Rijksoverheid
12 oktober 2010
Onderzoek regeling kleine banen
Per 1 januari 2010 is de regeling kleine banen in werking getreden. Deze regeling
houdt in dat de banen van werknemers jonger dan 23 jaar die minder dan ±50%
van het wettelijk minimumloon verdienen vrijgesteld zijn van de premies
werknemersverzekeringen. Deze banen zijn ook vrijgesteld van de
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De regeling beoogt de
oploop van de jeugdwerkloosheid te beperken. Naar aanleiding van de
behandeling van het Belastingplan 2010 in de Tweede Kamer is de looptijd van de
regeling vooralsnog beperkt tot 1 jaar.
Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport "Werkgelegenheidseffecten van de
regeling kleine banen" aan. Dit rapport voorziet in de toezegging van de
Staatssecretaris van Financiën van een effectrapportage in het najaar
(schriftelijke reactie n.a.v. wetgevingsoverleg Belastingplan 2010 c.a.). In deze
aanbiedingsbrief wordt tevens ingegaan op de toekomst van de regeling kleine
banen. In de bijlage van deze brief zijn de twee alternatieven voor de regeling
uitgewerkt die bij de behandeling van het Belastingplan 2010 in de Tweede Kamer
ter sprake zijn gebracht.
Beschrijving onderzoek
Het onderzoeksbureau EIM heeft in mijn opdracht onderzocht of de regeling kleine
banen enerzijds zorgt voor een vermeerdering van de werkgelegenheid voor
jongeren onder de 23 en anderzijds wat de effecten zijn van de regeling op
respectievelijk de werkgelegenheid voor personen vanaf 23 jaar en het aantal
voltijdbanen. Het door EIM uitgevoerde onderzoek is kwalitatief van aard. Dat is
een direct gevolg van het korte tijdsbestek waarin het onderzoek uitgevoerd
moest worden, de regeling geldt tenslotte pas sinds 1 januari 2010. Het
onderzoek is uitgevoerd in de maanden april, mei en juni.
Uitkomsten onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de regeling kleine banen breed wordt toegepast. Al
44% van de werkgevers in de sectoren met veel jongeren in kleine banen past de
regeling ook bewust toe. Dat betekent dat er bij deze werkgevers effecten op de
werkgelegenheid mogelijk zijn. Een belangrijke opmerking bij dit percentage is
dat gebleken is dat het gebruik en de kennis van de regeling bij grote werkgevers
op een hoger niveau liggen. Daardoor vallen al meer dan 44% van de
werknemers tot 23 jaar in deze sectoren onder de premievrijstelling.
Er zijn aanwijzingen dat de regeling een positief effect heeft op de
werkgelegenheid in de sectoren waar veel jongeren werkzaam zijn in kleine
banen. Het gaat dan vooral om de sectoren horeca, detailhandel en het
grootwinkelbedrijf. Een deel van de werkgevers geeft aan dat de regeling de
uitstroom van personeel als gevolg van de crisis heeft afgeremd. De recente
invoering van de kleinebanenregeling maakt het nog niet mogelijk om de omvang
van het effect op de werkgelegenheid vast te stellen.
Uit het onderzoek blijkt dat de helft van de werkgevers in de sectoren waar veel
jongeren in kleine banen werken inspeelt op de regeling. Werkgevers doen dat
bijvoorbeeld door rekening te houden met de regeling bij het inroosteren van
personeel, zodat de jongeren onder de inkomensgrens geldend voor de
premievrijstelling blijven. Dat levert banen op voor een groter aantal jongeren,
waardoor de jeugdwerkloosheid daalt. Uit het onderzoek blijkt niet dat werkgevers
voltijdbanen opknippen om van de regeling gebruik te kunnen maken. Een deel
van de werkgevers geeft aan door de regeling bij voorkeur iemand jonger dan 23
aan te nemen. Dit verdringingseffect doet zich pas voor als de werkgever ook
daadwerkelijk voor deze keuze staat. Het daadwerkelijke verdringingseffect zal op
dit moment, mede door de conjuncturele situatie, relatief beperkt zijn.
Het tijdelijke karakter van de regeling is voor een deel van de werkgevers een
reden geweest om er niet op in te spelen. 35% van de werkgevers die bekend zijn
met de regeling en deze toepassen geeft aan dat zij meer mensen in dienst gehad
zouden hebben als de regeling een permanent karakter zou hebben. De regeling
levert tweederde van de werkgevers een substantieel voordeel op. Uit het
onderzoek blijkt dan ook dat werkgevers het gunstig voor hun onderneming
vinden als de regeling voortgezet wordt na 2010.
Naast het onderzoek van EIM heeft het UWV gegevens over het gebruik van de
regeling geleverd. Hieruit blijkt dat de regeling breed toegepast werd in de eerste
maanden waarin deze van kracht was: in januari, februari en maart 2010 is voor
ongeveer 600 duizend dienstbetrekkingen van jongeren gebruikgemaakt van de
regeling. Maar liefst 60% van de dienstbetrekkingen vervuld door jongeren tot 23
jaar oud valt onder de regeling (bron: UWV). Dat de regeling breed toegepast
wordt door werkgevers heeft overigens te maken met de verwerking van de
regeling in de loonprogrammatuur door softwareleveranciers. Dat betekent dat
een deel van de werkgevers de regeling onbewust gebruikt. Meer kwantitatieve
gegevens over het gebruik van de regeling zijn momenteel nog niet beschikbaar.
De toekomst van de regeling klein banen
Ik stel voor om de regeling kleine banen voort te zetten in 2011. Verlenging van
de regeling met één jaar biedt de mogelijkheid om in het voorjaar van 2011 een
op kwantitatieve gegevens gefundeerd besluit over de regeling te nemen. De
regeling is tevens een goede gelegenheid om voor de lange termijn meer inzicht
te krijgen over de effecten van een gerichte premievrijstelling voor jongeren.
De werkgeversorganisaties zijn voorstanders van het voortzetten van de regeling
na 2010. VNO"NCW en MKB Nederland geven aan dat hun leden positief zijn over
de regeling en deze breed toepassen. Dat de regeling gericht is op jongeren wordt
door hen als positief ervaren. Volgens de werkgeversorganisaties zou een regeling
met een langere looptijd een groter effect hebben op de werkgelegenheid.
Toenmalig lid van de PvdA fractie in de Tweede Kamer Tang heeft bij de
Kamerbehandeling van het Belastingplan 2010 (Handelingen 2009"2010, 32128,
nr. 26, pag. 2380"2429) twee alternatieven voor de regeling kleine banen naar
voren gebracht. Deze alternatieven beoogden evenals de in 2010 geldende
regeling de toen voorziene de oploop van de jeugdwerkloosheid te beperken. Op
verzoek van de Tweede Kamer heb ik deze alternatieven in de bijlage bij deze
brief nader uitgewerkt en beoordeeld. Mijn conclusie is dat het geen kansrijke
alternatieven zijn voor de regeling kleine banen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner