande en leegkomende gebouwen, waarvoor initiatieven om tot nieuwe
bestemmingen te komen ontbreken. De mogelijke kosten die herbestemming
met zich mee brengt (plankosten, maar ook achterstallig onderhoud en beheer,
restauratiekosten, vervuilde grond en investeringskosten) ontnemen partijen het
zicht op de kansen die herbestemming kunnen bieden. Ik meen dat met een
geringe impuls per object initiatieven van de grond kunnen komen die anders
niet of veel later zouden zijn gestart. Veel gebouwen staan immers te lang leeg
waardoor zij verder vervallen en ook de kwaliteit (en veiligheid) van de
omgeving in het geding is.
Ik ben het eens met de leden van de VVDfractie dat ook snellere planologische
procedures kunnen bijdragen aan de herbestemmingsopgave. Bij het opstellen
van bestemmingsplannen is het dus raadzaam rekening te houden met de
herbestemmingopgave binnen een gemeente. Zolang de match tussen een
gebouw en een nieuwe functie nog niet is gemaakt, doet men er verstandig aan
in het bestemmingsplan de nodige opties op te houden.
Afgezien van planologische processen is de kwestie van het exploitabel maken
van gebouwen van groot belang. Ontwikkelaars en investeerders zijn nog slechts
beperkt op de hoogte van de kansen van herbestemming van historische
gebouwen. Een exploitabele functie is vaak moeilijk te vinden. Erkenning van
een initiatief door de rijksoverheid (via ondersteunende regelingen), is voor
gemeenten, ontwikkelaars en financiers een belangrijk motief om het project te
steunen of het risico op investeringen te willen nemen.
De mate waarin een Rijksmonument mag worden gewijzigd ten behoeve van
herbestemming wordt in een vergunningprocedure bepaald door de gemeente
(na advies van de RCE). De ervaring leert dat partijen er goed aan doen om in
een vroegtijdig stadium afspraken te maken over de wijze van herbestemmen,
zodat de vergunningprocedure geen nodeloze vertraging hoeft te betekenen.
Verder vragen de VVDleden wanneer het onderzoek is afgerond naar de
herbestemmingsregelingen. En wordt er geen ongelimiteerd beroep gedaan op
de regeling als ook niet beschermde monumenten daarvoor in aanmerking
kunnen komen?
Deze verkenning is gezamenlijk uitgevoerd door de RCE en het Nationaal
Restauratiefonds (NRF), met betrokkenheid van een groot aantal
maatschappelijke partners, waaronder Aedes, de Federatie Grote
Monumentengemeenten, de VNG, het Drents Plateau, de Monumentenwacht
NoordBrabant, Cobraspen Vastgoed, Boei, het Bisdom HaarlemAmsterdam en
de Protestante Kerken Nederland (PKN). De bevindingen worden thans omgezet
in een ministeriële regeling herbestemming, die tegelijk met het voorliggende
wetsvoorstel in werking zal treden.
De regeling wordt zo vormgegeven dat een ongelimiteerd beroep niet mogelijk
is. Naast voor rijksmonumenten zal de subsidieregeling in eerste instantie alleen
W8227.NAV 7
OCW 10928
worden opengesteld ten behoeve van gemeentelijke en provinciale
monumenten. Indien vervolgens nog budget over blijft, zal bekeken worden of
andere objecten in aanmerking kunnen komen. Overigens is het budget in de
beleidsbrief gelimiteerd op ¤ 2,4 miljoen per jaar.
Ten slotte vragen deze leden op welke wijze de herbestemmingsregelingen
worden ingevoerd. Ook informeren zij naar de wijze van betrokkenheid van de
Kamer.
Bekendmaking van de regeling, inclusief het tijdstip van inwerkingtreding
gebeurt via plaatsing in de Staatscourant. Daarnaast zal ik zorgen voor de
nodige communicatie rond dit onderwerp.
De Kamer heeft geen directe betrokkenheid bij de totstandkoming van een
ministeriële regeling. Maar uiteraard zal ik vragen van de Kamer over dit
onderwerp graag beantwoorden.
De leden van de PvdAfractie vragen de regering hoe burgers en
belangengroepen op dit moment al invloed kunnen uitoefenen bij de
totstandkoming van bestemmingsplannen en hoe dit het geval zal zijn na
inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel.
Ook nu al kunnen burgers en belangengroeperingen invloed uitoefenen bij de
totstandkoming van bestemmingsplannen via de reguliere inspraakprocedure en
daarbij cultuurhistorische aspecten onder de aandacht brengen van de
gemeente. Er zijn landelijk veel voorbeelden waar de gemeente samen met
burgerorganisaties de uitgangspunten voor een bestemmingsplan formuleert.
Maar ook geschiedt dit formeel via het indienen van zienswijzen.
Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening
zullen gemeenten de cultuurhistorie uitdrukkelijk moeten betrekken bij het
opstellen van bestemmingsplannen. Een dergelijk onderdeel in het
bestemmingsplan biedt burgers mogelijkheden om de door de gemeente
onderkende cultuurhistorie tot zich te nemen en hierop zienswijzen in te
brengen. De cultuurhistorie zal als gevolg van deze maatregel zichtbaar worden
in het bestemmingsplan. Omdat ook de mogelijkheid voor derden om een
verzoek in te dienen tot rijksbescherming van objecten voor een groot deel komt
te vervallen is de verwachting dat de cultuurhistorische discussie zal
plaatsvinden rondom het proces van totstandkoming van bestemmingsplannen,
kortom vóór in het ruimtelijke traject.
De leden van de PvdAfractie constateren dat bestemmingsplannen eens in de
tien jaar en soms wel langer worden vastgesteld. Zij vragen naar aanleiding
daarvan welke mogelijkheden burgers en belangengroepen hebben om
tussentijds bescherming van monumenten af te dwingen.
Een burger of belangengroep kan wijziging van een bestemmingsplan tussentijds
niet afdwingen. Wel kan de gemeente (naar aanleiding van een vraag van
W8227.NAV 8
OCW 10928
burgers) een voorbereidingsbesluit nemen voor de herziening van een
bestemmingsplan. Daarbij kan bijvoorbeeld worden bepaald dat
vergunningaanvragen die vanaf dat moment voor sloop of verbouwing van
bepaalde gebouwen met cultuurhistorische waarde worden ingediend, zullen
worden aangehouden.
Dit instrument zal met name bruikbaar zijn voor gemeenten die proactief hun
cultuurhistorische waarden in kaart hebben gebracht, zodat men niet steeds op
incidenten hoeft te reageren.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het bestemmingsplan een document is dat
rechtszekerheid moet bieden aan burgers en bedrijven.
In geval de desbetreffende gemeente een monumentenverordening heeft blijft
de mogelijkheid bestaan voor de burger of belangenorganisatie om een verzoek
in te dienen tot aanwijzing als gemeentelijk monument.
Verder stellen deze leden dat functieverlies van een gebouw tot leegstand voor
langere periode kan leiden. Bij een waardevol gebouw of complex kan dit
verloedering of verval tot gevolg hebben en zij vragen welke instrumenten
burgers en belangengroepen hebben om het gebouw of complex met zekere
spoed te beschermen.
Burgers en belangengroepen kunnen de gemeente verzoeken maatregelen te
treffen om gebouwen of complexen te beschermen tot een geschikte
herbestemming gevonden is. Onder de Wet ruimtelijke ordening kan de
gemeente door het nemen van een voorbereidingsbesluit cultuurhistorische
waarden tijdelijk beschermen, tot een nieuwe passende functie gevonden is.
Daarnaast kan de gemeente - indien er een monumentenverordening van kracht
is - het object of complex aanwijzen als gemeentelijk monument.
De leden van de PvdAfractie willen graag weten wat de regering verstaat onder
een beperkte hoeveelheid aan te wijzen topmonumenten.
Zoals al vermeld, is er een reeks van honderd topmonumenten uit de
wederopbouwperiode 19401958 in procedure gebracht. Dit project is bijna
afgerond. Voor de periode 19591965 wordt door de RCE op dit moment met het
veld een inventarisatie uitgevoerd. Nadere besluitvorming moet hierover nog
plaatsvinden, maar ik verwacht ook voor deze periode ongeveer honderd
monumenten te selecteren. Aan dergelijke aantallen moet dus worden gedacht
bij het ambtshalve "beperkt" aanwijzen van beschermde monumenten.
Evenals de leden van de VVDfractie vragen de leden van de PvdAfractie naar (
de vormgeving van) de samenspraak met burgers en belangengroepen bij het
ambtshalve aanwijzen van monumenten.
Voor een uiteenzetting van de procedure van aanwijzing en de samenspraak
verwijs ik naar mijn antwoord hierboven op gelijkluidende vragen van de leden
van de VVDfractie.
W8227.NAV 9
OCW 10928
Ten aanzien van de toepassing van de snellere procedure van
vergunningverlening vragen de leden van de PvdAfractie of voor de burger
duidelijk is dat deze voor die snellere procedure in aanmerking komt. Voorts
vragen zij voor welke gevallen de uitloopperiode van zes weken bij de reguliere
voorbereidingsprocedure bedoeld is, wat de gevolgen zijn van overschrijding van
deze termijn en of de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van
toepassing is.
Het uitgangspunt in de Wabo is dat op aanvragen om een omgevingsvergunning
de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wabo van
toepassing is. Alleen in de gevallen die worden genoemd in paragraaf 3.3 is de
uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
De voorgestelde wijziging zorgt er voor dat de reguliere voorbereidingsprocedure
van toepassing is op alle aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het
wijzigen van een rijksmonument, met uitzondering van de zwaardere ingrepen
bij rijksmonumenten waar de Minister of gedeputeerde staten om advies dient te
worden gevraagd. De burger dient slechts een aanvraag tot vergunningverlening
in en het is aan het bevoegd gezag om de juiste procedure toe te passen. Sinds
de invoering van de beperking van de ministeriële adviesplicht (per 1 januari
2009) is ervaring opgedaan met de toepassing van de betreffende criteria voor
eenvoudige en meer ingrijpende wijzigingen aan een monument.
Het is zowel in de reguliere als in de uitgebreide voorbereidingsprocedure
mogelijk om de beslistermijn te verlengen. Een reden daarvoor kan zijn dat
sprake is van een complexe aanvraag of dat een bepaalde commissie moet
worden gehoord. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan ook
bij overmacht, bij vertraging die aan de aanvrager moet worden toegerekend en
bij een schriftelijke instemming van de aanvrager de beslistermijn worden
opgeschort.
De overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om een
omgevingsvergunning waarbij de reguliere voorbereidingsprocedure van
toepassing is, heeft als consequentie dat een positief fatale termijn geldt (de
zgn. 'lex silencio positivo'). Dat wil zeggen dat de omgevingsvergunning na
overschrijding van de beslistermijn 'van rechtswege' is verleend. Tevens is
paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (ingevoegd bij de Wet dwangsom en beroep bij
niet tijdig beslissen) van toepassing op de reguliere voorbereidingsprocedure en
kan het bevoegd gezag bij onjuiste bekendmaking van het (van rechtswege)
genomen besluit dwangsommen verbeuren.
De Wabo kent in artikel 6.1, vierde lid, wel een extra waarborg bij van
rechtswege verleende vergunningen. De werking van een van rechtswege
verleende vergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van
bezwaarschriften is verstreken, of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is
beslist. Ten aanzien van bepaalde activiteiten geldt deze regel ook voor besluiten
die niet van rechtswege zijn genomen, omdat gedurende de afhandeling van
bezwaarschriften onomkeerbare gevolgen mogelijk zijn. Deze regel is in artikel
W8227.NAV 10
OCW 10928
6.1, tweede lid, van de Wabo opgenomen. De activiteit wijzigen van een
beschermd monument was in onderhavig wetsvoorstel niet opgenomen in artikel
6.1, tweede lid, Wabo, maar ik vind het wel degelijk van belang dat gedurende
de bezwaarschriftperiode geen onomkeerbare handelingen worden uitgevoerd
ten aanzien van een beschermd monument en daarom wordt bij nota van
wijziging de activiteit wijzigen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste
lid, onder f, Wabo) toegevoegd aan artikel 6.1, tweede lid, onder a, van de
Wabo. Dit is ook in lijn met de besluitvorming op aanvragen tot het wijzigen van
gemeentelijke monumenten, welke activiteit wel al is opgenomen in artikel 6.1,
tweede lid, Wabo.
Naar aanleiding van de subsidiegrondslag in verband met herbestemming
vragen de leden van de CDAfractie of een subsidieregeling voor herbestemming
ook handvatten biedt indien eigenaren liever slopen dan herbestemmen.
Een subsidieregeling heeft naar haar aard een stimulerend doel. In dit geval is
dat om de herbestemming van historisch waardevolle gebouwen te bevorderen.
Uiteraard kan het zijn dat een eigenaar liever wil slopen, maar dat wil ik zeker
niet stimuleren. De subsidieregeling wordt niet opgezet om sloop mogelijk te
maken of te bevorderen. Indien subsidie wordt verstrekt aan een eigenaar van
een monument en deze na afloop van het onderzoek naar
herbestemmingsmogelijkheden toch een procedure tot sloop start, dan biedt
deze subsidieregeling echter geen handvatten om dit tegen te houden.
De leden van de CDAfractie nemen de gelegenheid te baat om enkele vragen te
stellen die geen relatie hebben met het wetsvoorstel. Zij vragen naar aanleiding
van het amendement Van VroonhovenKok hoe het geregeld is met
bodemverstoringen tot 50 centimeter diep en zij vragen of elke bodemverstoring
tot die diepte tot een bodemonderzoek leidt.
Het amendement Van VroonhovenKok beoogde te voorkomen dat bij huistuin
en keukenzaken archeologisch onderzoek zou plaatsvinden, door een grens van
100 m2 te introduceren. Als bodemverstoringen worden uitgevoerd in het kader
van een project dat onder de reikwijdte van voornoemd amendement vallen, is
er geen verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In de
overige gevallen wordt de verplichting tot het doen van bodemonderzoek
(meestal) via de gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. De gemeente
moet daarbij rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te
verwachten monumenten.
Het is op deze manier mogelijk om maatwerk te leveren. Het is zeker niet zo dat
bij elke bodemverstoring tot 50 cm bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Ook mag ik u wijzen op de antwoorden op vergelijkbare kamervragen van de
leden Van VroonhovenKok en Atsma (Kamerstukken II 20092010, 2490).
W8227.NAV 11
OCW 10928
Verder vragen de leden van de CDAfractie de regering in te gaan op de
ongelijkheid bij het verkrijgen van subsidie voor bodemonderzoek tussen
gemeenten en particulieren en of de regering mogelijkheden ziet om deze
ongelijkheid weg te nemen.
Er is hier sprake van een misvatting. Er is geen subsidieregeling voor
bodemonderzoek. Die kan dus ook niet ongelijk uitpakken op de wijze zoals de
leden van de CDAfractie veronderstellen.
In grote lijnen werkt het systeem van de financiering van bodemonderzoek als
volgt. Degene die een bodemverstorende activiteit wenst te ondernemen is ook
financieel verantwoordelijk voor het veiligstellen van het aanwezige
archeologisch erfgoed door middel van onderzoek. De financiële gevolgen
kunnen onder omstandigheden echter onevenredig zijn en dan kan de
verstoorder - ongeacht wie dat is een schadevergoeding vragen. Afhankelijk
van wie de last tot opgraving heeft opgelegd kan dat bij het Rijk, de provincie of
de gemeente.
In de gevallen waarbij de schadevergoedingsplicht van gemeenten of provincies
excessief zijn, kan het Rijk de andere overheden financieel tegemoet komen.
De CDA leden willen ook weten of er een centraal overzicht is wat er allemaal
wordt gedaan met de uitkomsten en vondsten van de bodemonderzoeken en of
centraal wordt geregistreerd waar bodemonderzoek is gedaan.
De Monumentenwet 1988 verplicht de uitvoerder van een opgraving om de
aanvang van een onderzoek te melden aan de Minister, in casu de RCE, en
binnen twee jaar na het einde van de opgraving een rapport te overleggen
waarin de onderzoeksresultaten zijn vastgelegd. In het Centraal Archeologisch
Informatiesysteem zijn al deze gegevens opgenomen en openbaar gemaakt. Alle
vondstdocumentatie zal, met de vondst zelve, worden bewaard in de provinciale
depots. Deze kennis en informatie is blijvend beschikbaar voor
geschiedschrijving en verder onderzoek.
De leden missen in de memorie van toelichting passages over de
verdiencapaciteit, het multipliereffect en de positieve effecten die goed
onderhouden monumenten kunnen hebben voor de woonomgeving, de veiligheid
en het toerisme.
Deze aspecten komen wel ruimschoots aan bod in de beleidsbrief.
De regering is zich zeer bewust van de verdiencapaciteit van monumentenzorg.
Bij de verdeling van beschikbare rijksmiddelen speelt het multipliereffect van de
monumentenzorg altijd een belangrijke rol. De positieve effecten van een goed
onderhouden historische binnenstad of karakteristiek monument met zijn
omgeving zijn genoegzaam bekend: het trekt toerisme en het bevordert een
kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
W8227.NAV 12
OCW 10928
De leden van de CDAfractie willen weten welke mogelijkheden de regering nog
ziet om in de nabije toekomst nog meer te laten lonen dat particulieren, waar
mogelijk in samenwerking met de overheid, nog meer investeren in
monumenten.
De regering vindt dat particulieren veel eigen middelen in beheer en onderhoud
investeren. Een manier om die inspanning te stimuleren is de verlaging van het
btw tarief op onderhoud naar 6 procent. Ik zal analyseren welke effecten die
verlaging heeft op de omvang en verhouding van particuliere inzet.
Naar aanleiding van de borging van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke
ordening vragen de leden van de SPfractie hoe burgers hun betrokkenheid
kunnen uiten en of er inspraak is geregeld in de ruimtelijke ordening.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik deze leden naar het antwoord dat ik
hiervoor heb gegeven op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA
fractie.
Vervolgens vragen deze leden of de regering denkt dat de cultuurhistorische
waarden bij de ruimtelijke ordening voldoende zijn geborgd. Zij vragen of er
voldoende kennis aanwezig is over architectuur en cultuurhistorie bij gemeenten
en planbureaus en of de regering bereid is hier nader onderzoek naar te doen.
Met de voorgenomen aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening is het voor
gemeenten niet meer vrijblijvend om cultuurhistorische waarden in het
bestemmingsplan op te nemen. Naar de vraag in hoeverre gemeenten nu al
beschikken over voldoende kennis (MoMoproof zijn) wordt op dit moment
onderzoek verricht. Over de uitkomsten daarvan zal ik de Kamer nader
informeren.
Door de RCE wordt op dit moment gewerkt aan een digitale `Handreiking
Erfgoed en Ruimte' die gemeenten en adviesbureaus kan ondersteunen bij de
omgang met het erfgoed in de ruimtelijke ordening. Naar verwachting zal de
handreiking eind van dit jaar beschikbaar komen.
De leden vragen zich af of de regelingen voor herbestemming, te weten de
plankostenregeling en de wind en waterdichtregeling ten koste gaan van
subsidies aan andere projecten.
Voor de wind en waterdichtregeling en de regeling voor haalbaarheidsstudies is
vanaf 2011 ¤ 2,4 miljoen beschikbaar. De dekking van deze uitgaven gaat niet
ten koste van het reguliere budget voor de instandhouding van monumenten.
De leden van de D66fractie menen dat er kwetsbare of beschermenswaardige
monumenten kunnen zijn die in een vroeg stadium aan het oog van de overheid
ontsnappen, of dat er andere belangen - zoals economische, financiële of
bestuurlijke - door de overheid zwaarder worden gewogen dan door anderen
W8227.NAV 13
OCW 10928
gerechtvaardigd wordt bevonden. De leden vragen of de regering niet van
mening is dat in deze gevallen een extra, latere 'check' van maatschappelijke
krachten wenselijk kan zijn?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Het systeem van de ruimtelijke ordening bevat
voldoende waarborgen. Daarbij is het inderdaad mogelijk dat bij de afweging
van belangen het monumentale belang niet zal prevaleren. De extra check
waarop de leden van de D66fractie duiden, is niet te rijmen met één van de
pijlers van het moderniseringsbeleid, namelijk het streven naar eenvoudiger
regelgeving.
De leden van de D66 fractie wijzen voorts erop dat de soms gevoelde en/of
ervaren ondoorgrondelijkheid van een ruimtelijk ordeningsproces voor individuen
en belangengroepen een obstakel kan zijn om tijdig aan de bel te trekken. Ook
kan de weging en/of de erkenning van de monumentale waarde van een object
in tijd groeien, en buiten het tijdspad van procedures vallen. De leden vragen of
het in deze gevallen niet verstandig is om de huidige mogelijkheid om vanuit de
samenleving monumenten aan te dragen, als extra waarborg, te handhaven.
De regering is niet van mening dat ruimtelijke ordeningsprocessen
ondoorgrondelijk zijn voor individuen en belangengroepen. Deze mening wordt
gestaafd door de ervaringen in het land met bouwprojecten. Burgers en
belangengroepen blijken heel wel hun weg hierin te vinden, gezien de inzet van
burgers bij het opstellen van ruimtelijke plannen en daarnaast het soms forse
aantal bezwaarschriften en zienswijzen dat wordt ingediend bij ruimtelijke
projecten.
De regering is het eens met de leden van de D66fractie dat de weging of
erkenning van monumentale waarden van een object door de tijd kan groeien,
en overigens ook kan afnemen. Het in stand houden van de aanwijzingsoptie -
het op verzoek van belanghebbenden aanwijzen tot beschermd monument -
biedt in onze ogen echter geen oplossing hiervoor.
De leden van de D66fractie vragen aandacht voor het dilemma van destructief
calculerende eigenaren die via het laten vervallen van hun eigendom om
zorgvuldige sloopvergunningen heen proberen te komen. Zij vragen hoe in
dergelijke situaties gezichtsbepalende gebouwen behouden kunnen worden en of
initiatieven vanuit de samenleving tot aanschrijven of voordragen voor
monumentale bescherming hiertoe een stok achter de deur kunnen zijn.
Verder vragen zij hoe gemeentelijk of anderszins overheidsgebouwen beschermd
worden tegen vergelijkbaar gedrag door overheden zelf en of maatschappelijke
krachten als individuen die de beschermwaardigheid van een gebouw aanhangig
kunnen maken een meerwaarde hebben.
De mogelijkheden om tegen een destructief calculerende eigenaar op te treden
zijn inderdaad beperkt. Daar moet bij worden opgemerkt dat rijksbescherming
van een monument ook geen garantie is dat een eigenaar zijn monument goed
W8227.NAV 14
OCW 10928
onderhoudt. Er bestaat immers geen algemene onderhoudsplicht. Voor dit doel
kan de aanwijzing tot monument dus ook niet dienen als 'stok achter de deur'.
De instandhouding van monumenten wordt van overheidswege gestimuleerd
door middel van subsidies, belastingaftrek en leningen tegen lage rente. Een
andere mogelijkheid is dat actieve gemeenten, stichtingen stadsherstel of
andere ideële organisaties dergelijke panden aankopen om zo behoud te
realiseren.
Van de overheid mag worden verwacht dat zij bij het beheer van monumentale
overheidsgebouwen voorbeeldgedrag laat zien. Uiteraard is het een goede zaak
als burgers en belangengroepen de overheid hierop in voorkomende gevallen
aanspreken.
De leden van de ChristenUniefractie vragen in hoeverre voor burgers duidelijk
wordt dat inspraak alleen mogelijk is in een vroegtijdig stadium van het
opstellen van een bestemmingsplan. Daarnaast vragen zij of er nog
mogelijkheden zijn tot inspraak bij al vastgestelde bestemmingsplannen die
voorlopig niet toe zijn aan herziening.
De ervaring leert dat bij inspraakmomenten bij (ontwerp)bestemmingsplannen
vaak al vele burgers en belangengroepen betrokken zijn. Er is geen reden om
aan te nemen dat de cultuurhistorisch georiënteerde burger deze weg niet zou
kunnen vinden. Temeer omdat de opdracht om met deze belangen rekening te
houden expliciet wordt gemaakt in het Besluit ruimtelijke ordening.
Inspraak is niet aan de orde bij reeds vastgestelde bestemmingsplannen. Het
staat gemeenten echter vrij om, ook op verzoek van burgers, nieuwe
bestemmingsplannen in ontwerp te nemen vóór deze wettelijk aan herziening
toe zijn. Eveneens wijs ik op de al eerder aangehaalde mogelijkheid van een
voorbereidingsbesluit.
De leden van de ChristenUniefractie erkennen het belang van herbestemming
voor de instandhouding van cultuurhistorische waarden. Wel vragen zij of
herbestemming altijd mogelijk en wenselijk is, met name ten aanzien van
kerkgebouwen. Zij vragen naar de eisen bij het overwegen van herbestemming
en of de optie van nevengebruik wordt open gehouden.
De nadruk van het beleid ligt op het behoud van gebouwen van
cultuurhistorische waarde en veel minder op de functie die deze gebouwen
hebben. Alleen als vanwege het verlies van functie het voortbestaan van een
dergelijk gebouw in het geding komt, wordt herbestemming gestimuleerd. In
principe acht ik deze benaderingswijze ook wenselijk voor kerkgebouwen. De
eerste die deze afwegingen zal maken is uiteraard de eigenaar van een
kerkgebouw. De volgende factoren kunnen hierbij een rol spelen: de financiële
situatie, de mogelijkheden voor andere functies, de geloofsovertuiging, de
wensen van de gemeenschap en omwonenden en het beleid van de
desbetreffende gemeente.
W8227.NAV 15
OCW 10928
Ik stel geen eisen aan het herbestemmen; wel adviseert de RCE over
herbestemmingsplannen van rijksmonumenten. De afweging betreft dan in veel
gevallen het inleveren van een deel van de monumentale waarden tegenover de
zekerheid van een goede instandhouding op lange termijn en het toevoegen van
nieuwe kwaliteiten aan een gebouw. Nevengebruik is daarbij ook een
aantrekkelijke optie.
Aan het eind van het jaar zal de RCE een brochure over het herbestemmen van
kerkgebouwen uitbrengen. Daarin staan tal van voorbeelden en aanbevelingen.
De leden van de SGPfractie vragen welke waarborgen er in de procedure voor
ruimtelijke ordening bij gemeenten zijn, met name wanneer er sprake is van
kleine gemeenten, dat de benodigde deskundigheid ten aanzien van
cultuurhistorische aspecten wordt ingezet.
De procedures voor ruimtelijke ordening maken geen onderscheid naar grote of
kleine gemeenten. Ook kleine gemeenten moeten rekening houden met
cultuurhistorische waarden. Daar waar zij die kennis niet in huis hebben kunnen
zij deze inhuren via bureaus of kunnen zij een beroep doen op de steunpunten
monumentenzorg. Vanuit de RCE wordt gewerkt aan het opzetten van een
digitale 'Handreiking Erfgoed en Ruimte' die gemeenten moet ondersteunen bij
de taak om de cultuurhistorie in te bedden in de ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot het voornemen om de vijftigjarengrens op te heffen, tonen de
leden van de SGPfractie zich benieuwd naar de wijze waarop de nodige
historische distantie wordt ingebouwd, die nodig is om aan de term monument
recht te doen. Tevens willen zij weten of potentiële pleitbezorgers voor jonge
monumenten niet gaan zorgen voor een toename aan administratieve
procedures.
Ik ben het eens met de leden van de SGPfractie dat doorgaans enige
historische distantie gewenst is om een goed oordeel te kunnen vormen over
een monument. Dit aspect komt zeker aan bod bij het opstellen van
aanwijzingsprogramma's. Zoals eerder in deze nota ook is aangegeven is het
hoogst onwaarschijnlijk dat gebouwen kort na de bouw al als monument
aangewezen worden. De afschaf van de vijftigjarengrens zal niet tot een
toename van administratieve procedures leiden, omdat in combinatie met deze
maatregel de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag tot aanwijzing van
een monument wordt afgeschaft.
Ook vragen de leden van de SGPfractie naar de transparantie van het
aanwijzingsbeleid nu de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag tot
aanwijzing vervalt.
Net als in het huidige stelsel zullen aanwijzingen van monumenten via de
wettelijke procedure verlopen en uitmonden in een beschikking van de Minister.
Tegen deze beschikkingen is bezwaar en beroep door belanghebbenden
W8227.NAV 16
OCW 10928
mogelijk. Alleen aanwijzingsverzoeken worden niet meer gevolgd door een
beschikking. De transparantie van het aanwijzingsbeleid is gegarandeerd
doordat dit beleid expliciet wordt gemaakt via beleidsregels en vervolgens
verder uitgewerkt in aanwijzings en verbeterprogramma's. Deze zijn voor een
ieder kenbaar.
De suggesties voor aanwijzingen die door burgers en belanghebbenden worden
gedaan, worden allemaal serieus behandeld en beantwoord. Wat er met
suggesties is gebeurd is na te zien op de website van de RCE.
Financiële gevolgen
De leden van de ChristenUniefractie vragen naar de verhouding tussen het
beschikbare budget voor de instandhouding van monumenten op de lijst en
voorliggend wetsvoorstel. Volgens de memorie van toelichting worden de
wijzigingen die voortvloeien uit het voorstel opgevangen binnen het bestaande
budget. In hoeverre heeft dit financiële weerslag op reguliere activiteiten die
bijdragen aan instandhouding van monumenten? Is het nodig meer
monumenten uit een gelijkblijvend budget te blijven bekostigen, zo vragen de
leden.
Voor een uitleg over de dekking van de subsidie in verband met herbestemming
verwijs ik naar mijn antwoord ten aanzien hiervan aan de leden van de SP
fractie. Het budget voor reguliere activiteiten tot instandhouding van
monumenten verandert ten gevolge van onderhavig wetsvoorstel dus niet.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Marja van BijsterveldtVliegenthart
---- --