Rijksoverheid
Datum 01 oktober 2010
Beantwoording vragen over het rapport 'Convenant Benchmarking
Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, de antwoorden op de vragen van het lid Jansen (SP)
over het rapport 'Convenant Benchmarking energie!efficiency': resultaten en
vrijstelling energiebelasting, ingezonden op 16 juli 2010 met kenmerk
2010Z11021.
1
Heeft u kennis genomen van het rapport 'Convenant Benchmarking Energie!
efficiency: resultaten en vrijstellingen energiebelasting'1 en onderschrijft u de
analyse en de zes hoofdconclusies? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven welke
conclusies u wel en welke u niet deelt?
Antwoord
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport en onderschrijf de conclusies ten dele.
Wat betreft de eerste twee hoofdconclusies ben ik van mening dat niet gesteld
kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet
zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie!efficiëntieverbetering in de
periode vanaf 2004 is achtergebleven bij de verwachting.
De bedrijven die sinds 1999 deelnamen aan het Convenant Benchmarking, hadden
de verplichting op zich genomen om uiterlijk in 2012 tot de wereldtop te behoren,
teneinde daarmee een bijdrage te leveren aan de realisatie van de Nederlandse
CO2!doelstellingen voor zover het gaat om het vergroten van de energie!
efficiëntie. Een groot aantal bedrijven dat deelnam aan het convenant moet sinds
2004 deelnemen aan het CO2!emissiehandelssysteem, wat het belangrijkste
instrument is om de klimaatdoelen te realiseren. De introductie van het CO2!
emissiehandelssysteem heeft gevolgen gehad voor het convenant, omdat het
accent meer op CO2 is komen te liggen dan op energiebesparing. De werkwijze
binnen het convenant is hierop aangepast, o.a. door het laten vervallen van de
verplichting om een energie!efficiencyplan op te stellen.
Volgens het onderzoek van CE Delft - dat zich baseert op de monitoringgegevens
over de periode 1999!2007 ! is de prognose voor 2012 dat de voorsprong, die de
industrie in 1999 had ten opzichte van de wereldtop, zou worden omgebogen naar
een lichte achterstand ten opzichte van de wereldtop in 2012. Hierbij is
aangenomen dat de energie!efficiëntie van de wereldtop jaarlijks met 0,8%
verbetert. Het betreft hier echter een tussenresultaat. Het convenant had een
looptijd tot 2012 en de bedrijven hadden dus nog tijd om extra maatregelen te
treffen om de resultaten te verbeteren.
Inmiddels is, in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007),
met de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS!bedrijven) in
oktober 2009 een nieuw convenant afgesloten: de Meerjarenafspraak Energie!
efficiëntie ETS!ondernemingen 2009!2020. Met dit convenant nemen de ETS!
bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen te
nemen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De niet!ETS!bedrijven die
deelnamen aan het convenant Benchmarking zijn gestimuleerd deel te nemen aan
de Meerjarenafspraken Energie!efficiëntieverbetering 1991!2020 (MJA3).
De deelconclusies over 'tegenprestatie' van de overheid (deelconclusie 3 en 4)
behoeven nuancering. De deelnemers aan bovengenoemde convenanten energie!
efficiëntie hebben het recht op vrijstelling van energiebelasting voor het
energieverbruik groter dan 10 miljoen kWh.
De convenanten waren er al voordat de vrijstelling werd ingevoerd. De aanleiding
voor de vrijstelling van de energiebelasting is de beleidsarme implementatie van
de EU!richtlijn energiebelastingen in 2004, zoals ook is beschreven op pagina 14
van het onderzoeksrapport.
Niet alle bedrijven die deelnemen aan deze convenanten hadden recht op de
vrijstelling op basis van deelname aan het convenant. Bijvoorbeeld de
energieproducerende bedrijven, waar de energie!efficiëntieverbetering het meest
achterblijft, hebben een inputvrijstelling om een dubbele heffing van belasting op
zowel de input als de output te voorkomen; de vrijstelling op basis van het
convenant is hier dus niet van toepassing.
Volgens het opgegeven energieverbruik (peiljaar 2006) is met de vrijstelling voor
de bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking een bedrag
gemoeid van ca. ¤ 7 miljoen per jaar. Dat is aanzienlijk lager dan de ¤13 miljoen
per jaar die in het rapport wordt genoemd.
Wat betreft de relatie energiebesparing en belastingdruk concludeert CE in het
rapport dat het een opvallend gegeven is dat de minste energiebesparing is
gerealiseerd in de sectoren met de laagste energiebelasting (deelconclusie 5). Er
wordt echter niet geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor is
volgens het rapport nader onderzoek nodig. Ik onderschrijf dat niet geconcludeerd
kan worden dat er een oorzakelijk verband is. Om dat te kunnen vaststellen
moeten ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals bijvoorbeeld
de hoogte van de energieprijs, het (technisch) besparingspotentieel en de kosten
van de maatregelen. Het onderzoek gaat hier niet op in.
Verder ben ik van mening dat het onderzoek niet aantoont dat de
energiebelastingen in Nederland relatief laag liggen ten opzichte van die in andere
EU!landen. Wel toont het onderzoek aan dat het niet mogelijk is conclusies te
verbinden aan een eenvoudige vergelijking van de energiebelastingdruk voor
specifieke bedrijven in de verschillende lidstaten, door de complexiteit van de
verschillende belastingregimes met vrijstellingen, kwijtscheldingen en indirecte
belastingtarieven in de lidstaten.
2
Onderschrijft u dat de verhoging van de energie!efficiency van de grote industriële
bedrijven en de grote energieproducenten, samen goed voor 40 procent van het
primaire energieverbruik in Nederland, cruciaal is voor de realisatie van uw
doelstellingen inzake energie! en klimaatbeleid?
Antwoord
Ik onderschrijf dat de grote industriële bedrijven en grote energieproducenten
behoren tot de sectoren die belangrijk zijn voor de realisatie van de doelstellingen
inzake energie! en klimaatbeleid. Dit kabinet heeft dan ook beleid ingezet om die
doelstellingen te verwezenlijken. Voor deze bedrijven is het Europese
emissiehandelssysteem leidend, en is in het kader van het kabinetsprogramma
Schoon en Zuinig met de industriële bedrijven die onder het
emissiehandelssysteem vallen (ETS!bedrijven) een nieuw convenant afgesloten.
Met dit convenant nemen de ETS!bedrijven de verplichting op zich alle rendabele
energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder te
nemen.
3
Onderschrijft u de conclusie: "De sterke mate van degressiviteit in de tarieven van
de energiebelasting heeft geleid tot een inefficiënte verdeling van de reductie!
inspanning tussen huishoudens en (grotere) bedrijven, die in het algemeen
goedkopere besparingsmaatregelen kunnen treffen"2? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals ik aan de Tweede Kamer heb gemeld bij de tussenevaluatie Schoon en
Zuinig (TK, vergaderjaar 2009!2010, 31209, nr. 117), blijkt dat zonder aanvullend
beleid de doelstellingen voor energiebesparing in 2020 voor vrijwel alle sectoren
niet gehaald worden. De laatste monitoringsgegevens voor energiebesparing in de
gebouwde omgeving (waar voor huishoudens de belangrijkste mogelijkheden
liggen voor energiebesparende maatregelen) wijzen weliswaar de goede richting
op en de doelen voor het verbeteren van woningen in 2011 worden gehaald, maar
ook in deze sector is het tempo nog ontoereikend om de doelstelling voor de
periode 2011!2020 te realiseren.
Uit de evaluaties van de verschillende sectorconvenanten, in het kader van
diezelfde tussenevaluatie, blijkt dat het afsluiten van de convenanten dialoog en
samenwerking heeft gecreëerd tussen overheid en marktpartijen en daarmee de
sector in beweging heeft gezet wat betreft de Schoon en Zuinig doelstellingen.
Deze beweging is een noodzakelijke, maar niet automatisch voldoende
voorwaarde voor het bereiken van de doelstellingen.
Kortom, beide sectoren zijn in beweging, maar in beide sectoren moet nog veel
gebeuren om de energiebesparingsdoelstelling voor 2020 te realiseren.
4
Deelt u de mening dat het convenant is uitgedraaid op een fiasco, nu blijkt dat de
gerealiseerde energiebesparing (0,5 procent per jaar) minder dan de helft
bedroeg van de doelstelling (1,3 procent per jaar), ver achter blijft bij de 2
procent per jaar doelstelling van het 'Schoon & Zuinig' programma, de afstand
van de Nederlandse grootverbruikers ten opzichte van de wereldtop is
toegenomen en de efficiencywinst zelfs lager ligt dan de autonome ontwikkeling
bij sectoren die niet deelnamen aan het convenant? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 ben ik van mening dat niet
gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het
convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie!
efficiëntieverbetering in periode na 2004 van het convenant is achtergebleven bij
de verwachting.
In het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007) was al aangekondigd dat het
Convenant Benchmarking energie!efficiency zou worden aangepast. In oktober
2009 heeft dit geleid tot de Meerjarenafspraken Energie!efficiëntie ETS
ondernemingen (MJA!ETS), welke in sterke mate zijn afgeleid van de MJA, dat
steeds als succesvol ervaren is. Met deze nieuwe afspraken verwacht ik dat een
grote stap gezet gaat worden om de beleidsdoelstellingen te realiseren.
5
Onderschrijft u de vijf aanbevelingen? Zo nee, kunt u dit per aanbeveling
motiveren? Zo ja, kunt u per aanbeveling aangeven hoe en op welke termijn deze
wordt overgenomen?
Antwoord
De meeste aanbevelingen hebben betrekking op energiebesparingsbeleid in de
toekomst. Gegeven de demissionaire status van het kabinet is het aan een
volgend kabinet om nadere keuzes te maken omtrent dit beleid.
Over de aanbevelingen wil ik nog wel het volgende zeggen:
! Een evaluatie van dit nieuwe convenant, op een moment dat er resultaten
beschikbaar zijn, ligt meer in de rede dan een uitgebreide evaluatie van een
convenant dat in 2009 is gestopt en is vervangen door nieuwe afspraken.
! Wat betreft een mogelijke koppeling van de vrijstelling van de energiebelasting
aan de realisatie van de doelstelling van het convenant wil ik verder opmerken
dat het op bedrijfsniveau uitwerken van een doelstelling zeer complex is, en dat
de monitoring daarvan hoge administratieve en uitvoeringslasten met zich
meebrengt. Overigens geldt dat bedrijven die hun afspraken niet nakomen, uit
het convenant zullen worden gezet en daarmee het recht op vrijstelling van de
energiebelasting verliezen.
! De aanvullende beleidsopties die zijn doorgerekend in het kader van de
tussenevaluatie van Schoon en Zuinig, omvatten al een aantal maatregelen op
het gebied van energiebelasting en het aanpassen van de Wet milieubeheer.
Ook hiervoor geldt dat het aan een volgend kabinet is hierover een oordeel te
vormen.
6
Is wat u betreft de tijd van de vrijblijvende convenanten voorbij? Zo ja, hoe gaat
u ervoor zorgen dat niet alleen de huishoudens en de kleine bedrijven, maar ook
de grootverbruikers hun bijdrage leveren aan de realisatie van de energie! en
klimaatdoelstellingen?
Antwoord
Ik zie in het onderzoek, dat ziet op een convenant dat inmiddels in oktober 2009
is vervangen door nieuwe afspraken, geen aanleiding om het regeringsbeleid op
dit punt te wijzigen. Het belangrijkste instrument voor de energie!intensieve
industrie is het CO2!emissiehandelssysteem. Zoals ook aangegeven in antwoord
op vraag 4, verwacht ik daarnaast veel van de nieuwe meerjarenafspraken met
deze bedrijven. Het is prematuur een oordeel te vellen over de naleving en de
effectiviteit van de afspraken in het nieuwe convenant.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken